Het onderscheid tussen de geschriften van Paulus en van de schrijvende leden van de twaalf zijn aangewezen geworden als de gelegenheid van tegenstellingen verrees, en er is zelfs gehint dat onderscheidingsvermogen en juist verdelen tussen de vroege en de latere geschriften van Paulus noodzakelijk is. Ja, het was de noodzaak voor zulk een onderscheid die aanleiding was voor de vermaning het woord van waarheid recht te verdelen (). Het was Paulus' laatste brief en de verandering van bedeling was zojuist gebeurd. Er was gevaar dat dingen overgedragen werden naar waar ze niet behoren en gevaar van er niet in slagen het volle gewicht te geven aan zaken van waarheid die alleen in deze tijd onthuld werden.
Het zal waardevol zijn nu op een algemene wijze te kijken naar deze verschillen.
Eerst: er worden verschillen getoond door de aanwezigheid of afwezigheid van woorden. Jood, Israel, verbond, besnijdenis, Abraham, tongen, dopen, parousia, en zulke woorden, komen met aanzienlijke frequentie voor in de vroege brieven, en zelden, of zelfs geheel niet, in de latere. Deze weglatingen zijn niet toevallig, zelfs grote aantallen verschillen toelatend tussen de twee groepen van geschriften. Ze zijn te wijten aan het feit dat een verandering van bedeling een meetbare verandering van onderwerpen nodig had gemaakt. In meerdere van de gevallen waar zaken van uniek Joods belang in de gevangenisbrieven wordt genoemd, worden ze op een negatieve wijze genoemd, zoals, bijvoorbeeld, het enkele voorkomen van het woord Jood in Kolossenzen 3:11, waar staat geschreven: "waarin ook geen Griek en Jood aanwezig zijn."
Dan zijn er verschillen over het onderwerp en in de houding ten opzichte van hetzelfde onderwerp. Er is het prominente verschil in de relatie tussen Jood en heiden. Doorheen heel de Hebreeuwse profetieën, doorheen alle evangeliën, doorheen heel Handelingen en dientengevolge al de Paulinische geschriften die tijdens de Handelingenperiode werden geschreven, is de heiden niet alleen onderschikt, maar ook dienstbaar in alle zaken die verband houden met de aarde. Zelfs gelovige heidenen zijn slechts gasten aan Israels tafel (), niet leden van een gezamenlijke familie op dezelfde grond, zoals dat het geval was na . En op de aarde zal dit altijd zo zijn; de Jood zal altijd voorrang hebben, tot vlak voor de voleinding, wanneer alle onderscheid van prestige, waardigheid, gezag en heerschappij onder Gods schepselen ontbonden zal zijn. Maar in Romeinen is het nog steeds "eerst voor de Jood"(Rom. ; ; ; 1 Kor. ; ; ). Nog zo laat als Galaten lezen we nog "noch Jood noch Griek," maar in Kolossenzen is het "geen Griek en Jood." Galaten heeft te maken met het voorrecht van Abrahams zaad zijn, en in die zin was er, tijdens de overgangsperiode, geen verschil. Heidenen konden, niet door besnijdenis maar door geloof, deel gaan uitmaken van het zegenkanaal voor de andere natiën, zoals tot nu toe onderzocht werd in verband met Handelingen 15. Maar dat gaat niet terug naar Abraham, zoals de grond van Efeziërs, Filippenzen, Kolossenzen en 2 Timotheüs. Galaten is, in belangrijke zijn, Millenniale grond; Kolossenzen is heden en post-Millenniaal.
Terwijl we met dit onderwerp van Jood en heiden in de late Handelingenperiode bezig zijn, zal het niet verkeerd zijn nu even te kijken naar twee passages die vaak geciteerd worden om de theorie te ondersteunen dat de kerk van deze bedeling, het lichaam van Christus, op de een of andere manier de erfgenaam is van de beloften aan Israel.
De eerste van deze is in Romeinen 2:28,29 en leest als volgt:
"Want niet die in het openbaar Jood is is een Jood, noch is die openbaar is in het vlees besnijdenis,maar die in het verborgene Jood is maakt de Jood, en besnijdenis is van het hart, in geest, niet in de letter, van wie de lof niet komt vanuit mensen, maar vanuit God."
Genomen in de tijd dat dit werd geschreven en op zichzelf genomen biedt geen enkel probleem. Als gezegd zou worden dat het niet het zitten van een man in een bank in een Presbyteriaanse kerk dat hem tot een Presbyteriaan maakt, maar wel zijn persoonlijke toewijding aan de principes van die organisatie, dan zou die stelling geen enkel bewijs leveren dat, omdat er een paar naam-Presbyterianen bestaan, daarom alle Baptisten ook Presbyterianen zijn. De stelling klinkt dwaas en dat is hij ook; maar het is niet meer dwaas dan aan te nemen dat, omdat een Jood niet tot Jood gemaakt wordt alleen door wat aan hem is gedaan aan het vlees, dat daarom een gelovige heiden een Jood is.
Maar wat dan met , wat spreekt van heidenen die besneden zijn met de besnijdenis die zonder handen gedaan wordt? Het antwoord is: ze zijn op die manier besneden, maar daardoor zijn ze niet tot Joden gemaakt of zelfs Israelieten. Wat bedoeld wordt wordt daar uitgelegd. Er wordt verwezen naar "het afstropen van het lichaam van het vlees." En dat wordt gedaan door devote gelovigen in alle bedelingen.
De andere tekst die soms geciteerd wordt als vermeende ondersteuning van de lichaamskerk als een geestelijk Israel theorie, is Romeinen 9:6-8:
"... want niet allen die uit Israel zijn, zijn Israel, en ook niet omdat zij zaad van Abraham zijn zijn zij allen kinderen, maar: "in Izaäk zal voor jou zaad geroepen worden." Dat wil zeggen dat niet de kinderen van het vlees, maar de kinderen van de belofte rekent Hij tot in zaad; dezen zijn kinderen van God"
Dit wordt allemaal gezegd vóór de huidige bedeling. Het zegt gewoon dat een vleselijke afstammeling van Abraham niet noodzakelijk de voorrechten zal verkrijgen die verbonden zijn aan de belofte van het zijn van een zegenkanaal voor de rest van de mensheid. Hij zal ze alleen verkrijgen indien hij een ware zoon van Abraham is, een die Abrahams geloof naar God heeft en vertrouwen in Zijn macht. Het houdt ook in wat elders duidelijk gemaakt wordt, dat zelfs heidenen die de geest van Abraham toonden in zijn tent ontvangen zouden worden als leden van zijn familie. Dit wordt helder gemaakt in het boek Galaten (). Maar deze beide uiteenzettingen handelen over een toestand die ophield te bestaan door de feiten van Handelingen of daaromtrent, waarschijnlijk in de volste zin door de verwoesting van de stad Jeruzalem, kort na Handelingen 28. We hebben nu geen groeps- of gemeenschaps- of nationale relatie met God. Wij zijn individuele gelovigen met een individuele verbinding met God, omdat we in Christus zijn in een zin die pas ten volle gekend werd nadat Romeinen en Galaten werden geschreven.
Niet weinig gelovigen van deze bedeling plaatsen zichzelf precies daar waar heidense gelovigen waren tijdens de Handelingen periode, en dat tot hun eigen nadeel.
Een ander onderscheid en verschil tussen de tijd van de vroege en late brieven wordt getoond in de wonderkrachten die zelfs door de apostel Paulus werden uitgeoefend. Tot zo laat als het apostolisch bezoek aan het eiland Malta waren er nog wonderlijke dingen in overvloed. Maar nadat Paulus Rome heeft bereikt en zijn boodschap aan de natie [de daar wonende Israelieten] daar is verworpen, lezen we in het geheel niet meer over wonderen. Hij zendt geen wonderen bewerkende zakdoeken, maar, mogelijk door tussenkomst van Lucas, beveelt hij gewone oplossingen aan. Er komt geen aardbeving om hem te verlossen uit zijn gevangenschap - zoals dat in Filippi gebeurde; er is geen heerlijk doen herleven toen hij lichamelijk geweld had ondergaan - zoals gebeurde in Lystra.
Het lichaam van Christus of een lichaam van Christus wordt in geen enkele plaats in de Schrift vermeld, behalve in de Paulinische geschriften; noch is er iets soortgelijks zodat gezegd zou kunnen worden dat daar dezelfde gedachte is. Het woord lichamelijk, met welke betekenis dan ook, is bijna twee maal zo vaak te vinden in Paulus' brieven (zelfs zonder Hebreeën) als in alle andere Griekse Schrift tezamen. Het feit wordt snel toegegeven dat de figuur van een lichaam wordt gebruikt in de vroege brieven en ook in de late. Maar er zijn belangrijke verschillen. In de vroege geschriften is de figuur van een lichaam beperkt tot individuele ecclesias. Het was in de kerk te Korinthe dat het werd gezegd, na veel vergelijking met het natuurlijke lichaam. "Jullie nu zijn het lichaam van Christus en de leden zijn daarvan deel." En in dat Korinthische lichaam waren ogen, oren, handen en voeten (1 Kor. 12:12-27). Sommige hiervan zijn duidelijk functies van het hoofd en konden niet uitgeoefend worden zonder de wonderkrachten die men in die tijd bezat, maar niet nu. Dat was de manier waarop het Hoofd elke organische groep van gelovigen leidde. Het was hetzelfde bij de gelovigen te Rome; sommigen van hen waren Jood, sommigen van hen waren heiden, maar geen van hen wist iets over het hemelse lichaam zoals dat niet minder dan elf maal alleen al in Efeziërs en Kolossenzen genoemd wordt(Efe. ; ; ; Kol. ; ; ). Er is één groots lichaam, met hemels Hoofdschap, zegen, bestemming en heerschappij. Niets in het gebruik van de lichaam figuur, zoals gevonden in Romeinen en 1 Korinthe, was aan de Joden onbekend, zelfs de ongelovigen. Er waren in de Talmud veel uitdrukkingen die verbonden waren met het eten van een gezamenlijk brood, een gemeenschap van het lichaam instellend, in het bijzonder ten tijde van het feest van de ongezuurde broden.
Deze onderscheiden moeten niet overbelicht worden, maar ze moeten wel herkend worden. De periode tijdens welke Romeinen en 1 Korinthe werden geschreven was voorbereidend, en daarin was het niet zozeer een toespitsen op eerdere dingen, maar eerder een vermengen er van. Er zijn zonder twijfel elementen van zowel de lichaams- als de bruidsfiguren in de pré-gevangenis brieven, maar zelfs de minste hint van bruidsrelaties staan ver af van de krachtige beelden van de Hebreeuwse profeten. Er was een niet-ontwikkelde bruid toen Paulus 1 Korinthe en Romeinen schreef, want er was geestelijke eenheid tussen God en Zijn volk Israel, zoals getoond door de wonderbaarlijke geschenken die het bezit waren van gelovige Joden. Er is nu geen bruid om reden dat er geen geestelijke eenheid is tussen JAHWEH en Zijn uitverkoren volk Israel. Wanneer die eenheid hersteld zal zijn, zullen de geschenken ook weer hersteld zijn.
Maar de zinspeling op een bruid die in 2 Korinthe 11:2 wordt gemaakt is een passende illustratie waarin de apostel zichzelf vertegenwoordigt als de vriend van de bruidegom, ook al verwijst hij elder naar zichzelf als de vader en zelfs als de moeder van dezelfde kerk! Er zijn ook ruimtelijke beperkingen, want de historische basis van de opmerking zou niet passen bij elke ecclesia. De figuur kan in dit geval niet op ons eigen initiatief uitgebreid worden om andere kerken of onszelf of de hele groep van gelovigen op te nemen, ongeacht de tijd of ruimte. Want Paulus bedoelde zeker nooit dat hij zichzelf verloofd had, welke conclusie nodig zou zijn als hij alle gelovigen aangesproken zou hebben. Hij verwees gewoon naar de dienst die hij had gedaan door hen met Christus bekend te maken. Nu, bekend geworden met en verbonden aan Christus, zouden zij uitzien naar Zijn richting geven aan hun zaken, net zo exclusief als een verloofd meisje uitziet naar haar verloofde. Het gevaar in Korinthe was splitsing, de partijdige geest, een uitzien naar andere leiders dan Christus.
De figuur van de vrouw en het huwelijk in Romeinen 7:1-6 kan alleen op Israel toegepast worden, want alleen zij waren aan de wet getrouwd. Ze zouden van de verrezen Christus worden, net zoals ze dat van de Wet geweest waren.
Efeze 5:22-33, dat de kerk in bepaalde opzichten vergelijkt met een echtgenote, is de passage waar het meest gretig naar gegrepen wordt door hen die geneigd schijnen te zijn alle beloften die aan Israel zijn gedaan te kapen. Maar laat opgemerkt zijn dat het onderwerp niet de bruid van het lam is, maar een echtgenote, en nauwelijks enkelen van hen die het bezwaar inbrengen zouden willen opeisen dat zij nu deel uitmaken van de echtgenote van Christus of ook het Lam. Waarschijnlijk geen dan de Katholieke lichamen zouden willen zeggen dat het huwelijk reeds verleden tijd is. Daarom bewijzen dezen, die door deze tekst willen bewijzen dat de kerk van deze bedeling de vrouw van de Oud Testamentische profetie is en de bruid van Johannes' geschriften, teveel. Indien hun bewering ondersteund zou kunnen worden zou dat bewijzen dat de kerk nu getrouwd is en en dat al is geweest sinds de apostel schreef. De nadruk ligt in werkelijkheid op het lichaam, zelfs in dit citaat. Een man en zijn vrouw zijn één vlees geworden en daarom één lichaam (), maar zij nog steeds in staat om afzonderlijke zaken te regelen. Deel van het lichaam van Christus uitmaken veronderstelt hetzelfde vlak van bestaan als het Hoofd, maar de bruid doet hier niet aan denken. De bruid van de oude Sinaï-dagen en de vrouw van de wildernis en van de Richteren- en de Koningenperiode waren niet op hetzelfde vlak als de Echtgenoot. Ook zal de bruid van de Millenniumtijd niet in ieder opzicht op hetzelfde vlak zijn, hoewel er een nauwe eenheid zal zijn als tussen Israel en hun God in de oude tijden.
Zelfs indien het afdoende aangetoond zou kunnen worden dat de kerk van deze tijd een echtgenote is, of zelfs een bruid, dan zou aangetoond moeten worden dat zulk een echtgenote dezelfde is als die welke met Israel geïdentificeerd is. Dat echtgenote zijn gaat ongetwijfeld naar Israel, want niemand kan hersteld worden naar een plaats die eerder ingenomen werd dan uitgezonderd Israel. Daarvan zijn we absoluut uitgezonderd.
In de latere brieven is er slechts één doop (; ); in de vroegere brieven waren er niet minder dan twee, de echte en boven-bedelings doop in Christus' doop () en een waterdoop zoals die verbonden is met het getuigenis van het koninkrijk (; ). Naast deze was er de doop met heilige geest van de vroege Handelingen periode, die in ieder geval op de huishouding van Cornelius kwam en op de Joodse gelovigen op de Pinksterdag () en de doop van bekering (; ; ) van de evangeliën- en Handelingen periode, die door Johannes en door de twaalf apostelen van onze Heer gepraktiseerd werd en door andere discipelen (). Deze stond gelijk aan de doop voor de vergeving van zonden ().
Het veel groter aantal van aanhalingen, citaten uit en zinspelingen op de Hebreeuwse Schrift is in de vroege geschriften van Paulus heel opvallend tegenover de de latere brieven. Uit de Griekse tekst, deze gebruikend zoals die gevormd wordt door een samenvoeging van die van Tischendorf, Westcott & Hort en Bernhard Weiss als basis, stellen we vast dat er precies veertien maal zoveel woorden uit de Hebreeuwse Schrift geciteerd worden, of sterk op gezinspeeld, in de pré-gevangenis brieven als in de gevangenis brieven. Of als we het boek Hebreeën weglaten uit de vergelijking, dan zijn het er zeven en een half maal zoveel. Natuurlijk is er ongeveer zeven maal zoveel inhoud in de vroege als in de late geschriften van de apostel, zodat de relatieve frequentie, in verhouding van het een met het ander, wegvalt tot ongeveer twee maal zoveel.
Maar misschien is er een eerlijker contrast te vinden in de twee sleutelboeken: Romeinen en Efeziërs. In een bepaalde Griekse uitgave zijn er 34 paginas van Romeinen, met 742 geciteerde woorden, en 12 paginas van Efeziërs met 107 geciteerde woorden. Zo zijn er, pagina per pagina, aanzienlijk meer dan twee maal zoveel in Romeinen dan in Efeziërs - 9 per pagina in Efeziërs en 22 per pagina in Romeinen.
Geen van Gods onthullingen is geheel afgezonderd van Zijn andere onthullingen. Er is altijd een sympathieke band, maar de onderscheiden nieuwe dingen die in Efeziërs worden geleerd zijn de enig zichtbare reden voor het scherpe verschil voor wat betreft hun beroep op de oude geschriften. Het zou, door een beroep te doen op die tijden en generaties, nauwelijks mogelijk moeten zijn dingen vast te stellen die in voorbije tijden en generaties verborgen waren gehouden.
Adam was compleet gemaakt aan het einde van de zesde scheppingsdag. Daarom zal, kennelijk, het lichaam van Christus gecompleteerd worden bij de afsluiting van de zesde grote dag, en Christus zal, als de Zoon van de Mensheid, samen gebracht worden met zijn bruid aan het prille begin van de zevende, of Millenniale, dag. Wij kennen Hem nu als de Zoon van God, zoals Hij bekend zal zijn tijdens de achtste dag.
Hoewel de titel Zoon van de Mensheid 84 maal elders in de Griekse Schrift te vinden is, is die niet één maal te vinden in de brieven van Paulus. Het was aan het begin van de vijfde dag dat onze Heer Zijn volk bezocht en zij niets van Hem wilden hebben. Toen verscheurde Hij hen als een jonge leeuw en twee duizend jaar-dagen verblijft Hij in de hemelen, in Zijn plaats (), tot de tijd wanneer zij hun overtreding erkennen en Zijn aangezicht zoeken. In hun vreselijke beproeving zullen zij Hem ernstig zoeken. Daarna zullen de woorden naar voren komen van een gekastijd en gestraft Israel, zoals de profeet lang geleden al voorzegde:
"Ga!, dan zullen wij terugkeren naar JAHWEH,
want Hij, Hij verscheurde in stukken en Hij zal ons genezen;
Hij sloeg en Hij zal ons verbinden.
Hij zal ons levend maken na twee dagen,
de derde dag zal Hij ons doen opstaan
en wij zullen leven voor Zijn aangezicht."
(Hosea 6:1,2)
Dit doen opstaan is naar de wijze zoals voorzegd in Ezechiël 37. Eerst is er een beweging onder de droge beenderen, dan verschijnen er pezen die de beenderen samenbinden, tenslotte wordt door de Leven-Gever leven gegeven. Zo begon er rond 1896 een beweging onder de drogen en doden met een hoop op Joodse autonomie [het eerste Zionistische Congres vond plaats in 1897, in Basel]. Sinds die tijd zijn ze samengebonden geworden door een wereld-wijde Zionistische organisatie; maar toch is er geen leven en dat zal er niet zijn totdat alle mensen leren dat er zonder Christus geen Millennium kan zijn, geen koninkrijk zonder de Koning.
Wanneer die tijd komt zullen de geschenken van 1 Korinthe 12 en 14 in vol bedrijf zijn. De Pinkstertijd kerk zal opnieuw actief zijn. Vrouwen zullen stil zijn in de ecclesias en zullen thuis met profijt en voldoening dingen aan hun man vragen. Nu kunnen de meeste gelovige vrouwen net zo goed de latten in het tuinhek vragen met de verwachting enige hulp te krijgen, dan hun eigen man te vragen. 1 Korinthe 12 en 14 zijn nu niet aan de orde, maar ze zullen wel degelijk aan de orde zijn nadat deze bedeling is geëindigd. De geschenken waar daar over gesproken wordt zijn delen van de tekenen en de wonderen zie de aankondiging van het koninkrijk vergezellen. Het is een dwaasheid (en erger) te pogen zonder deze speciale krachten de Koning en het Koninkrijk te adverteren. Zij zelf zijn de advertentie.
Engelen worden 21 maal genoemd in het boek Handelingen, wat de tijd beslaat van de vroege brieven, en 26 maal in de vroege brieven zelf (186 maal in de hele Griekse Schrift); maar slechts één maal komen ze voor in de gevangenis brieven en dan nog op een negatieve manier - als iets dat niet te aanbidden is (). Deze dingen zijn niet toevallig. Engelbedieningen zijn verbonden met het koninkrijk. Nu zijn wonderlijke verschijningen en wonderwerkingen opgehouden, om weer aangevat te worden nadat het lichaam compleet zal zijn.
Nauw verbonden aan deze zaak van de engelen is die van de aartsengel. Hij wordt tenminste 23 maal genoemd en mogelijk nog 3 andere keren, hetzij als Michaël, of de aartsengel, of "de engel van de Heer," dwz. van JAHWEH. Zijn naam wordt nooit genoemd in de latere kerkbrieven, noch wordt er daar ooit op zijn werk gezinspeeld. Hij is de hemelse prins die vertegenwoordigt en werkt als een speciale beschermer over Israel (). Hij heeft geen taken ten behoeve van ons, voor zover we dat in de Schrift kunnen terugvinden. In de Griekse Schrift zien we hem verschijnen aan Jozef (Matt. ; ) (het was Gabriël die aan Zacharia en Maria verscheen - Luc. 1:11-19; 26-38) en leiding geeft aan het koor boven de heuvels bij Bethlehem (Luc. ). Hij is de afgezant met een bliksem aangezicht die de steen wegrolde van voor de tombe van onze Heer (Matt. ), en op soortgelijke wijze Petrus en Johannes bevrijdt (). identificeert Michaël als de aartsengel en het is hij die de Openbaring aan Johannes toevertrouwde (Openb. ; ), en het is hij die Satan en zijn menigte uit de hemel zet, hen verdrijvend naar de aarde, opdat de test over zijn afdeling kort, snijdend en beslissend zal zijn (Openb. ). Stefanus verschijnt om naar hem te verwijzen, in Handelingen , als de vlam in het brandende bosje nabij de Sinaï, hoewel hij hem niet "de engel van de Heer" noemt (maar zie Exo. ). Zo nu en dan maakt hij duidelijk dat degene die daar spreekt, JAHWEH, de verbond God van Israel, dezelfde was als de grote profeet die Mozes voorzegde en van wie Petrus laat zien dat het onze Heer is. JAHWEH is niet een persoonlijke naam, het is een titel, en gewoonlijk gekoppeld aan onze Heer vóór Zijn menselijke dagen, omdat Hij de Vader vertegenwoordigde in alle dingen, uitgezonderd gesprekken tussen de twee (Psalm ). Hij sprak tot Mozes vanuit het bosje en kwam later naar beneden op de berg om plaats te nemen bij het geven van de Wet.
Het lichaam van Christus wordt in het boek Handelingen zelfs niet genoemd. Het enige gebruik van het woord lichaam is om het lijk van Dorcas te beschrijven (Hand. ). Indien Handelingen het begin van de lichaamskerk uitbeeldt, dan is het zeker vreemd dat deze zelfs niet genoemd wordt! Het feit is dat de Pinkster-kerk het begin was van de vrouw van de Millennium tijd. Het boek Handelingen is slechts het voorportaal van de meer ruime Millenniale banket hal (Jes. ), waar rijk rundvlees en uitgelezen wijnen aan alle mensen geserveerd worden.
Zonder er een uitgebreid commentaar van te maken is het niet mogelijk alle interessante zijpaden in de Paulinische brieven onder de loupe te nemen die slaan op dit punt van de juiste indeling van het Woord, maar een weinig meer van hen kunnen met winst genoemd worden.
In Romeinen vinden we beloning met betrekking tot werken in de dag van verontwaardiging (Rom. ). We leven nu niet in de dag van verontwaardiging, noch worden we op dezelfde wijze beloond als zij. Het aionische leven wordt gegeven als een beloning voor goede werken, eerst aan de Jood en ook aan de Griek (Rom. ). De Jood is nu niet eerste, maar zal dat weer zijn wanneer die tekst van toepassing is.
De "Mijn volk, niet Mijn volk"(Ammi-lo-Ammi) passage uit Hosea en , wordt in Romeinen 9:25-28 geciteerd. Deze profetie heeft tot nu toe aangetoond te verwijzen naar de ene van wie eens gescheiden is, maar spoedig weer aangenomen zal worden, het gelovig overblijfsel (Rom. ), vermeerderd met enkele gelovige heidenen, maar niet de positie of bestemming hebbend van het lichaam van Christus zoals dat nu gekend is. Deze gelovige heidenen zijn de wilde olijftakken die geënt zijn op de Abrahamitische verbonds stam en hun voeding trekken uit de Abrahamische belofte. Wij echter trekken onze voeding uit beloften waarvan Abraham nooit droomde.
Romeinen wordt soms gemaakt te leren wat het niet zegt door hen die de Schrift met minder zorg lezen dan zij een boek over chemie zouden lezen.
"Want ik zeg dat Christus bediende van besnijdenis is geworden,
ten behoeve van de waarheid van God,
om de beloften van God van de vaders te bevestigen.
En de natiën verheerlijken God ten behoeve van Zijn ontferming"
Het doel van Christus' aardse bediening, en van het Joodse deel van Zijn hemelse bediening, wordt hier getoond een bevestiging van de beloften te zijn die behoren aan de vaders. De verheerlijking van God van de kant van de natiën, de heidenen, is een bijprodukt van de bevestiging. De natiën worden geleid om God te verheerlijken wanneer Hij laat zien dat de beloften die Hij zo lang geleden aan de vaders gaf, eindelijk vervuld worden, wanneer een rechtvaardig koninkrijk gevestigd is op aarde en wanneer God Zijn naam rechtvaardigt voor de heidenen, door te laten zien dat, hoewel lankmoedig, Hij niet overeen kan komen met ongerechtigheid, maar zelfs Zijn speciale volk, Zijn met Hem gehuwde natie, grondig heeft gestraft. Deze reflex werking op de heidenen houdt geen verband met het werk van deze bedeling. Het is veeleer een geval van "Jubel natiën, met Zijn volk" (Deut. 32:43; Rom. ).
1 Korinthe ,,, laat zien dat de ervaringen van Israel in de wildernis typerend waren voor de gelovigen tijdens de Handelingen periode. Hoofdstuk 10:6 zegt dat zij "typen van ons" waren, en daarom niet dezelfden als in Efeziërs. Toen had geen beproeving de kerk gegrepen, maar die was menselijk. Hoe anders dan de hemelse in het nauw drijvers van onze weg (Efe. )!
De geschenken van 1 Korinthe enz, verschillen nogal van die welke de lichaamskerk nu bezit (Efe. ).
1 Korinthe spreekt van de tijd wanneer dat volwassen is zal komen. Zulk een volwassenheid van onthulling kwam met de gevangenisbrieven (Kol. ), want sindsdien is geen woord gesproken.
In 1 Korinthe worden profetieën genoten, maar het geschenk is niet voor ons, behalve wanneer het aan Paulus was gegeven en wij alle vereiste dienst van dit soort in zijn brieven hebben. Profetieën waren beter dan tongen [talen] omdat zij het denken alert houden voor verdere onthullingen, terwijl het geschenk van tongen [talen] eerder terug keek naar Pinksteren en naar de aardse heerschappij, die de oorspronkelijke verwarring van tongen verhinderde en uitstelde tot de rechtmatige heerser.
Er is geen besliste uitspraak over bestemming in 1 Korinthe 15. Terugkijkend zien we er veel in en het is zeker heerlijk; maar wij bekleden de woorden met een betekenis die we tot op zekere hoogte geleend hebben van Efeziërs en Kolossenzen. Zij die tijdens het Millennium met Christus leven en regeren in de heerschappij over de aarde, zullen niet langer vleselijk zijn, niet langer ziels. Het zal niet langer waar zijn dat de wil om te doen bij hen aanwezig zal zijn, maar dat zij niet weten hoe.
Tijdens die overgangs- en voorbereidende periode van Handelingen was het nog steeds waar dat gelovigen kundige of competente uitdelers van een nieuw verbond waren (2 ). Dit is nu niet waar. Er is in de gevangenisbrieven geen woord te vinden over het nieuwe verbond. Zij die stellen dat 2 Korinthe zinspeelt op een werk zoals dat toegeschreven wordt aan het nieuwe verbond, waar dat spreekt over zaken die gegraveerd zijn in de vlezen tafelen van het hart, in tegenstelling met de oude wet, doen daar goed aan. De zinspeling is, eerlijk gezegd, onmiskenbaar en onbetwistbaar. Maar verbond, koninkrijk en priesterschap zijn allen afwachting sinds Handelingen 28, en zullen dat zijn totdat deze bedeling voorbij is. Maar ze zijn niet afgeschaft, niet verbroken, alleen uitgesteld, tijdelijk opgeschort.
Het is waar, 2 Korinthe 5 introduceert inderdaad de nieuwe schepping. Maar die is niet speciaal hemels. Ze omvat een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. De nieuwe schepping was toen in een beperkte en afhankelijke staat. De tijd van discretie kon pas komen nadat meer tijd, ervaring en instructie doorgevoerd waren. De grond van Abraham was niet verlaten, zoals we in Galaten bewezen zien. Nu gaat onze relatie terug in de tijd, voorbij Abraham, naar een die is zoals Adam genoot, die op de grond van de oude schepping stond. Die schepping was zeker een daad van pure genade. Er kon in niet-geschapen wezens of dingen niets zijn dat schepping verdiende. Precies zo zijn wij, van de nieuwe schepping, wonderen van genade, niet geholpen en onverdiend. Als u het niet gelooft, lees dan vijftig maal Efeziërs 1:3-14. Daar worstelt het denken, bijna pijn lijdend, met taal, of door wat dan ook het gewicht van onverdiende heerlijkheid door menselijke woorden uitgedrukt kan worden naar duffe en niet reagerende intellecten.
In Galaten is de grond Abrahamisch, niet Sinaïtisch aan de ene kant noch Adamisch aan de andere. Het is niet de grond waarop wij staan. Door Adam wordt niet de vlakte bedoeld waarop Adam leefde, maar het soort van devote en zoonse relatie die hij met zijn God genoot.
In de pré-gevangenis brieven wordt verzoening onderwezen, omdat verzoening de basis is van zowel vriendschap als zoonschap. Abraham was een vriend van God.
Het voorbehoud van Galaten over het prediken van enig ander evangelie blijft staan, want de verwijzing is daar gewoon naar de Judaïserende theorieën, die werken en het vlees hoog hebben staan (Gal. ); maar het evangelie van Paulus verhoogt genade en de God daarvan. Dit goede nieuws is niet veranderd met het inbrengen van een andere bedeling. Er is slechts een andere bestemming onthuld geworden, maar het is nog steeds uit genade, genade op genade.
Over dit contrast tussen genade en werken wordt uitgebreid nagedacht in Galaten. In de Hagar-Ishmael en Sarah-Izaäk typen van de twee verbonden zijn er zaken als wet, vlees, verbintenis, werk, Hagar, Ishmael, Sinaï verbond, Jeruzalem nu, aan de ene kant, en genade, geest, vrij, vrucht, Sarah, Izaäk, nieuw verbond, Jeruzalem boven, aan de andere. Ishmael, de minderen van Israel, is, of zal zijn, als het stof van de aarde; Izaäk, het Israel van de hemelse (niet naar de hemel) roeping, zal zijn als de sterren voor wat aantal betreft; en de zes daarop volgende zonen van Abraham, de heidenen of de Millenniale oogst, zal zijn als het zand langs de zeekust. Er kan niet genoeg nadruk gelegd worden op deze verschillen, ziende dat Nehemia, lang geleden, Israel in de wildernis rekende als de sterren van de hemel; maar deze drie verschillende uitspraken over de veelheid van Abrahams zaad zijn op z'n minst gemaakt en dienen goed als illustratie.
In 1 Timotheüs en in 1 Korinthe hebben we verwijzingen naar apostolische krachten waarvan in de latere brieven nog geen hint is. Uiteraard had Paulus apostolische krachten toen hij in Rome gevangen zat, maar die krachten waren niet zoals ze tot dan toe getuigenis uitdroegen over het koninkrijk.
Naar deel 8