De brief aan de Efeziërs is het handvest van de lichaamskerk, de kerk van deze bedeling. Het was een rondzendbrief of encyclcale brief, waarvan een kopie geadresseerd was aan de ecclesia in Efeze, een andere aan de kerk in Laodicea (Kol. ), enz. Marcion, een leraar uit de tweede eeuw, zei dat de kopie van deze brief die hij bezat, het opschrift "Aan de Laodiceërs" droeg. De verscheidenheid van onthullingen en het hoge karakter van de bestemming dat daarin bekend wordt gemaakt, bestempelt ze als uniek en als anders dan iets wat een Joods tintje had.
Efeziërs (zo genaamd voor het gemak van identificatie) vertelt ons over "geestelijke zegeningen te midden van de hemelingen"(Efe. 1:3); ze vertelt van gekozen zijn in Hem vóór de neerwerping van de wereld (); ze vertelt van Gods doelstelling om het universum in Christus weer te beheren, samen te vatten (). Dit laatste is een uitbreiding van 1 Korinthe 15:24-28 op het werk in Christus, voorafgaand aan de voleinding. Het is in deze brief dat we leren dat de kerk, het lichaam van Christus, de soevereiniteit van de hemelen heeft (Efe. ), zoals we al geleerd hebben dat Israel die van de aarde heeft. Het lichaam is de volheid, het tekort aanvullend dat de verlossing van de aarde in het hemelse deel van het universum zou achter laten. De plaats van de kerk zal ietwat gelijk zijn aan die welke nu bezet wordt door Satan en zijn medewerkers. Hun vijandschap tegen het lichaam van Christus (Efe. ; ) kan heel goed voortkomen uit hun bewustwording hiervan. Deze "menigte van de hoogte in de hoogte"(Jes. 24:21) stond eerder op tegen de beste belangen van Israel en zullen nu daarvoor gestraft worden.
Het is in deze brief dat we leren dat wij op gelijke voet staan met gelovige Joden die onder Paulus' onderwijs stonden, Het Grieks toont dat heel helder met haar voorzetsels. Wij zijn
- Gezamenlijk levend gemaakt
- Gezamenlijk opgestaan
Gezamenlijk gezeten in de hemelen
Het zijn "wij," Joden en heidenen, die hierbij betrokken zijn. Let op het voorafgaande jullie en wij in Efeze 2:5,6. Het doel van zulk een soevereine, zelfs despotische, actie is om een werkend model samen te stellen van de nieuwe schepping om de twijfels van de mens te stillen en de vrees van de mens te kalmeren in de tijd die volgt op het Millennium. Nauwgezette legalisten kunnen dan nog twijfelen of de zonneschijn van genade in staat is te doen wat de noordenwind van de wet nooit deed; zij zullen gewezen worden op de lichaamskerk. Het betoog zal zijn: "Het heeft gewerkt, daarom zal het werken"(Efe. ).
In ontmoeten we "heilige apostelen en profeten," niet profeten en apostelen, zoals het bij de Joodse apostelen het geval zou zijn. Deze apostelen en profeten zijn zij die kenmerkend bij de lichaamskerk behoren ().
Hoofdstuk geeft ons een ander drieluik van gezamenlijkheden. Wij zijn:
- Gezamenlijke lotdeelgenieters
- in een gezamenlijk lichaam
- Gezamenlijke deelgenoten in de belofte in Christus Jezus door het evangelie waarvan Paulus de uitdeler werd.
Het tweevoudig doel van deze speciale bediening wordt aangetoond te zijn:
- het evangelie van de niet te doorzoeken rijkdommen van Christus aan de natiën te prediken
- allen in te lichten (zowel Jood als heiden, of die van beiden die de bediening van Paulus op dit onderwerp aanvaarden) over het geheime beheer dat in de voorgaande tijden in God verborgen was geweest ().
Gods begiftiging voor de lichaamskerk wordt duidelijk gemaakt in . Niet meer wordt gegeven en niet meer is nodig. De goddelijk aangestelde agenturen, werklieden of dienaren zijn:
APOSTELEN EN PROFETEN |
voor de aanpassing van de heiligen. De tijden waren al aangepast om het gat van Israels blindheid te benutten die een aanpassing van gelovigen voor de feiten nodig maakte. Helaas!, velen gaven er de voorkeur aan de feiten te negeren door de apostelen en profeten te negeren die alleen de feiten over deze zaak van verandering van bedeling hebben. Geen van de twaalf zegt ook maar een woord over de dingen van deze bedeling.
|
EVANGELISTEN |
voor het werk van uitdelen - voor het evangeliseren
|
PASTORES EN LERAREN |
voor het opbouwen van het lichaam van Christus
|
Deze ambten waren alle ontworpen om werkzaam te zijn totdat we gekomen zullen zijn:
- tot de eenheid van het geloof, die eenheid die afstamt van geloof en niet zozeer van werken
- tot de verwezenlijking van een zoon van God
- tot volwassen man zijn, tot de volwassen status van Christus' complement, niet langer de minderjarigen die ze vóór deze brief waren geweest
Paulus bezat al deze ambten. Hij was apostel, profeet, evangelist, pastor en leraar. Dat was ook Timotheüs, want hij was bekrachtigd door het opleggen van handen door de apostel. Het eerste paar van de ambten of diensten vereisten, en werden geleverd met, wonderwerken van onderscheidingsvermogen en spraakvermogen. Deze hebben we niet meer in levende personen, maar we hebben alles wat we nodig hebben in de geschreven apostolische onthullingen en profetische aansporingen van de Paulinische brieven.
Het werk van een evangelist vereist geen wonderkrachten, omdat het een aankondiging is aan een ieder die gewillig is te luisteren naar de basis goede berichten zoals die in Christus zijn, inhoudend dat redding en leven geschenken van God zijn, niet dingen die door ons zijn verdiend. Het zou bestaan uit veel van de basis en niet-bedelings instructies van het boek Romeinen, zelfs van Galaten, maar het zou tegelijk de bijzondere bedelingsfiguren, beelden, typen en illustraties die bij toen hoorden en nu niet passen.
Het werk van pastores en leraren (het samenbinden van deze twee woorden door een voegwoord houdt in dat deze twee ambten van nature, hoewel niet noodzakelijk, te vinden zijn in de zelfde persoon) heeft in het bijzonder van doen met het opbouwen van het lichaam van Christus. Belangstelling in en zorg voor het geestelijk welzijn van het volk van de Heer, als pastores, en inzicht in en vermogen om, als leraren, voedsel uit het Woord van God toe te dienen, markeert deze broeders.
Pastores en leraren mogen verstaan worden om, in essentie, dezelfde te zijn als de "toezichthouders en bedienden" van Filippenzen . En die ambten werden overgedragen vanuit de overgangsperiode die aan deze bedeling vooraf ging. Hun kwalificaties worden uiteengezet in het derde hoofdstuk van 1 Timotheüs.
Filippenzen wordt soms gezien als bewijs dat Israel voor altijd van het toneel is verdwenen, om nooit meer terug te keren. Maar het was dezelfde apostel die zei: "Want de genadegaven en de roeping van God zijn zonder spijt" (Rom. 11:29). Het onderscheid tussen de uiterlijke en innerlijke aanbidding is niet exclusief voor de geschriften van Paulus. Het wordt regelmatig gevonden in de Hebreeuwse Schrift. Naar de besnijdenis van het hart wordt verwezen in Leviticus ; Deuteronomium ; ; Ezechiël ; de besnijdenis van het oor in Jeremia ; van de lippen in Exodus ; vergelijk met Jeremia . De gedachte is eerder door Paulus gebruikt in Romeinen en in Efeziërs en vervolgens in Kolossenzen . De hele passage is een waarschuwing tegen de Judaïsten, die, sinds die zin in Handelingen 28, zelf alles geworden waren wat zij minachtend spraken over de heidenen. Zij hadden over zichzelf gesproken als Gods kinderen, en roemden over het eten aan Gods tafel. Zij hadden anderen als honden veracht, als ceremonisch onrein, en als, op z'n best, het verkrijgen van de kruimels van de tafel van de rijke. Zij waren de werkers van het goede, omdat zij de tempeldiensten hadden.
Paulus draait het beeld nu om. De gelovigen, niet slechts in het Messiasschap van Jezus, maar ook in Zijn Heerschap en Hoofdschap, zijn de kinderen die aan het banket zitten van het geestelijk feest dat God hen heeft voorgezet. De Judaïsten zijn nu de honden die rondneuzen naar de dingen die God als afval heeft aangemerkt. Zij zijn nu de kwade werkers en de verminking. De alleen uiterlijke besnijdenis maakte de Jood niet tot Jood. Arabieren hebben sinds Ishmael hun mannelijke besneden. De uiterlijke daad, zonder de verandering van het hart, verschilde niet van het afsnijden van een ander deel van het lichaam, voor zover er enige religieus belang bij betrokken was. In de oude dagen was er een ware besnijdenis in Israel; er was een ware besnijdenis in Israel tijdens de bediening van onze Heer en zij volgden Hem. Er was een ware besnijdenis in Israel gedurende de Handelingen periode en zij groepeerden zich rond de Pinksterkerk of rond de apostel Paulus. Nu Israel aan het wegzinken was in blindheid, was er in haar maar weinig van de ware besnijdenis, behalve in hen die over kwamen naar Paulus' nieuwe leer en die van Israel die in God vertrouwden op de wijze van Abraham, maar niet vielen onder de goddelijke toedeling van dingen onder Paulus' eigen bediening. Onder die laatsten waren zeker Johannes en Petrus en anderen van de twaalf voor zover die nog leefden. Onder zulken waren de drie vriendelijke Joden die aan Paulus over bleven uit zijn eerdere mede-verkondigers van het koninkrijk (Kol. ). Aristarchus, Marcus en Justus werden nooit overgezet van de bruid naar het lichaam; maar toch hadden zij voldoende van de geest van de universele huishouding van geloof in zich om Paulus als broeder op prijs te stellen, hoewel deze speciale bediening niet voor hen was.
Wij zijn nu de ware besnijdenis. Het is niet nodig naar de Jood te kijken als een klasse van wat dan ook gedurende deze bedeling. Zij zijn blind en tot die blindheid opgeheven is zal er niets zijn om op te merken. Wij zijn de ware besnijdenis die de onzuiverheid van het hart hebben afgelegd - het hart dat gezuiverd is door geloof - en hebben Christus aangedaan, of we nu behoren tot de uiterlijke besnijdenis, zoals Paulus en Timotheüs, of tot de uiterlijke onbesnedenheid, zoals de meesten van ons.
Kolossenzen spreekt van een hoop die in het bijzonder op de gelovigen in Kolosse gelegd wordt en we mogen aannemen voor de lichaams-gelovigen in het algemeen, in de hemel, in de lucht. Deze taal is in veel opzichten gelijk aan die in 1 Petrus , waar aan gelovige Joden gedacht wordt. En het is de lucht die onze Heer ontving tot aan Zijn terugkeer. Het is waar, de taal is gelijksoortig, en de feiten zijn gelijksoortig, maar de begunstigden zijn niet identiek. De hoop van Israel, van het lichaam en van de wereld, alles ligt in onze Heer; maar Hij smelt ze niet samen in één massa.
Een ander onderscheid tussen de gelovige heiden van deze bedeling en de gelovige Jood, verbonden aan of onder het Millenniale Koninkrijk, wordt getoond in Kolossenzen , waar de huidige gelovigen wordt getoond vrij te zijn van ceremoniële voedsel- en drank beperkingen, van feestdagen, nieuwe manen en sabbatten. Al deze beperkingen en specificaties zullen van kracht zijn tijdens het Millennium. De natiën, bijvoorbeeld, zullen bij elk Loofhuttenfeest opgaan naar Jeruzalem om de politieke en geestelijke suprematie van Israel op aarde te erkennen. Het Millennium zelf zal de grote zevende dag zijn, de kroon op het hele sabbat systeem.
Nu moeten gelovigen niet voor iets naar de aarde zien. Zij dienen hun denken te richten op dat wat boven is en het zoeken (Kol. ). Dat wil zeggen, zij moeten niets verwachten van een aards karakter, nu Christus niet op aarde is, maar in de hemelse gewesten en aangezien alle aardse werking uitgesteld zijn.
Kolossenzen levert het enige punt van contact tussen de lichaams-kerk en het boek Openbaringen, wanneer het ons vertelt dat, wanneer Hij verschijnt, wij met Hem in heerlijkheid zullen verschijnen. Dit verwijst kennelijk naar Zijn aanstelling als Koning, die gelijktijdig is met het begin van Zijn apocalypse, welke apocalyptische aanstelling als Koning of heerlijke verschijning, in tegenstelling tot Zijn eerdere komst in nederigheid, genoemd wordt in Mattheüs en Openbaring 19:11-16. Christus zal als de Grote Koning aanwezig zijn; als de Grote Priester zal Zijn heerlijkheid stralen; als de Grote Profeet zal Hij onthuld worden. Komst, aanstelling als Koning, apocalypse, alle beginnen op dezelfde tijd en met oordeel.
Zij van wie het denken geneigd is vooruit te rennen op Gods Woord, redeneren als volgt over deze feiten: de kerk is het lichaam van Christus; Christus is de Bruidegom; daarom is de kerk het lichaam van de Bruidegom, en Zijn verschijnen hier in een voornamelijk Joods toneel is bewijs dat zij, ook al is het vanuit de hemelen, zullen delen in de soevereiniteit over de aarde. Dat lijkt goede menselijke logica te zijn, maar het komt niet uit de Schrift. Zij die Gods Woord hoger achten dan menselijk redeneren, gaan niet door met het doorduwen van conclusies die niet in de Schrift staan. Ze gaan net zo ver als Gods Woord gaat en stoppen daar waar het Woord stopt. Het feit is dat de enige gekende soevereiniteit van de lichaams-kerk in de hemelen is (2 Tim. ). Zij verschijnen in dit grote en heerlijke onthullen van de Koning van zowel de hemel als de aarde, maar dat doet de hele cavalcade van de hemelen.
De grond voor de huidige gemeenschap en voor ons huidig verstaan in Christus wordt getoond in Kolossenzen . Paulus was heraut, apostel, leraar (1 Tim. ). In het begin, van Damascus tot aan Antiochië, was zijn bediening beperkt tot de Joden; vanaf zijn scheiding te Antiochië en tot aan Rome stond de Jood voorop, terwijl vanaf Handelingen 28 er geen verschil is. Nu is er noch rationalist noch ritualist, noch vleselijk voordeel noch nadeel, ongemanierd of welgemanierd, inferieur of superieur, maar Christus is alles en in allen. "In de Heer" zijn er onderscheiden zaken (Efe. ; ); maar in Christus zijn er geen.
Timotheüs had uit maar één bron de dingen geleerd die betrekking hebben op de huidige bedeling, en dat was Paulus. En hij was aangespoord dat feit te herinneren, niet naar de Judaïsten te keren, noch zelfs naar de gezaghebbende Joodse apostelen voor iets dat in enige mate de waarheid voor de lichaams-kerk zou ondermijnen.
Zo vinden wij dat de onderscheiden tussen de Joodse natie, haar beloften, haar profetisch uitgekozen klassen, en de kerk, het lichaam van Christus, overal gemaakt en ondersteund worden. Het lichaam van Christus wordt nergens in de Schrift genoemd, behalve in de brieven van Paulus.
Van "de bruid van Christus" wordt nergens in de Bijbel gesproken, maar "de bruid van het Lam" wordt wel genoemd en alle eenvoudige zinspelingen op de Bruidegom worden alleen door Johannes gemaakt, die, net zoals zijn Heer toen Die op aarde was, een dienaar van de besnijdenis was, niet om iets nieuws te onthullen, maar om iets ouds te bevestigen.
Het antwoord op ons hoofdonderzoek, "Zijn de bruid en het lichaam identiek?" moet daarom in het negatieve gevonden worden. De conclusie die de Schrift aan ons opdringt is dat de bruid en het lichaam niet alleen niet identiek zijn, maar dat zij geheel en al verschillen en aparte klassen zijn, verschillend in tijd van roeping, in bediening en in bestemming.
F. H. Robison