|
De grote Franse componist, Charles Gounod, gaf eens een groot compliment aan zijn Oostenrijkse collega, Mozart. Gounod merkte op:
"Toen in twintig was zei ik vaak: "Ik". Toen in dertig was zei ik: "Ik en Mozart". Toen ik veertig was zei ik: "Mozart en Ik". Maar nu ik zestig ben zeg ik eenvoudig en eerlijk: "Mozart"
Onze geestelijke groei in het besef van wie God is kan op een gelijke manier worden uitgedrukt. Als we jong zijn, zeggen we "Ik". God komt nauwelijks in onze gedachten voor. Na een tijdje beginnen we rekening te houden met God en onze overdenkingen worden aangepast aan het idee van "Ik en God", hoewel we dat meestal dan niet openlijk zullen uiten. Verderop begint Gods Geest meer vat op ons te krijgen en oefent onze gedachten opdat Hij
" om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt.". Dan wordt Hij als eerste geplaatst en zeggen we "God en ik". Maar het hoogtepunt van geestelijke waarneming wordt pas bereikt als we het "ik" volledig uit het gezichtsveld hebben verwijderd en we eenvoudig en eerlijk kunnen zeggen: "God".
Dit is het hoogtepunt waar de apostel Paulus onze gedachten naar toe leidt als hij zegt, zoals hij dat meerdere malen doet, dat "Alles is uit God" (1Kor. 11:12: 2Kor. 5:18; Rom. 11:36); als hij verklaart dat het evangelie "Gods kracht tot redding" is (Rom. 1:16) en als hij benadrukt dat het God is "die in alles werkt naar de raad van zijn wil" (Ef. 1:11).
Het is bijzonder interessant dat in de gevangenisbrieven, de geestelijk meest vooruitstrevende van Paulus' brieven, hij zeer ernstig bid dat
"de God van onze Here Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, u geve de Geest van wijsheid en van openbaring om Hem recht te kennen:" (Ef.1:17; NBG) en "dat gij met de rechte kennis van zijn wil vervuld moogt worden, in alle wijsheid en geestelijk inzicht,
10 om de Here waardig te wandelen, Hem in alles te behagen, in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God." (Kol.1:9,10; NBG).
Het Griekse woord, hier vertaald met "kennis", is epignosis, (let. boven-kennis). In de NBG wordt het meestal vertaald met "kennis", en men laat dan het epi onvertaald. Maar dit epi wijst er op dat er meer in dit woord zit dan "kennis". Concordant vertaald heeft het de betekenis "bovenkennis", een hogere kennis, een van boven gegeven kennis.
De mensheid vindt het niet nodig "God te toetsen" (Rom.1:28; Conc. vertaling).
De mensheid is niet onwetend wat betreft God, maar "hebben zij Hem niet als God verheerlijkt of gedankt," (Rom. 1:21:NBG)
Hierdoor is hun hart verduisterd en "heeft God hen overgegeven aan een verwerpelijk denken om te doen wat niet betaamt:" (Rom. 1:28b:NBG)
In tegenstelling tot de algemene gedachte, zijn onze "ogen des harten" verlicht (Ef. 1:17) en Paulus bid dat we mogen groeien "in de bovenkennis van Hem" (Ef. 1:17; Conc.vertaling) opdat "jullie bekwaam gemaakt worden voor het lotdeel van de heiligen in het licht (Kol. 1:12;Conc. Vertaling)
En laten we ook zien dat het "de God van onze Heer Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid" is, Die ons een geest van wijsheid en openbaring in de bovenkennis van Hem" (Ef. 1:17; Conc. vertaling) geeft en het is diezelfde God en Vader Die ons bekwaamt "voor het lotdeel van de heiligen in het licht". Zodoende is de Godheid van God geopenbaard in de gelovigen en zo zien we het belang van ons onderwerp.
DE GODHEID
Het woord "godheid" wordt slechts één maal in de Griekse Schriften gevonden en wel in Kolossenzen 2:9, waar sprake is dat de volheid der godheid lichamelijk in Christus woont. Het woord theostes wordt in de Keyword Concordance gedefinieerd als "dat wat behoort bij God" en als wij spreken van "de godheid van God" is dat een manier van uitdrukken van "de goddelijkheid van God". Het is een manier om dat te beschrijven wat allemaal rechtmatig van God is, in welk gedeelte van Zijn handelen we ook kijken en, in het bijzonder, bij het Hem geven van alle eer en heerlijkheid die alleen Hem mag worden gegeven.
De Schrift is duidelijk in het voor alles en iedereen plaatsen van God. Het eerste bevel aan Israêl was "Gij zult geen andere Goden voor mijn aangezicht hebben" (Ex. 20:3;NBG) Door een van Zijn grootste profeten, Jesaja, daagde God Zijn volk Israël uit:"Met wie wilt gij Mij vergelijken en gelijkstellen, aan wie Mij gelijk achten? en ook " Ik ben de Here en er is geen ander." en nogmaals "Ik ben de Here, dat is mijn naam, en mijn eer zal Ik aan geen ander geven noch mijn lof aan de gesneden beelden" (Jes. 46:5: 45:18; 42:8; NBG)
Laten we er op letten dat we God niet de heerlijkheid onthouden die Hem toekomt! Dat is sneller gedaan dan we denken.
GENESIS 1:1
De allereerste zin van de Schrift is van het grootste belang voor het vaststellen van de godheid van God"In begin schiepen de Alueim de hemelen en de aarde" Dit is de concordante weergave van Genesis 1:1, die de woorden in hun Hebreeuwse volgorde zet en de juiste titel geeft van de godheid in dit verband. De overeenkomstige en meer bekende zin uit de de Staten- en NBG vertaling luidt "In den beginne schiep God de hemel en de aarde" en omdat dit de weergave is die door de eeuwen heen gebruikt is, is dit de vertaling die met name onder vuur heeft gelegen, zoals we zullen zien.
"Schiep God de hemel en de aarde" Dit is een eenvoudige verklaring, simpel en recht door zee; geen woorden kunnen meer gericht zijn, nog minder voor misvatting bedoeld. En toch worden ze aangevallen door niet minder dan zeven menselijke leringen en, omdat alle menselijke filosofieën door de Tegenstander zijn geïnspireerd, betekent dit dat Satan deze goddelijke verklaring van dit feit zo belangrijk vindt, dat hij ze van zeven verschillende richtingen heeft aangevallen. Laten we de verklaring eens in detail bekijken.
GOD
Dit woord verwerpt:
1. Atheïsme, de filosofie van "Geen God". Atheïsme ontkent
God.
2. Polytheïsme, de filosofie van "Veel Goden"." Polytheïsme
verdeelt God in vele kleinere godheden. De Egyptenaren, Grieken en Romeinen hadden allemaal vele goden en de culturen van deze vroege beschavingen vinden we nog terug in het denken van vandaag, in het bijzonder op het terrein van de literatuur en de kunsten.
3. Agnosticisme, dat zegt dat men niet kan weten of er een God is of niet. Agnosticisme twijfelt aan God
Deze drie filosofieën (Atheïsme, Polytheïsme en Agnosticisme, of de theoriën van "Geen God", "Vele Goden" en "De Ongekende God") proberen allemaal God te beroven van Zijn heerlijkheid als een uniek Wezen. God beantwoordt hun uitdaging in Jesaja 45:5 "Ik ben de Here en er is geen ander; buiten Mij is er geen God."(Ik ben IEUE Aleuim en er is geen ander. Er is geen Alueim behalve Ik" - Conc. Vertaling)
GOD SCHIEP
Deze woorden verwerpen de filosofieën nummer vier en vijf, te weten:
4. Fatalisme, dat zegt alles uit toeval is ontstaan. Fatalisme bestrijdt de schepping.
5. Evolutie, dat zegt dat het ene gewoon voortkwam uit het andere. Evolutie sluit uit dat er een schepping was.
Deze twee filosofieën zouden God van Zijn heerlijkheid beroven als Schepper. God beantwoordt deze uitdaging in Jesaja 40: 26 en 28"26 Heft uw ogen naar omhoog en ziet: wie heeft dit alles geschapen? Hij, die het heer daarvan in groten getale uitleidt en elk daarvan bij name roept door de grootheid zijner sterkte en omdat Hij geweldig van kracht is; er blijft niet een achter.
28 Weet gij het niet, hebt gij het niet gehoord? Een eeuwig God is de Here, (de Aleuim der aionen is IEUE; Conc. Vert.) Schepper van de einden der aarde. Hij wordt noch moede noch mat, zijn verstand is niet te doorgronden.
GOD SCHIEP DE HEMELEN EN DE AARDE
Deze zin verwerpt filosofieën zes en zeven:
6. Pantheïsme, dat God en de natuur tot één en dezelfde maakt en
7. Materialisme, dat zegt dat het stoffelijke eeuwig is.
Deze filosofieën ontkennen, door het reduceren van God tot het niveau van Zijn schepping, de heerlijkheid van Zijn suprematie. Hij antwoordt daarop in Jesaja 40:25 en Jesaja 45:5 " Met wie dan wilt gij Mij vergelijken, dat Ik hem zou gelijk zijn? zegt de Heilige....... Ik ben de Alueim IEUE en er is geen ander."
Het feit dat dit openingsvers van de Schrift door zo veel menselijke filosofieën is aangevallen toont aan hoe vastberaden de pogingen zijn om de waarde van Gods woord te ondermijnen. Maar nog meer ter zake doende is het dat het aantoont hoe vastberaden en meedogenloos de pogingen zijn van de Tegenstander om de absoluutheid van de godheid van God te vernietigen. Zij die deze filosofieën uitdragen lopen slechts, bewust of onbewust, achter de leider aan, hun vader, de Tegenstander. En zij die hen geloven tonen maar al te gemakkelijk aan dat zij slechts diens onnozele volgelingen zijn.
HET EERSTE GEBOD
Toen God Zijn wet gaf aan het volk dat zojuist een verbond met hem had aangegaan, maakte Hij het eerste gebod "Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben" En Hij vervolgde met te zeggen dat ze geen gesneden beelden mochten maken, die aanbidden of dienen, noch iets dat in de hemel, op aarde of in de wateren is. Dat wil zeggen. ze mochten niet aan welk ander schepsel dan ook de eer en heerlijkheid geven die Hem toekomt als de Schepper. Hij moet de Opperste zijn en de heerlijkheid van Zijn suprematie wil Hij niet geven aan anderen, want alle anderen zijn schepselen, terwijl Hij alleen de Schepper is.
Maar, terwijl Mozes bezig was met het ontvangen van dit gebod op de top van de berg, was het volk beneden druk bezig dit principe te overtreden door het maken en aanbidden van een gouden kalf; ze hadden zelf Aäron bewogen met hen mee te doen. Geen wonder dat Mozes boos was en de stenen tafelen brak waarop het gebod was geschreven. Het volk had het al gebroken nog voordat ze het in schrift hadden ontvangen (ze hadden het al verbaal van God ontvangen en er mee ingestemd het te gehoorzamen --zie Exodus 19:7,8-- ze hadden dus geen excuus). En ook God was boos op het volk, en er kwam een groot gericht waarin drie duizend stierven (Ex. 32: 1-28).
Maar deze stand van zaken is niet een symptoom dat alleen in Israël is te vinden; het komt voor in de gehele mensheid. Paulus vertelt ons in Romeinen 1 dat Gods grote twist met de mensheid, dat Zijn verontwaardiging op hen brengt, zit in het feit dat "God kennende, hebben zij Hem niet als God verheerlijkt of gedankt" maar veel eerder "Bewerende wijs te zijn, zijn zij dwaas geworden,
23 en zij hebben de majesteit van de onvergankelijke God vervangen door hetgeen gelijkt op het beeld van een vergankelijk mens, van vogels, van viervoetige en van kruipende dieren. (Rom. 1:22,23;NBG) Twee verzen verder wordt over hen gezegd "Zij immers hadden de waarheid Gods vervangen door de leugen en het schepsel vereerd en gediend boven de Schepper" (Rom. 1:25;NBG)
Dit is de grote leugen waaraan Romeinen 1:25 refereert: Gods waarheid veranderen zodat het goed schijnt aanbidding te geven aan een schepsel in plaats van aan de Schepper. Het is de zelfde grote leugen waarvan in 2Thessalonicenzen 2:11 wordt gesproken, waar, op hen die verloren gaan omdat ze de liefde van de waarheid van hun redding niet ontvangen, God hen een dwaling zendt "die bewerkt, dat zij de leugen geloven,"
De liefde voor de waarheid zou hen wijzen op de kennis dat "alles is uit God", dat het evangelie Zijn kracht is voor redding, gebaseerd op de prediking van het kruis. Maar de leugen, ondersteund door allerlei valse tekenen en wonderen, geïnspireerd door de Tegenstander, leidt ze naar allerlei valse filosofieën die als grondslag hebben dat de mens in staat is tot hogere dingen, dat hij zijn eigen redding kan bereiken, onafhankelijk van God; dat hij zijn eigen noodlot kan bepalen. Dit is aanbidding van het schepsel in plaats van de Schepper en is een belediging van God.
John. H. Essex.
Naar artikel 2 van deze serie: De Enige God, Zijn Geest en Zijn Zoon"
| |