“En ik nam de heilige stad waar, nieuw Jeruzalem, neerdalend uit de hemel van God, gereed gemaakt zoals een bruid versierd is voor haar man” (Openb. 21:2;SW). De natie die een hoer was geweest en in de Hebreeuwse profetieën gescheiden was van God, wordt nu vernieuwd en ervaart de vreugde van een bruid. Hannahs lied wordt vervuld in relatie tot de natie Israel. Rachels zoon van verdriet, geboren in Bethlehem, is de zoon van de rechterhand geworden (Gen. 35:16-19). In de dagen van David werd de citadel van Zion in bezit genomen, en de stad Jeruzalem opgebouwd. Hier, in Johannes’ visioen, was de citadel van de heiligen omringd, maar de bescherming van God werd bekend gemaakt (Openb. 20:7-10) en nu wordt het nieuwe Jeruzalem gevestigd in een heerlijkheid die geen voorbeeld kent.
Is het nieuwe Jeruzalem een schitterende stad die gebouwd is van goud en kostbare stenen? Velen zeggen dat dit zo is. Is het nieuwe Jeruzalem een volk, de bruid? Is het nieuwe Jeruzalem zowel een verheerlijkt volk als de structuur van een stad waarin de structuur gelijk op gaat met de verheerlijkte kenmerken van het volk? We geloven dat de derde vraag het antwoord “Ja” verdient. Het volk, de heiligen, is bij uitstek in beeld. Toch is Jeruzalem het uitgekozen beeld om alle dingen die met deze mensen verbonden zijn uit te drukken. Jeruzalem betekent de bezetten of bezitten van vrede. De stad zal nooit aan die benaming voldoen tot ze op de nieuwe aarde komt. Toch staat Jeruzalem als een beeld voor vele generaties Joden – vele levens van geloof. Het bindt ze allen samen. De heiligen zullen functioneren vanuit de heilige, koninklijke stad, het nieuwe Jeruzalem. De stad zal de locatie of centraal punt zijn voor hun daden. De beschrijving van de stad is er een met de beschrijving van het volk. Het volk is een koninkrijk en een priesterschap voor God en zij zullen heersen op de aarde (Openb. 5:10 en 1:6).
Regeren of heersen veronderstelt vervreemding of niet onderschikt zijn in het sociale gebied. Priesterschap veronderstelt vervreemding van en niet onderschikt zijn aan God. Het nieuwe Jeruzalem is het herboren Israel, functionerend als middelaars tussen God en de mensheid. De Joodse natie zal de belofte aan Abraham vervullen op een wijze die toevoegt aan het offer van Christus – Zijn Hoofdschap uitvoerend. Door de bemiddeling van Abrahams zaad zullen alle families van de aarde gezegend worden (Gen. 12:3).
Perfectie wordt niet bereikt met de komst van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Perfectie zal pas worden bereikt door de completering van de heerschappij van Christus. Christus moet heersen totdat alle vijanden onder Zijn voeten zijn geplaatst (1 Kor. 15:25). Wanneer Christus het Hoofd van allen wordt, zal alle gedelegeerd gezag teniet gedaan worden, omdat het overbodig is geworden (1 Kor. 15:24). De bruid, het nieuwe Jeruzalem van Johannes’ visioen, oefent gedelegeerd gezag uit door te heersen en de bediening van priesters uit te oefenen. Dus zolang de heiligen de zaken van het koninkrijk regelen, houdt de tweede dood nog steeds velen vast. De dood is de laatste vijand en zal afgeschaft worden (1 Kor. 15:26), maar die afschaffing zal pas compleet zijn wanneer de laatste die in de tweede dood wordt vastgehouden onsterfelijk is gemaakt. De tweede dood gaat voort met bestaan op de nieuwe aarde en de tweede dood is de reden voor de bediening van het koninkrijk van priesters. Wanneer de tweede dood ophoudt te bestaan, zal er geen verdere noodzaak zijn voor de heerschappij of voor de priesters.
God koos Israel “om van Hem te worden, tot een bijzonder volk boven alle volken die op het oppervlak van de grond zijn” (Deut. 14:2;SW). Aan Israel werden beperkingen gegeven – de wet en verbonden – die hen op vele manieren afscheidden van de wereld. Israels afscheiding van de wereld wordt nog eens benadrukt in het 21e hoofdstuk van Openbaring, maar het krijgt daar een heel nieuw karakter. In de beschrijving van het nieuwe Jeruzalem wordt haar muur zes maal genoemd (Openb. 21:12,14,15,17,18,19). Muren maken scheiding. Toen Paulus sprak over de eenheid van de nieuwe mensheid, zei hij dat de muur die scheiding maakt was afgebroken (Efe. 2:14). Maar Johannes’ visioen reikt niet ver genoeg in de toekomst om de uiteindelijke uitkomst van alles wat Paulus had onthuld te kunnen tonen. Het is echter de volgende nabije stap, vanwege de aard van deze muur.
Deze muur is anders omdat hij open toegang geeft in iedere richting, en die toegang is nooit gesloten (Openb. 21:12-14,25). Deze muur is anders omdat de twaalf fundamenten niet de vaders van de natie zijn die daar leven, maar de twaalf fundamenten zijn de apostelen van de Ene Die de grootste onthulling van God is Die de mensheid ooit is gegeven (Openb. 21:14).
Deze muur is anders omdat hij doorzichtig is, gemaakt van kristallijne jaspis (Openb. 21:11,18). Jaspis is in essentie kwarts. Het wordt in vele kleuren gevonden – rood, groen, bruin, zwart. Organische materialen in de kwarts geven het deze kleuren. Zolang deze kleuren in de jaspis blijven, is ze ondoorschijnend. Het licht kan er niet doorheen dringen. Maar van de jaspis van de muren van de bruid zijn alle kleurstoffen van het voorgaande leven gezuiverd en verwijderd. De kracht en doel en motieven van deze machtige muur zijn alle zo helder als kristal. Kwarts kristal is verheerlijkt jaspis. Het nieuwe Jeruzalem is verheerlijkte mensen.
Wie is toegestaan te drinken van de rivier van water van leven en deel te hebben aan de paal of boom van leven? Krijgen alleen zij die geloofden of met leven beloond werden bij het grote witte troon oordeel toestemming om van dit water te nemen? Wordt hen die in de tweede dood zijn toegestaan om te drinken van deze zegeningen? Het is heel gemakkelijk deze laatste hoofdstukken te verstaan, want Johannes’ gezichtspunt verandert herhaaldelijk. Hij verandert vrijelijk van het vertellen van het visioen naar het beschrijven van dingen in het visioen.
“En Hij zei tot mij: "Zij zijn gebeurd! Ik ben de Alfa en de Omega, de Oorspronkelijke en de Voleinding. Ik zal aan die dorst heeft om niet water uit de bron van het leven geven. Die overwint zal dit lotdeel genieten en Ik zal voor hem God zijn en hij zal voor mij Zoon zijn. Doch voor vreesachtigen en ongelovigen en gruwelbedrijvers en moordenaars en ontuchtigen en tovenaars en afgodendienaars en al de leugenaars, hun deel is in het meer, het brandende met vuur en zwavel, dat de tweede dood is."
(Openb. 21:6-8;SW).
Bij een eerste lezing van deze verzen krijgt men de indruk dat het water van leven er alleen is voor hen die geloven. Maar nader onderzoek laat zien dat de toegang veel breder is. In vers 6 verandert het perspectief van het bekijken van Johannes’ visioen naar het spreken over de zegeningen van het visioen vanuit het uitzicht van de dag waarin Johannes leefde. In de verzen 9-12 keert hij terug naar het bekijken van het visioen van het nieuwe Jeruzalem. Let er, in de verzen 6 en 7, dan op dat er een tweevoudige beschrijving is van hen die beslist van deze zegeningen zullen genieten: (1) zij hadden dorst en (2) zij zouden overwinnen. Dit beschrijft niet wat hun toestand zal zijn wanneer het nieuwe Jeruzalem verschijnt. Het beschrijft hun toestand en daden van geloof in de dagen waarin ze leefden door geloof en van deze zegeningen van Johannes’ visioen werden verteld. Let er ook op dat hun dorst werd gelest uit een bron van water van leven, niet een rivier. De getrouwen dorstten in de dagen van hun leven toen zij de profetie van Johannes’ visioen hoorden en zij overwonnen in de dagen dat zij vervolgd werden. Wanneer het nieuwe Jeruzalem komt, zullen zij niet dorsten en zij zullen niet hoeven te overwinnen, want de strijd zal al gewonnen zijn. Hun toegang is vrij en onbeperkt.
Op gelijke wijze passen de “vreesachtigen en ongelovigen en gruwelbedrijvers” bij deze beschrijvingen in de tijden voor het grote witte troon oordeel. Zij die hier beschreven worden op de nieuwe aarde, zijn opgestaan uit de doden om te staan voor de grote witte troon. God heeft hen geoordeeld en heeft hun oordeel uitgesproken. Ze zijn zeker nog niet geperfectioneerd, maar zij zijn door ervaringen gegaan die te traumatisch zijn om te denken dat hun gedrag onveranderd zal blijven. Op dit punt kan het schijnen dat de zegeningen alleen voor gelovigen zijn, maar de toestand wordt verder ontvouwd wanneer Johannes details over leven levert na de beschrijving van het nieuwe Jeruzalem.
“En een tempel nam ik in haar niet waar, want de Heer God, de Almachtige, is haar tempel en het Lammetje. En de stad heeft de zon niet nodig, noch de maan, dat zij zouden schijnen, want de heerlijkheid van God verlicht haar en het Lammetje is haar lamp. En de natiën zullen bij haar licht wandelen en de koningen van de aarde dragen hun heerlijkheid in haar. En haar poorten zullen zeker niet gesloten zijn, want er zal daar geen dag of nacht zijn. En zij zullen de heerlijkheid en de eer van de natiën in haar dragen. En zeker zal er niets besmettends of die gruwel doet of de leugenaar in haar binnen gaan, maar die geschreven zijn in het rolletje van het leven van het Lammetje”
(Openb. 21:22-17;SW).
Hier wordt bevestigd dat alleen zij van wie de naam geschreven is in het boek des levens van het Lammetje, binnen mogen gaan in de stad; maar er wordt ook meer informatie gegeven met betrekking tot hen die buiten de stad zijn. Wie zijn de natiën buiten de stad? Deze zullen van een aanzienlijke variatie zijn. Deze natiën zouden hen bevatten die onderschikt waren aan Israel tijdens het millennium, zij die gunstig beoordeeld waren geworden bij de grote witte troon en zij die in de tweede dood zijn. Paulus zei in 1 Korinthe 15 dat zij die van Christus zijn, levend gemaakt zouden worden bij Zijn komst. Dit geeft aan dat allen met toegang tot de stad veranderd zijn en onsterfelijk zijn geworden. De grote witte troon oordeelt individuen, maar de context spreekt hier van natiën, daarom zal er waarschijnlijk een brede graad van verschil zijn in de toestand van die individuen van de natiën die buiten zijn.
“De natiën zullen bij haar licht wandelen.” Dat wil zeggen, de natiën zullen wandelen in overeenstemming met het licht van Gods heerlijkheid, zoals dat bekend werd gemaakt door het Lammetje. Dit betekent duidelijk dat zij op een ordelijke wijze zullen wandelen, God een genoegen doende. Zij zullen nog niet toegang hebben tot de stad, maar hun gedrag is zeer verbeterd en onder controle.
“En hij toont mij een rivier van water van leven, glanzend als kristal, komend uit de troon van God en van het Lammetje. In het midden van haar plein en aan deze en de andere kant van de rivier, staan bomen van leven, die twaalf vruchten geven, in overeenkomst met iedere maand haar vrucht gevend, en de bladeren van de boom zijn voor de genezing van de natiën. En alle vervloeking zal niet langer zijn. En de troon van God en van het Lammetje zal in haar zijn. En Zijn slaven zullen hem goddelijk dienstbetoon geven. En zij zullen Zijn gezicht zien en Zijn Naam zal op hun voorhoofden zijn. En er zal niet langer nacht zijn en zij hebben geen lamplicht nodig en licht van de zon, want de Here God zal hen verlichten en zij zullen regeren voor de aionen van de aionen”
(Openb. 22:1-5;SW).
In vers 1 wordt het water van leven bekend gemaakt als een rivier, voortkomend uit de troon van God en het Lammetje. Het is niet langer een bron, zoals het was toen het werd onthuld aan hen die geloofden op de oude aarde en die toen overwonnen door het bloed van het Lammetje. Aangezien de rivier voortkomt uit de troon, is heerschappij in beeld. En de heerschappij is de rivier. En de heerschappij vloeit naar buiten, naar de wereld. De rivier is voor de wereld, niet voor die binnen zijn. Gods slaven dienen Hem (v.3). Zijn slaven zijn koningen en priesters (1 Petr. 2:9; Openb. 1:6; 5:10; 20:4,6; 22.5), heersend met Christus. De bruid, het nieuwe Jeruzalem, is de mensen die heersen. Het water van leven is hun lotdeel (21:7). Als hun lotdeel is het hun bezit – zij bewerken het. Het is niet iets dat zij alleen voor hun eigen bevrediging bezitten. De rivier van leven is wat zij doen wanneer zij regeren en dienen als priesters. De geest van God is in hun binnenste. Zij hadden tevoren gedorst, en nu vloeien, uit hun harten, rivieren van levend water (Joh. 7:37). Zij zijn de verblijfplaats van God en Gods leven vloeit door hen heen naar hen die het nodig hebben. Zij zijn met Christus gezeten op Zijn troon. De troon van God is in hen en heerschappij vloeit uit hen voort. Zij zijn koningen omdat zij heersen over hen die nog niet ten volle onderschikt zijn aan God. Zij zijn priesters omdat zij functioneren in een bemiddelende capaciteit om de verzoening met God compleet te maken. Dit is hun lotdeel.
De dingen binnen de stad zijn nodig voor hen die buiten de stad zijn. De bladeren zijn voor de genezing of herstel van de natiën. Het goddelijk dienstbetoon dat Gods slaven Hem geven, is om te dienen zoals het Lammetje deed. Als koningen en priesters voor de wereld bedienen zij de zegeningen van de stad aan hen die buiten zijn.
“En de troon van God en van het Lammetje zal in haar zijn” (v. 3). Dit markeert een verandering. Johannes nam een grote witte troon waar (Openb. 20:11). Het was een troon, niet de troon. Maar in de vijf volgende plaatsen waar over troon gesproken wordt (20:12; 21:3,5; 22:1,3) is het de troon, tonend dat het terug verwijst naar de grote witte troon. Christus zei: “Die overwint, hem zal Ik geven met Mij gezeten te zijn op Mijn troon zoals ook Ik overwin en gezeten ben met Mijn Vader op Zijn troon” (Openb. 3:21;SW). De mensheid werd geoordeeld voor de grote witte troon, zonder de stad van het nieuwe Jeruzalem. Maar vervolgens neemt de troon z’n plaats in de stad in. Dit definieert de stad, de bruid, als de zetel van Gods autoriteit en heerschappij en de zetel van de meest heilige heiligheid.
Dit wordt beschreven als een laatste fase van de vervulling van Gods verbond met Abraham. De zetel van gezag is niet alleen eigendom van God en het Lammetje, maar wordt gedeeld met allen die de bruid vormen. Alle families van de aarde zullen gezegend worden door de heerschappij en bediening van Gods uitverkorenen. Let op de dingen die over de slaven van God gezegd worden: “En Zijn slaven zullen hem goddelijk dienstbetoon geven. En zij zullen Zijn gezicht zien en Zijn Naam zal op hun voorhoofden zijn … de Here God zal hen verlichten en zij zullen regeren voor de aionen van de aionen” (Openb. 22:3,4,5;SW).
“en zij zullen regeren voor de aionen van de aionen.” Met deze uitspraak is te zien dat Johannes’ perspectief opnieuw verandert. Hij spreekt niet alleen van de toestand van dingen op de nieuwe aarde, hij sluit ook de millenniale aion in die vooraf gaat aan die tijd – “de aionen van de aionen.” Dit wordt gevolgd door een uitspraak over de waarheid van de dingen die in deze visioenen worden geprofeteerd, en hij zegt: “Blij is hij die de woorden van de profetie van dit rolletje bewaart” (v.7). Het tijdselement is terug gegaan naar de dag van Johannes en is niet langer in de toekomende aionen. Dit brengt ons opnieuw bij een context die vaak misverstaan wordt vanwege het tijdgebied waarin we het willen plaatsen. “Blij zijn zij die hun klederen uitspoelen, want ze zullen hun vergunning zijn tot de boom van het leven, en zij zullen door de poorten de stad binnengaan. Buiten zijn de honden en de tovenaars en de moordenaars en de afgodendienaars en een ieder die de leugen liefheeft en doet” (Openb. 22:14,15;SW). In Exodus 19:10, toen het volk zich voorbereidde om het verbond aan te gaan met God, moesten ze eerst hun kleding wassen. Het wassen van de kleding vindt plaats in Johannes’ dag, of in de huidige dag, wanneer iemand hoort van Christus en gelooft. Zij die honden, tovenaars, afgodendienaren, moordenaars enz. gelabeld worden, zijn schuldig aan die dingen in het leven dat vooraf gaat aan de grote witte troon. Deze passage zegt niet dat die zonden begaan worden op de nieuwe aarde, buiten de stad. De natiën zullen in die tijd wandelen bij het licht van de stad.
Door naar deel 22...