Bij de voleinding, als de Zoon het koninkrijk zal overdragen aan de Vader, leren we dat Hij Degene is Die allen
onderschikt aan AL, de Allerhoogste Onderschikker(1Kor. 15:27). In volle overeenstemming hiermee wordt Hij in de Hebreeuwse Schriften de Naartoe-Onderschikkende genoemd, of
Naartoe-Onderschikker, de AL-
u-e. Aangezien AL, Onderschikker, en AL-u-e, Naartoe-Onderschikker, en AL-u-e-im, Naartoe-Onderschikkers, gewoonlijk zonder uitzondering in de KJAV(
en ook in de Nederlandse vertalingen;WJ) worden weergegeven als "God", werden deze beschrijvende titels voor de meeste Bijbellezers tot nu toe verborgen. De grote heerlijkheid van de Zoon, als de Naartoe-Onderschikker, werd zo uit de meeste moderne vertalingen van de Hebreeuwse Schriften weggewerkt.
De meest volledige, en toch zeer beknopte, verklaring van de relatie tussen de Vader en de Zoon in de Schriften, in de sfeer van onderschikking tijdens de eonen, wordt gevonden in het vijftiende hoofdstuk van 1 Korinthe, de verzen 27 en 28. Christus moet heersen totdat Hij allen, afgezien van Zichzelf, onder de voeten van God de Vader heeft geplaatst, Die allen aan Hem onderschikt. Deze frase, aan Hem, wordt in het Hebreeuws uitgedrukt door het toevoegen van de letter E, het teken van richting. Wanneer we over AL spreken, begrijpen we zonder verdere aanwijzing, dat dit wederkerend is, ofwel: naar Hemzelf. Als er over AL wordt gesproken dat Hij allen onderschikt aan Christus, dan is zelfs AL een Ale, een Naartoe-Onderschikker. Maar wanneer we spreken over de eonische taak van Christus in het onderschikken van allen naar AL, dan moet een U, het teken van voortgang, worden ingevoegd. Dat maakt het Alue.
In de Griekse Schriften wordt over de Naartoe-Onderschikker, Alue, gesproken als de Zoon. Hij is het onderwerp van het verslag over het leven van onze Heer op aarde van de apostel Johannes. Als Mattheus Hem als koning portretteert, voert Hij Hem terug naar David. Als Marcus Hem als Diensknecht neerzet, heeft Hij geen stamboom nodig. Als Lukas Hem schildert als de Zoon des Mensen(van de mensheid), gaat zijn stamboom helemaal terug naar Adam. Als Johannes Hem presenteert als de Zoon van God(letterlijk: de Zoon van de Plaatser), of Onderschikker, beeldt hij Zijn relatie met Hem af als het Woord, of Uitdrukking, want net zoals Hij de rol van een Koning, Diensknecht en een Mens speelt in de andere verslagen, zo spreekt Hij hier als de mond van Zijn Vader, Die door middel van Zijn woorden Zijn schepselen naar Zich toe zal brengen.
De KJAV en de laatste versie van de R.S.V: hebben
"In the beginning was
the Word, and the Word was with God, and the Word was God.
De NBG heeft hier:
In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God."
Ons is verteld dat "het Woord
was God" afdoende bewijst dat Christus God is. Anderen echter houden vol dat "Iemand die
bij God is niet God kan
zijn." Het schijnt ons toe dat deze passage absoluut twee tegengestelde overtuigingen omvat. Dit toont duidelijk dat er iets verkeerd is met de vertalingen, want God zou nooit in één adem twee tegengestelde verklaringen doen. Maar wanneer we een ware vertalingen voor de titel "God" geven, dan verdwijnen de tegenstellingen. Dan zou het, als we "God" vervangen door de betekenis(Onderschikker), als volgt klinken: "het Woord was
tot de
Onderschikker en een
Onderschikker was het Woord.
Op die manier weergegeven is er geen tegenspraak, want de Zoon is de Naartoe-Onderschikker(Plaatser), dat wil zeggen: de Onderschikker Die allen naar de Allerhoogste Onderschikker toe onderschikt. Er zijn inderdaad niet twee "Goden", waarvan Eén bij een andere is, maar twee Onderschikkers, van Wie er Eén allen tot Zichzelf onderschikt, door middel van een andere Onderschikker Die allen tot Hem onderschikt. Deze openingszin van Johannes' verslag zijn in perfecte harmonie met alle andere Schrift en is er niet mee in tegenspraak, wanneer ze wordt vertaald in overeenstemming met het geïnspireerde Grieks en Hebreeuws. We hopen dat er eens een dag zal komen waarop het uitvoerbaar zal zijn overal de Onderschikker aan te kondigen, in plaats van "God". In de tussentijd hoeven de studenten slechts de betekenis te onthouden en het in hun denken te vervangen. Wij hebben dit reeds gedaan en vinden het eenvoudig om te doen. Op die manier zullen zulke passages niet langer onoplosbare raadsels te zijn.
Aangezien dit de inleidende paragraaf is van het hoogste aspect van de loopbaan van onze Heer hier op aarde, is dit het waard om met de hoogste concentratie bekeken te worden. Maar helaas, vertalers schijnen als regel geen helder begrip te hebben van de betekenis van de term "God". Daarom hebben de ze frase "tot God" tot een ondoorgrondelijke verklaard en dit veranderd in "met God", dat in deze passage geen enkele doel heeft. Dit woord tot komt in de geinspireerde Schrift opnieuw voor in vers twee. Het is pros, dat alleen tot kan zijn in de vierde naamval. Op deze wijze is het 176 maal in de KJAV weergegeven. Daarom worden we wel gedwongen te citeren uit de enigszins meer standvastige Concordante Vertaling.
In het begin was het Woord en het Woord was tot God, en God was het Woord. Dit was in het begin tot God. Alle dingen kwamen er door tot stand, en buiten Het om kwam zelfs niet één ding tot stand dat tot stand gekomen is. En het was leven en het leven was het licht van de mensen. En het licht verschijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet gegrepen."
(Joh. 1:1-5;proeve van concordant vertalen)
Zijn aanwezigheid
bij God
kon Hem niet aan de mensen openbaren. Zijn aanwezigheid bij de mensheid, hen wijzend op God door Zijn uitspraken, is essentieel voor Zijn missie als het Woord, hen
onderschikkend aan AL, in verband met Diens uiteindelijke Vaderschap. Maar Hij verscheen niet aan de mensheid totdat Hij vlees werd. Vanouds sprak God door de profeten. "In het laatst der dagen" sprak Hij via de Zoon(Hebr. 1:1,2).
"..de zalige en enige Heerser zal doen aanschouwen, de Koning der koningen en de Here der Heren,
16 die alleen onsterfelijkheid heeft en een ontoegankelijk licht bewoont, die geen der mensen gezien heeft of zien kan. Hem zij eer en eeuwige kracht! Amen."
(1Tim. 6:15,16;NBG)
Het woord
zien(eigenlijk: waarnemen) dat hier wordt gebruikt, omvat alle menselijke zintuigen, niet alleen zien. Maar hoe kan dit zo gezegd worden als Adam het geluid van Zijn wandelen hoorde en de woorden die Hij sprak(Gen. 4:8,10)? Hij sprak ook met Kaïn (Gen. 4:6). Dit verlangt een
Bemiddelaar.
In de Hebreeuwse Schriften
sprak Hij gewoonlijk via de profeten. Zo gaat het ook met
onderschikking. Adam portretteert voor ons deze kant van Zijn activiteit, want ook hij is niet alleen in het onderschikken van de lagere delen der schepping. Dit wordt namelijk gedeeld door allen die Adam's
geest hebben, dat wil zeggen, de gehele
mensheid. Zo ook delen, in het hogere geestelijke gebied, allen die de
geest van de Onderschikker hebben het met Hem; met Zijn Zoon, net zoals Adam bij de mensheid, als hoofd, als
de Naartoe-Onderschikker.
De Plaatser, of Onderschikker, is onzichtbaar (1Tim. 1:17), Zijn Zoon is Zijn zichtbare Beeld(Kol. 1:15). De Onderschikker kan ook niet door menselijke oren worden gehoord. Zijn hoorbare Uitdrukking, of Woord, was niet alleen in plaats van Hem, maar tot Hem(Joh. 1:1), de toehoorder en kijker leidend in de richting van Zijn geestelijke aanwezigheid.
"God", de Onderschikker, is geest(Joh, 4.24), daarom is hij onlosmakelijk in de hemel en op aarde (Hand. 17:24) zonder vaste plaats, maar Hij onderhoudt het contact via bemiddelaars aan wie Hij een deel van Zijn geest heeft geschonken. De Beginner van Zijn schepping(Openb. 3:14), de grootste van de Bemiddelaars, Zijn Beeld en Eerstgeborene, voor Wie en door Wie alles was geschapen, Die ook door Zijn geest was verwekt, sprak tot hen Zijn woorden en bracht hen tot onderschikking aan Zijn Vader, aan Al, de allerhoogste Onderschikker.
Aan Adam, wiens naam zijn gelijkenis met zijn Onderschikker aangeeft, was de taak toegewezen de lagere delen van het zieleleven op aarde aan zichzelf te onderschikken, want hij is het beeld van de Allerhoogste Onderschikker. De geest die aan hem tijdens de schepping was toegewezen, was hiertoe voldoende. Maar we kunnen hem, of de mensheid als geheel, niet indelen bij de Naartoe-Onderschikkers. Dat vereist een meer uitgebreide "voorraad" van de geest van de Onderschikker, waardoor men in staat is andere mensen aan de Onderschikker te onderschikken, anders dan de lagere schepping. Deze parallel, in een lager gebied, waarmee we voortdurend mee in verbinding staan, zou ons moeten helpen de hogere geestelijke fase te verstaan.
Aan David was de taak gegeven van het onderschikken van het volk Israel aan Alue's heerschappij. De eniggeboren Zoon werd de taak gegeven van het onderschikken van het universum, om daarna Zelf onderschikt te worden aan de Allerhoogste Onderschikker, opdat Deze Alles in allen moge worden(1Kor. 15:24-28). Hoe passend is het dan dat het verslag van Johannes begint met het Woord dat tot de God is [gericht](Gr. Plaatser), Die tot het moment van Zijn[het Woord;WJ] onderschikking bij de voleinding, Zelf een Onderschikker is. Het belangrijke punt is dat Christus allen aan de Allerhoogste Onderschikker zal onderschikken, niet alleen aan Zichzelf.
De diverse vormen van de goddelijke titel, AL, Alue en Alueïm, met de betekenis van Onderschikker, Naartoe-Onderschikker en Naartoe-Onderschikkers, zijn niet een exclusieve titel van de ene ware Godheid! Ze worden ook gebruikt voor een of meer valse goden en zelfs voor mensen! Zoals ieder zelfstandig naamwoord wordt het vrijelijk gebruikt voor allen die zijn zoals de grote en enige Onderschikker van allen, van afgoden die Hem uit Zijn plaats weren, en in het bijzonder voor hen die door Hem worden gebruikt bij de onderschikking van anderen. Net zoals in ieder ander bepaald gebied van activiteit, is de beschrijvende term toepasbaar op allen die er bij betrokken zijn. Allen die hout bewerken mogen timmerlieden genoemd worden, of ze nu een vakman zijn of degene dat is die hen inhuurt. Aangezien mensen in dit opzicht net zo zijn als de Onderschikker, omdat zij de lagere niveaus van de schepping onderschikken, mogen ook zij onderschikker worden genoemd ten opzichte van deze. Maar wanneer de mens zijn medemens onderschikt mag deze term óók op hem worden toegepast, speciaal als hij handelt namens de Allerhoogste Onderschikker.
De letter "e" heeft, als ze in het Hebreeuws aan een woord wordt toegevoegd, een aantal functies. Twee ervan hebben een erg gelijkwaardig effect. Het kan worden vergeleken met een vinger, wijzend, richting aangevend. Vóór een woord is het net als ons bepalend lidwoord, de, dat wijst naar het woord waarvoor het staat. Ná een woord wijst het ook, met de kracht van naar, of toe, of naartoe, zoals in "me naar Jeruzalem toe brengend"(Ezechiël 8:3). Het is het evenbeeld van het Griekse pros(Joh.1.1). Dit is gewoonlijk zeer helder, speciaal wanneer het aan een plaatsnaam wordt toegevoegd waar de aandacht op wordt gevestigd. Het is buitengewoon belangrijk de kracht ervan te vatten bij het vormen van de titels Alue en Alueïm, want het verwijst naar het feit dat door hen gedane onderschikken gedaan wordt richting AL.
Laten we AL danken voor de "e" in Alue! Onze Redder en Heer onderschikt niet allen aan Zichzelf, maar naar AL. Hij is niet een politicus wiens eerste belang zijn eigen voordeel is. Hij is zelfs meer dan een staatsman die zijn eigen natie wenst te dienen. Zijn hoogste doel is allen te onderschikken, zelfs Zichzelf, naar AL, de Allerhoogste Onderschikker, opdat Hij Alles in allen mag worden.
En laten we Al danken voor de "e" in Alueïm! Wij zijn niet verbonden met Alue, de Christus, om in de hemelse gewesten te heersen om voor ons grote heerlijkheid te oogsten en hen aan onszelf te onderschikken, maar naar AL! Zijn geest in ons zal ons verheffen boven alle lage en zelfzuchtige motieven, zodat we in staat zullen zijn mee te doen in het aanzwellende koor met lofzangen aan Alue, Die ons allen heeft onderschikt aan AL, de Allerhoogste, Wiens geest de kracht in ons allen is.
De letter "u", geplaatst voor een Hebreeuws woord, wordt gewoonlijk vertaald met EN. Het verbindt wat wordt gezegd met dat wat volgt. Wanneer "u" wordt ingevoegd in een stam, komt het meestal overeen met de uitgang -END. Het verandert niet de betekenis. Binnen een woord kan het degene aangeven die handelt. De Allerhoogste Onderschikker, AL, doet het onderschikking niet rechtstreeks, maar via Zijn Zoon. Hij is het Die tijdens de aionen allen onderschikkend is onder de voeten van de Onderschikker. De "u" wordt ingevoegd om uitdrukking te geven aan het feit dat Hij het is Die het werk doet.
In vele beroepen doet het hoofd van de firma de planning en levert hij het kapitaal, maar is er iemand anders die het eigenlijke werk doet. Hij kan ook, zo af en toe, hulpen hebben die hem assisteren. Dit kan de twee klassen van Naartoe-Onderschikkers illustreren.
De eerste twee plaatsen waar de titel Naartoe-Onderschikkers voorkomt zijn zeer terecht en van belang in hun context, wanneer we de plaats van Israel in Gods grootse plan overdenken om allen te onderschikken bij de voleinding. Zij waren de natie die was gekozen om alle andere natiën te onderschikken, en, bij aanvang, nog voor hun intrede in het land, werden zij getraind voor deze dienst door hun dienstbaarheid aan Egypte en in het bijzonder door hun verblijf in de wildernis, waarbij ze volkomen afhankelijk waren van bovenmenselijke hulp. Het was speciaal in deze tijd dat de Godheid door hen door zichtbare en hoorbare uitingen werd waargenomen. Deze werden hen gegeven opdat ze ondergeschikt werden gemaakt aan de wil van de Onderschikker.
"en hij verwierp God[Alue- Naartoe-Onderschikker], die hem gemaakt had, hij minachtte de Rots van zijn heil.
16 Zij verwekten Hem tot naijver door vreemden,
met gruwelen krenkten zij Hem;
17 zij offerden aan de demonen, die geen goden[Alue: Naartoe-Onderschikker] zijn,
aan goden[Aleïm: naartoe-onderschikkers, die zij niet hebben gekend, de nieuwen, die kort tevoren opgekomen waren, voor welke uw vaderen niet gehuiverd hadden.
18 De Rots, die u verwekt heeft, hebt gij veronachtzaamd en vergeten de God[Al - Onderschikker], die u heeft voortgebracht.
19 Toen de Here[IEUE, of: Yahweh, Zal-zijnde-was] dat zag, heeft Hij hen verworpen, omdat Hij gekrenkt was door zijn zonen en dochteren;
"
(NBG, concordant gecorrigeerd, met verduidelijking tussen [en])
In deze passage (Deut. 32:15) vinden we twee verschillende soorten naartoe-onderschikkers. Hun eigen Alue had hen gemaakt en gered, en was diep bezorgd over hun welzijn, waardoor Hij jaloers was toen ze zich tot anderen wenden. Deze waren nieuw voor hen, hoewel hun voorvaderen ze hadden gekend, waarschijnlijk voordat ze naar Kanaän kwamen, zoals in het geval van Rachel(Gen.:31:30-35).
In die dagen had de Onderschikker (AL) tastbare middelen van uitdrukking nodig, ten eerste een Naartoe-Onderschikker(Alue), om Hem werkelijk te maken, en ook een tabernakel en een tempel om Hem een symbolische aanwezigheid te geven. Ze konden nog niet Zijn al-doordringende geestelijke onlosmakelijkheid bevatten, zodat ze Hem konden aanbidden in geest en in waarheid(Joh. 4.24). Daarom werd het allemaal te kennen gegeven in een enigma(1Kor.13.12).
Toch werd het hen duidelijk aangegeven in de gebruikte titels. Ze mogen dan niet de zichtbare beelden vergeten zijn, maar dat deden ze wel met de onzichtbare Geest, de Allerhoogste Onderschikker Zelf uit vers 18, aan Wie al de waarneembare onthullingen wezen.
We zullen nu voortgaan met het onder de loep nemen van een aantal plaatsen waar deze titel, Alue, voorkomt, zodat we beter de exacte betekenis en het gebruik ervan in de Hebreeuwse Schriften kunnen verstaan.
" Want is er een God[Alue] behalve de Here[IEUE (of Yahweh)],
en is er een rots buiten onze God[Aleïm]?"
(Psalm 81:31;NBG, concordant gecorrigeerd)
Toen David verlost was geworden van al zijn vijanden, inclusief Saul, gaf hij uiting aan zijn gevoelens in deze Psalm(18:31). Zowel de K.J.A.V. als de R.S.V. slagen er niet in enig onderscheid te maken en geven de indruk dat beide titels verwijzen naar AL, en niet naar Alue en Aleïm. In het eerst voorkomende geval wordt Hij geïdentificeerd als IEUE, wat toepasbaar is op zowel de Onderschikker Zelf, als op de Naartoe-Onderschikker, alsook op de geest van AL, waar die ook wordt gemanifesteerd. Maar de meervoudsvorm kan toepasbaar zijn op anderen, mogelijk zij die hem (David) assisteerden bij het verwerven van het koninkrijk en de natie onderschikten naar David. Hij kon er op vertrouwen dat ze zo standvastig zouden zijn als een rots.
Nehemia (Troost-zal hij-zijn) was het politieke hoofd van het overblijfsel dat terugkeerde uit de Babylonische ballingschap en die de muur van Jerualem herbouwde. Tijdens het feest in de zevende maand beleden ze in een gebed hun zonden, en eindigden met het volgende:
" Maar U, Alue, Die vergeving schenkt, bent genadig en barmhartig, traag in boosheid en groot van goedertierenheid,
en U verlaat hen niet.
"
(Neh. 9:17; proeve van concordant vertalen)
Dit legt een speciale nadruk op de aanwezigheid en activiteit van de Naartoe-Onderschikker in die crisis, door hen te onderschikken aan de wil van de Onderschikker.
"In de nabijheid van de Heer, beef, O aarde!
In de nabijheid van de Alue van Jakob"
(Psalm 114:7; proeve van concordant vertalen)
De liefelijke kleine Psalm, die we zojuist citeerden, herdenkt de exodus uit Egypte. De aarde wordt aangespoord te beven bij de bewijzen van Zijn aanwezigheid. Hier vinden we twee titels, één in ieder deel van de parallel, wat aantoont dat ze een gelijke kracht hebben, wat ook waar is. De grote tekenen die voor de Farao werden getoond geven de aanwezigheid van AL weer, de Onderschikker; op die manier werd Hij door Mozes vertegenwoordigd. Mozes sprak niet rechtstreeks tot de Farao, maar door zijn spreker, Aäron, wiens staf de machtige tekenen deed en Alue vertegenwoordigde.
" Alle woord van Alue is gelouterd;
een schild is het voor hen die bij Hem schuilen."
(Spreuken 30:5; proeve van concordant vertalen)
In deze spreuk zien we de Naartoe-Onderschikker als het Woord, zoals in het verslag van Johannes(Joh.1:1). Iedere uitspraak die Hij deed is absoluut puur en mag gebruikt worden om onszelf te beschermen tegen onze vijanden. Geloof in Zijn woord is het grote schild dat ons is gegeven om ons te beschermen tegen de vurige pijlen van de Boze(Efe.6:16).
"En jullie zijn Mijn getuigen.
Is er een Alue buiten Mij?
En geen Rots is er. Ik weet er geen."
(Jes.44:8; proeve van concordant vertalen)
Het wordt door deze parallel in Jesaja verondersteld dat naartoe-onderschikking nauw is verbonden met het geven van getuigenis. Jakob-Israël, als natie, moest getuigen van Zijn handelen met hen en op deze manier anderen tot onderschikking brengen.
"Ook op de goden[Aleïm] zijner vaderen zal hij geen acht slaan; op de lieveling der vrouwen noch op enige andere god[Alue] zal hij acht slaan, want tegen alle zal hij zich verheffen."
(Dan.11:37;NBG)
De grote koning van de eindtijd is klaarblijkelijk een zoon van Jakob, een verdringer die zal proberen de plaats van de Messias in te nemen. Hij begrijpt niets van de rol die Israel zal spelen in het koninkrijk, wanneer ze de volkeren zullen onderschikken, noch van de Naartoe-Onderschikker Die dan hun Koning zal zijn, want hij probeert Zijn plaats te bemachtigen, voor de tijd daar is. Had hij deze zaken verstaan, dan zou hij zeker niet geprobeerd hebben de functie te bemachtigen en zichzelf ten koste van Hem te verhogen. Als Anti-Christ eigent hij zich de plaats toe van AL, want hij probeert niet de mensheid te onderschikken aan
AL, maar aan zichzelf.
" En hij zal optreden tegen de versterkte vestingen met de hulp van de vreemde god[Alue] die hij erkent met toenemende heerlijkheid"
(Dan:11:39;proeve van concordant vertalen)
De Tegenstander verlangde van Christus aanbidding, als tegenprestatie voor de koninkrijken der wereld. Hoewel Christus hem deze eer weigerde,
zal deze aanbidding wel door de Anti-Christ worden gegeven, die mensen
aan hem
onderschikt.
"Doch in zijn plaats zal hij de alue van de sterken verheerlijken en de alue die zijn voorvaderen niet kenden verheerlijkt hij met goud en met zilver en met kostbare stenen en met begeerde schatten"
(Dan.11:38; proeve van concordant vertalen)
De plaats en macht die de koning zal zoeken behoort aan de Tegenstander(Matt.4:8), waardoor de uitdrukking (alue) hier gebruikt wordt voor Satan, die allen aan deze koning zal onderschikken en zo ondergeschikt zal maken aan hemzelf, niet aan de AL van Israël.
"De Alue is komend van Teman
En de Heilige van de berg Paran"
(Hab. 3:3;proeve van concordant vertalen)
Hier hebben we de Naartoe-Onderschikker in een parallel met de Heilige. Dit schijnt te verwijzen naar de openbaring van IEUE aan Mozes en Israel in de wildernis. Aangezien Hij niet onzichtbaar was, maar werd gezien en gehoord, moet Hij Alue zijn geweest, de Naartoe-Onderschikker, en niet AL, de Allerhoogste.
Het boek Job is in vele opzichten opmerkelijk. Het is een van de vroegste stukken literatuur en houdt zich op een zeer eenvoudige en bescheiden manier bezig met de verhouding tussen de mens en zijn Maker. In onze huidige studie is het nodig er notie van te nemen dat Al vaker in dit boek Job voorkomt dan welk boek ook, uitgezonderd de Psalmen. Alue komt vaker voor in alle andere boeken tezamen en Alueïm wordt verhoudingsgewijs slechts zelden gezien. Dit laat ons denken dat er in die dagen weinig Naartoe-Onderschikkers waren, vergeleken met latere tijden, toen er profeten en priesters waren en heiligen en zonen. Er waren ook geen vredes-ambassadeurs om Job, de vijand, te verzoenen tot de wegen van de Onderschikker. Job was zoals velen uit de mensheid van vandaag. Hoewel hij een moreel mens was en godsdienstig, was hij in zijn hart niet bekend met Al en Zijn wegen. Door kwaad leerde hij Hem kennen en Zijn doelstelling van uiteindelijke zegen.
"Die dag! Ze zij duisternis!
Hij moet er niet naar vragen, Alue daarboven!
En je moet er niet op schijnen, Lichtstraal!"
(Job 3:4; proeve van concordant vertalen)
Job's vijandschap verschijnt duidelijk als hij de eerste maal zijn mond opent en hij de dag vervloekt dat hij werd geboren, ook al wilde hij Alueim niet vervloeken (2:9). Het feit dat hij nu over gaat op Alue toont duidelijk dat in de allervroegste tijden, dit onderscheid al goed werd begrepen. Hij scheen zich te realiseren dat AL, de Allerhoogste Onderschikker, zijn zaak zou overdragen aan een Naartoe-Onderschikker. Hij wil niet dat Deze een onderzoek instelt, uit angst dat hij zich heeft vergist, en zou aantonen dat zijn geboorte niet alleen in overeenstemming was met AL's wil, maar voor Job's eigen zegen!
"Want het is een Heer wiens weg verborgen is en als die wordt afgesloten is de Alue nabij hem."
(Job 3:23; proeve van concordant vertalen)
Job pakt het einde van zijn leven op en vraagt waarom zijn ellende niet door de Naartoe-Onderschikker wordt beëindigd met de dood, in plaats van deze weg uit zijn benauwdheid te sluiten. Job is er heel zeker van dat zijn lot ligt in de handen van de Naartoe-Onderschikker, Wiens taak het is hem te laten buigen voor de wil van de Onderschikker.
"Door de adem van Alue gaan ze verloren,
en door de geest van Zijn neus komen ze om."
(Job 4:9;proeve van concordant vertalen)
De ervaring van Elifaz geeft hem slechts een oppervlakkig begrip van het werk van de Naartoe-Onderschikker. Toch is het idee dat Hij de bozen oordeelt wel juist, want alle oordeel is geplaatst in de handen van de Zoon(Joh. 5:22). Maar hij vergist zich als hij volhoudt dat de bozen altijd verloren gaan.
"Is een sterveling rechtvaardiger dan Alue?
Zou een heer reiner zijn dan zijn Maker?"
(Job 4:17; proeve van concordant vertalen)
Dit contrast is zoveel meer treffend wanneer we ons herinneren dat Christus, de Zoon, Degene is Die de taak was gegeven om alle stervelingen te rechtvaardigen door Zijn Eigen offer én het werk van het reinigen van het universum van alle vuilte. Maar zelfs zij die rechtvaardig zijn, zoals Job, lijden onder kwaad.
"Zie de blijdschap van de sterveling die door Alue wordt gecorrigeerd!
En de tucht van Hem Die Volstaat moet je niet verwerpen"
(Job 5:17;proeve van concordant vertalen)
Wij, geoordeeld zijnde, worden door de Heer getuchtigd, opdat we niet met de wereld veroordeeld worden(1Kor.11:32). Aan het einde zal het veel vreugde brengen. Net zoals alle oordeel in handen is van de Zoon, zo is ook al het corrigeren van de heiligen toevertrouwd aan Hem. Job beleefde deze vreugde later, nadat Hij door Elihu was terecht gewezen.
"dat het de Alue beliefde ook mij te verbrijzelen,
Zijn hand las makend en mij afsnijdend!"
(Job 6:9; proeve van concordant vertalen)
Job gaat voort met smeken om verlichting van zijn beproevingen door middel van de dood, en is zich volkomen onbewust van het feit dat ze niet werden gegeven om hem ellendig te maken, maar om hem dankbaar te maken voor de grotere zegen waarvoor ze hem voorbereiden.
"Wanneer Alue Zijn toorn niet terug neemt,
onder Hem buigen zich de vermetele helpers"
(Job 9:13;proeve van concordant vertalen)
Geleidelijk aan begint Job te zien dat de Naartoe-Onderschikker niet gestopt kan worden door hen die Hij aan het onderschikken is, want, hoe vermetel ze ook zijn, ze zijn hulpeloos.
"Ik zeg tot de Alue, "U moet me niet veroordelen,
leer me te weten waartoe U met me kampt."
(Job 10:2; proeve van concordant vertalen)
Job scheen te beseffen dat alle oordeel was overhandigd aan de Zoon(Joh. 5:22), maar hij verbeeldde zich dat alle kwaad was bedoeld als bestraffing, net als zovelen vandaag de dag, in plaats van een middel te zijn om de kennis en waardering van het goede te onderwijzen.
"Een spot van zijn naaste ben ik aan het worden, die Alue aanroept,
en Hij antwoord door mij een spotternij te maken van de rechtvaardigen, de foutlozen"
(Job 12:4; proeve van concordant vertalen)
In zijn antwoord aan Zophar, die zijn vertrouwen stelde op verdienste, klaagt Job dat hij, degene die de Naartoe-Onderschikker aanroept, en degene die foutloos is, in plaats van te worden beloond voor zijn goedheid door Hem tot een spotternij wordt gemaakt.
"Maar Hij corrigeert naar een meester door Alue
en een zoon van Adam door zijn naaste"
(Job 16:21;proeve van concordant vertalen)
De parallel tussen
Alue en
naaste is een suggestieve. Job zelf zou door Elihu worden gecorrigeerd, een Naartoe-Onderschikker; dat wil zeggen: door aan hem gegeven geest.
"Weet dan dat Alue me omvormd
en Zijn hechtheid me omgeeft"
(Job 19:6; proeve van concordant vertalen)
In deze verklaring laat Job zijn foute instelling zien. De Naartoe-Onderschikker doet het tegengestelde, zoals Alue later zal laten zien, die hem recht stelt.
"Wees mij genadig! Wees mij genadig, mijn naasten!
Want de hand van Alue raakt me!"
(Job 19:21; proeve van concordant vertalen)
Deze titel is hier heel toepasbaar en laat zien dat Job zich realiseert dat zijn beproeving een doel heeft en van AL komt, zodat hij wordt onderschikt aan zijn Maker.
Maar vanuit mijn vlees zal ik Alue waarnemen
Door Alue zullen deze dingen worden vervuld,
Die ikzelf zal waarnemen
en mijn ogen zullen zien en niet een vreemde
(Job 19:26,27; proeve van concordant vertalen)
Deze passage is bijzonder behulpzaam, want de eenvoudige vorm "AL" kan hier in het geheel niet worden gebruikt. Noch Job, noch iemand anders zal Hem zien, want Hij is onzichtbaar(1Tim. 1:17) in de absolute zin, want Hij is geest. We mogen deze termen dan wel in sommige geestelijke verbanden gebruiken, maar niet in deze context, waar zoveel nadruk is gelegd op fysiek zien en persoonlijke waarneming. Ja, wij zullen Hem niet zien in onze aardse lichamen, maar de oudvaders en heiligen in Israël zullen Hem zien in Zijn opstandingslichaam, tijdens de twee laatste aionen.
"Zie, in deze ben je niet correct. Ik antwoord je.
Want hoe kun je zeggen: "Ik ben rechtvaardig, en Hij hoort me niet?"
Want Alue is meer dan een sterveling"
(Job 33:12; proeve van concordant vertalen)
Elihu, zelf een Naartoe-Onderschikker, noemt Alue zes maal en geeft ons een getrouw beeld van Hem. Alue was toen niet een sterveling.
"Hij smeekt Alue en Hij aanvaardt hem
en Hij ziet zijn gezicht met gejubel
en Hij herstelt Zijn gerechtigheid aan een sterveling."
(Job 33.26;proeve van concordant vertalen)
In de passage op de voorgaande pagina geeft Elihu een vluchtige blik op het opofferende werk van de Naartoe-Onderschikkers.
"En niemand zegge:'Waar is Alue, mijn Maker?'"
(Job 35.10;proeve van concordant vertalen)
Elihu herkende de Naartoe-Onderschikker als zijn Maker.
"Want onbewust van wijdheid is (de struisvogel) gemaakt, door Alue,
noch bedeelde hij haar begrip toe"
(Job 39:17; proeve van concordant vertalen)
Ieue Zelf verwijst twee maal naar Alue in Zijn afsluitend betoog tegen Job. Hij laat door voorbeelden in de natuur zien dat Alue zowel terughoudt als geeft. Dit leidt tot de hoofdles van het boek, dat de beproevingen die Job te verduren kreeg niet een bestraffing waren, maar een middel van onthulling van de goedheid en genade van AL.
"Straft een twister met Hem Die Volstaat?
De corrector van Alue, beantwoordt het!"
(Job 40:2; proeve van concordant vertalen)
In al Job's vele toespraken probeerde hij Degene Die hem aan het onderschikken was van alles te op te dragen. Nadat Ieue had gesproken, daagt Hij Job uit om te antwoorden, maar tegen die tijd heeft de Naartoe-Onderschikker zijn taak volbracht en heeft Job niets meer in te brengen tegen het handelen van de Naartoe-Onderschikker met hem.
We zien dus dat het hele thema van het boek draait rond de Naartoe-Onderschikker en Zijn methode om Job te onderschikken naar AL.
A.E.Knoch.
Door naar deel 3