De brief van Jakobus is zo onontkenbaar geadresseerd aan de twaalf stammen in de verstrooiing, dat het moeilijk schijnt in te denken hoe een heiden, die ze alleen maar leest, laat staan ze bestudeert, de passages er van voor zichzelf zou kunnen kapen, zeker wanneer hij dat met verlies zou moeten doen. Vrijwel iedere Bijbel-uitlegger is dit probleem tegengekomen en het bevestigd; en ze hebben er op verschillende wijzen naar gekeken. Luther, nog verzadigd van de "geestelijk Israel" theorie, wees het boek helemaal af en noemde het een strooien brief. Het was te moeilijk om in zijn persoonlijk denksysteem te passen; daarom wierp hij het over de schutting en in de vuilnisbak. Dat was één manier om er van af te komen, maar die was niet erg behulpzaam. Moody deed vrijwel hetzelfde.
Maar laat ze waar ze behoort en ze is volkomen begrijpelijk en staat nergens mee in conflict. Ze heeft goede, behulpzame, nobele en instructieve zaken die niet dispensationeel zijn, maar veel er van is wel dispensationeel en van zo'n aard dat het niet verenigbaar is met de gevangenisbrieven of zelfs met de pré-gevangenisbrieven van Paulus. Wanneer Jakobus over rechtvaardiging spreekt zijn werken er zeker bij betrokken. Ze zijn niet betrokken bij dat wat door Paulus wordt geleerd. Het antwoord ligt in verschillende klassen en verschillende tijden.
De toon van deze brief is vrijwel gelijk aan die van de evangeliën. Rijke mensen worden afgerekend en sociale partijdigheid wordt veroordeeld - maar dat wel in de synagoge (), niet in de ecclesia.
Jakobus spreekt van "de redding van de ziel" (Jak. 1:21; 5:20), net als Petrus dat doet () en Hebreeën (). Dit is een uitdrukking die vreemd is aan de gevangenisbrieven van Paulus. De ziel is de zetel van en het vermogen voor het gevoel en we hebben geen aanleiding om te verwachten dat trouw van onze zijde zal werken voor troost en blijdschap op aarde, zoals de Joden grond hadden om te verwachten. Het Millenniale koninkrijk zal gelovigen aangename en blij makende gevoelens brengen van de beste en meest nobele soort. Maar wij kunnen nu geen zielse voordelen verwachten. In feite zijn ze vaak, men kan zeggen gewoonlijk, misleidend. De liefde voor vaderland, de liefde voor thuis, de liefde voor familie, de liefde voor vrouw en kinderen, de liefde voor vrienden, de liefde voor eten en drinken, de liefde voor huisdieren, de harmonie van zoete geluiden, de betovering van grootse tonelen, alle zijn ze God-gegeven krachten, maar ze zijn alle ziels en zouden niet verward moeten worden met geestelijk. Ze vervangen vaak het geestelijk zicht en bederven de geestelijke trek.
De aanleiding van Jakobus is zeker anders dan die van de gevangenisbrieven; ze is zelfs opvallend anders dan die van de pré-gevangenisbrieven van Paulus. Er is geen harmonie waar het geloof en werken betreft tussen Jakobus aan de ene kant en Romeinen en Galaten aan de andere. Maar hoewel er geen harmonie is, is er ook geen wanklank, tenzij ze samen en tegelijk gespeeld worden. Speel ze waar ze horen - Jakobus in de afvallige dagen van de nationale neergang in de eerste eeuw en in de nog ergere afvallige dagen die vooraf gingen kort voor de vestiging van het koninkrijk, en alles wordt duidelijk. Doorheen heel de brief is de hemel zwaar van oordeel, en ook nog eens zonder mededogen ().
Wij echter hebben niet alleen mededogen, maar genade. Mededogen is mildheid wanneer er alleen grond is voor het verwachten van hardvochtigheid. Genade is milddadigheid wanneer er geen terechte grond is om ook maar iets te verwachten.
Er is Jakobus 4:4 een kennelijke zinspeling op het beeld van bruids- en huwelijksrelaties, wanneer hij de Joden overspeligen noemt, verklarend dat hij met overspel "vriendschap met de wereld" bedoelt. De meeste Joden zijn, toen en nu, niet alleen in, maar ook van de wereld, de door de duivel gedomineerde wereld. Daarom worden in de hoofdstukken 4 en 5 scheldwoorden opgehoopt tegen schimpredes.
Volharding of verduren is een toestand van redding in die beproevende tijden (), zoals dat ook het geval was tijdens de aanvankelijke bediening van de twaalf en zoals het geval zal zijn in de eindtijd, de niet geëvenaarde beproeving van Jakob ().
Neem het allemaal zoals het is en het probleem van het boek van Jakobus zal zichzelf oplossen in één vraag: Geloven wij dat hij wist aan wie hij scheef toen hij zijn brief adresseerde aan de twaalf stammen in de verstrooiing, of weten we beter dan hij en verdraaien we het om ze te laten passen bij de heidenen, voor wiens richtinggeving ze nooit was bedoeld?
Van de drie vooraanstaande schrijvers van de Griekse Schrift van wie de specifieke bediening beperkt was tot de Joden, schreef Petrus in principe aan het lijdende gelovige overblijfsel (), Johannes aan het ongedeerde gelovig overblijfsel en Jakobus meer aan de afvallige massa, als een getuige tegen hen.
We zouden daarom verwachten enig verschil te vinden in de toon van deze brieven. In het verleden, toen oordeel neerkwam over de overspelige natie, werd de een van hen in oordeel genomen en de ander toegestaan ongedeerd verder te gaan. Zo zal het ook in de eindtijd zijn, het einde van dit tijdperk, echter voorbij het einde van deze bedeling. Sommige van de Joodse gelovigen, waarvan er zeer velen zullen zijn nadat de lichaamskerk is weggenomen, zullen grote verdrukking lijden waar ze zijn, onder iedere natie en verwantschap en volken en talen (). Anderen, een vertegenwoordigend aantal uit iedere stam, zullen ongedeerd door de verdrukking heen gaan. Voor de door de vurige beproefde heiligen van die tijd zullen Petrus' zachte woorden als bijzonder troostend over komen. Ze zullen leren hoe diep Hij leed; Hij Die zij niet gezien hadden zullen zij liefhebben, in Wie, ook al zien zij Hem dan nog niet, zij zich, gelovig, zullen verheugen met onuitspreekbare blijdschap en vol van heerlijkheid, beloond met het einde van hun geloof.
In is oordeel naar werken. Dit is het oordeel dat het gelovig overblijfsel rechtvaardigt, de afvallige massa veroordeelt en de minachtende natiën voor hun behandeling van de Jood. Oordeel naar werken komt vaak voor in de Joodse delen van de Griekse Schrift (; ; ; ; ), maar er wordt alleen op een negatieve manier naar verwezen in de gevangenisbrieven van Paulus () en als betrekking hebbend op hen die buiten het gebied van de huidige genade zijn, een afvallige Jood ().
Niet dat goede werken ergens worden ontmoedigd, verre van! (; ; ; ; ). Het is alleen dat goede werken de vrucht van genade zijn en niet de wortel er van, en dat tijdens deze bedeling zij niet de basis van ons oordeel zijn voor wat betreft redding, maar alleen voor wat betreft ons dienstbetoon.
In Petrus'brieven, net als in alle andere Joodse geschriften, vinden we het idee van regeneratie/wedergeboorte (), hetzelfde wat onze Heer aan Nicodemus had geleerd (Joh. 3:3-8) en wat dezelfde periode van tijd inhield als de heerschappij van de twaalf apostelen (). Het woord wordt nooit gebruikt in de gevangenisbrieven, noch is er daar de gedachte aan. Wij zijn van de nieuwe schepping, niet van de regeneratie/wedergeboorte.
noemt de voorrechten die oorspronkelijk zouden () en nog steeds zullen worden gegeven aan de Joodse bruid. Geen van deze dingen zijn op ons toepasbaar. Wij zijn niet een "generatie/geslacht." Wij zijn niet "een priesterschap." Wij zijn in geen enkele zin een "natie" of "volk"(1 Pet. 2:9). Wij zijn individuele gelovigen, hier en daar verspreid, elk verbonden aan het Hoofd en hebben een eenheid van geest vanwege onze gezamenlijke eenheid met Hem Die ons van Zijn geest geeft. Maar de voorrechten van priesterschap en koningschap over de aarde zijn "gegeven aan een natie die de vrucht daarvan voortbrengt" (Matt. 21:33-46; ).
Laat opgemerkt zijn dat Petrus, een Joodse apostel, schrijvend aan gelovige Joden die in het buitenland woonden of uit hun eigen land verdreven waren door de vervolgingen die ontstonden in de tijd van de dood van Stefanus, en die zich als schuilplaats gevestigd hadden in delen van wat we nu Klein Azië noemen, tot hen zegt dat zij, en niet de heidenen, degenen zijn in wie de profetie van Hosea (; ) wordt vervuld. Het Joodse volk was eens vervreemd en gescheiden. Nu was de Heer naar hen toe gekomen en nodigde Hij hen uit om terug te keren. Het volk, als geheel, verwierp Hem, maar aan zovelen als Hem ontvingen gaf Hij de kracht om zonen van God te worden. Zij waren niet Zijn volk, maar zijn nu het volk van God. Dat heidenen op geen enkele manier hierin betrokken zijn wordt aangetoond door de twee volgende verzen die spreken van de Joodse gelovigen als bijwoners en buitenlanders te midden van de heidenen ().
Petrus spreekt van het volgen in de voetstappen van Christus, denkend aan de enige stappen waar hij (Petrus) iets van wist, Zijn (Jezus) stappen op aarde. Alleen Joden konden dat, want onze Heer leefde en verbleef en aanbad op aarde als een Jood. De dingen waarvan door de twaalf werd getuigd, van wie Petrus de leider was, eindigden praktisch met de hemelvaart van onze Heer. De bijzondere uiting op de Pinksterdag en tijdens andere gelegenheden waren niet meer dan bewijs dat onze Heer leefde.
Er is een boek geschreven waarvan meer dan 36 miljoen exemplaren zijn verkocht, geheel gebaseerd op het foute begrip van deze tekst over wandelen "in Zijn voetstappen." Had het boek Gods Woord geëerd door een juiste verdeling er van, dan zou de verkoop mogelijk niet de 16.000 hebben overschreden. Zoals het nu is flatteert het het vlees door een onmogelijkheid als vanzelfsprekend aan te nemen, door een Christelijke gemeenschap en staat te veronderstellen, die geen van beiden bestaan. Wij dienen Christus te volgen, maar wel in de bijzonder manier die aan ons is voorgeschreven. "Word mijn nabootsers, zoals ook ik van Christus. (1 Kor. 11:1; ; ; ).
De geest van de Meester is dezelfde in alle bedelingen: de geest van complete onderschikking aan de wil van de Vader. De basis toewijdings-elementen van alle klassen van gelovigen zijn ten allen tijde dezelfde, maar meer dan dat kunnen we niet rechtmatig zeggen. Wanneer we zover gaan als proberen uit te vinden wat de Heer zou willen dat wij nu doen door wat Hij deed op aarde, als onze talisman hebbend "Wat zou Jezus doen?", weten we zeker dat het verkeerd zal gaan. De vraag die we zouden moeten stellen is niet "Wat zou Jezus doen?", en dat beoordelen door wat Hij deed, maar: "Wat heeft de Heer gezegd dat we nu moeten doen? Welke bedelings opdrachten heeft Hij achter gelaten voor onze huidige richtinggeving?" Zulke instructies zullen niet in Petrus gevonden worden, hoe kostbaar en zoet veel van zijn geschriften ook mogen zijn; want hij en Johannes en Jakobus bonden het op de aarde, dat zij naar de Besnijdenis moesten gaan, naar de Joden (). Gebonden zijn op aarde betekende gebonden zijn in de hemel ().
In Petrus worden wij er aan herinnerd dat in de Bijbel niemand anders dan Joods gelovigen ooit Christenen worden genoemd (). Onze gewoonten van denken en uitdrukkingen zijn zo afgestompt dat we maar zelden over Christenen denken of spreken als zijnde Joden.
In Petrus ontmoeten we weer de Joodse figuur van de Herder (), een term die niet wordt gebruikt in verband met het lichaam, de ecclesia. Het Grieks in 1 Petrus 5:2 is "kuddetje," in genadevolle herinnering aan de woorden van vreugde over "het kleine kuddetje" door Petrus' Meester, iets wat zeker Joods was.
verwijst naar de ooggetuigen van de heerlijkheid van het koninkrijk zoals het getoond werd op de berg, toen onze Heer geïnstalleerd werd als de grote Hogepriester, van God Zijn bekleding ontvangend van "eer en heerlijkheid," dezelfde woorden als in het Griekse Oude Testament worden gebruikt om de kleding van "heerlijkheid en schoonheid" van de Hogepriester te omschrijven. Daar, bij die miniatuur vertegenwoordiging van koninkrijks-eer en -heerlijkheid, waren Petrus, Jakobus, Johannes, de Heer, Mozes, Elia en de Vader. Van deze zeven was onze Heer de centrale figuur, zoals Hij dat in koninkrijk zelf zal zijn.
2 Petrus 3:2 richt de aandacht op de uitspraken die lang vóór de geschriften van Petrus werden gedaan door de oude profeten, en, veel later, door hemzelf en de andere van de twaalf apostelen. De dingen waar hier naar wordt verwezen zijn niet de onthulling over het lichaam, de ecclesia, omdat die in voorbije tijden en geslachten niet bekend waren (). De dingen waar naar wordt verwezen zijn die welke van doen hebben met de "belofte van Zijn komst" (2 Pet. 3:4). De oude profeten hadden van die komst gesproken en hadden het onveranderlijk verbonden aan oordeel. Het woord "komst" (parousia) wordt door Paulus in zijn gevangenisbrieven nooit gebruikt, als toegepast op Christus. Het wordt twee maal gebruikt in Filippenzen, maar daar verwijst het naar Paulus' eigen komst te midden van de broeders te Filippi. De komst is niet een specifieke hoop van het lichaam, de ecclesia, omdat die verbonden is met de aarde. We zijn geïnteresseerd in alles dat God waardevol achtte te doen of te maken of uit te voeren; maar geïnteresseerd zijn en direct betrokken zijn zijn verschillende zaken. "JAHWEH ... mijn vijanden .... zullen ... struikelen en zij zullen vergaan voor Uw aangezicht" (). Dat is de sleutel voor de parousia van de Heer (verg. ; ; ; ; ; )
Johannes had zijn bediening volgens eigen zeggen aan de Besnijdenis (). Zijn eerste brief draagt getuigenis over dingen waarmee hij persoonlijk bekend was. Die dingen getuigden van het aardse leven en het onderwijs van onze Heer, over berouw, doop, en werken. Hij noemt de genade niet. Hij spreekt van vergeving van zonden, niet van rechtvaardiging ().
In wordt getoond dat verzoening zich zal uitbreiden over de gehele wereld, terwijl het onder de wet beperkt was tot Israel. Maar verzoening is een negatieve bevrediging. Hoe noodzakelijk het ook is, het is nog steeds lager dan de genade die voor ons in een hemels lotdeel voorziet en dat veilig stelt.
Er wordt door Johannes gesproken over een zalving (). Zoiets wordt niet genoemd in de gevangenisbrieven en slechts één maal in de vóór-gevangenisbrieven ().
Verwekken en nieuwe geboorte worden vaak genoemd in Johannes' brieven, met dezelfde betekenis als die van onze Heer in het evangelie van Johannes (; , enz.).
Johannes spreekt van de dag van oordeel (), die wij niet binnen zullen gaan, geroepen zijnde in een dag van redding.
2 Johannes is een privé-communicatie, niet zo zeer als een apostel als wel in de positie van een oudste. Leer wordt gemaakt tot test van gemeenschap (); vanwege de wonderlijke geschenken van kennis en onderscheidingsvermogen zijn we nog steeds bij hen (; ), en afwijken van inzicht betekent een afwijken van het onderwijs van de geest. Leer is nu niet een test van gemeenschap, maar veeleer reinheid van motief ().
3 Johannes identificeert zichzelf als zijnde gericht aan een gelovige Jood, door te verwijzen naar de trouw van andere gelovigen die "niets van de heidenen" hadden aangenomen ().
Judas, de broer van onze Heer, houdt zich, net als 2 Petrus, bezig met de komst van de Heer in oordeel over de goddelozen. Hij was niet een apostel (), maar we mogen veilig aannemen dat hij de geest van profetie had, omdat die gift zeer algemeen was onder Pinkstergelovigen. herinnert ons er aan dat, aangezien het merendeel van de oorspronkelijke bruidsnatie vanwege ongeloof niet het land binnen ging, alleen een overblijfsel het koninkrijk zal binnen gaan.
Kaïn gaf zichzelf, net als alle religionisten, niet weinig moeite om Gods gunst te verkrijgen, maar hij was te trots om die als geschenk te ontvangen. Deze zelfde geest was de aanleiding voor het scheiden van Israel en zal grotendeels spelen bij het in de eindtijd vaststellen wie van de Joods geborenen het koninkrijk waardig zal zijn. Waardigheid om een bruid te zijn betekent niet waardigheid voor alles dat door en in Christus wordt gegeven. Waardigheid om een bruid te zijn bestaat niet uit perfectie, maar uit eenvoud van hart tegenover de verloofde.
Het boek Openbaring, de Apocalypse, of de Onthulling, begint aan een verstrooid Israel, aan de zeven kandelaars, in plaats van de ene kandelaar met zeven takken. Maar hoewel verstrooid onder de natiën, in de steden van de toenmalige religieuze wereld, houdt de Heer van hen en wandelt Hij te midden van hen, liefhebbend over hen wakend en altijd voor hen zorgend, ook al zijn hun tempel en ritueel verdwenen.
Hier komen we vrijwel iedere uitdrukking tegen die door de oude profeten of door onze Heer met betrekking tot Israel werd gebruikt, de trouw van haar gelovig overblijfsel en de verdorvenheid van haar ongelovige massa. We lezen van koningen en priesters (), net als in ; we lezen over de Heer, komend met wolken (), net als in en ; ; we lezen over de Messias die eerst wordt doorstoken en dan naar gekeken met door tranen vervaagde ijver (), net als in en , en over de stammen van het rouwende land (); we lezen over het scherpe zwaard (), net als in en ; we lezen over de Is-Was-Komende (), wat slechts de Griekse vertaling is van het Hebreeuwse JAHWEH, God in Zijn verbonds-capaciteit van Echtgenoot over Israel; we lezen over "eerste liefde," of de liefde van verloofden, net als in ; en .
Daar is de brief aan de groep van gelovigen in Smyrna, die zegt dat sommigen van zichzelf beweren Joden te zijn en het niet zijn. Heeft ooit iemand anders dan een Hebreeër van zichzelf beweerd Jood te zijn? Sommige heidense gelovigen beweren ten onrechte van zichzelf dat ze Israelieten zijn, maar toch zeker niet Joden. Maar er zijn sommigen van de bruid die niet door de tweede dood gepijnigd zullen worden. Dat zijn van dezelfden die in de duizend jaren leven en heersen met Christus en over wie de tweede dood geen macht heeft ().
De brief aan Pergamos zinspeelt op het land, het gehuwde land, waar door middel van een witte steen het land herverdeeld is. Het is het land waarheen de bruid zal worden genomen, net zoals dat in het verleden, in de tijd van de wildernis, werd gedaan.
De laatste vier brieven brengen beelden van de ervaringen van Israel in het land: de eerste twee van de tien stammen en de laatste twee van Juda en Benjamin. Jezebel wordt in de brief gebracht naar de engel van de kerk in Thyatira, als vertegenwoordiger van de verachtelijke staatreligie, waar er een zuivere theocratie behoort te zijn. De overwinnaars wordt autoriteit gegeven over de natiën, over de heidenen, wat een aparte Joodse belofte is (; ; ).
Sommige van deze steden hadden nooit een groep van lichaams-gelovigen en hebben die ook later nooit gehad, maar ze hadden allen Joodse geloofsgroepen. Dat feit moet in gedachten worden gehouden.
Aan de engel van de kerk in Sardis wordt geschreven over het boek des levens, in een zinspeling op het immense verslagboek dat in de tempel werd bijgehouden, waarin de afstamming van iedere Israeliet werd geregistreerd (Deut. 29:18-20). Er is dus een boek van aion-durend leven voor hen die niet het beest aanbidden. Ditzelfde verslag wordt gebruikt als bewijs bij het Grote Witte Troon oordeel. Zij van wie de namen er in gevonden worden mogen het nieuwe Jeruzalem binnen gaan. Dit is de bruid. Het is niet het lichaam, want ons leven is verborgen in Christus in God, en is niet afhankelijk van onze daden. God zij dank daarvoor!
Zoals is aangetoond in het eerste deel van dit onderzoek werd met zowel Israel als Juda apart gepleit en apart gescheiden door de Heer. Maar de scheiding lost op met het voorbij gaan van de tijd, zodat wanneer onze Heer komt om hen weer het hof te maken, alle twaalf stammen samengekomen zijn in aanbidding in Jeruzalem.
Van zulken zoals verbleven in Filadelfia zijn de 144.000 (), binnen gelaten in de tempel door de sleutel van David en daar onbeschadigd gehouden tijdens het grote uur van beproeving, verzegeld met de naam van hun God en wonderbaarlijk bewaard doorheen Jakobs grote verdrukking. Alleen zij die het teken van het beest weigeren zullen in de duizend jaren leven en heersen met Christus (). Wij hebben geen belofte van zulk een gezamenlijk erfgenaamschap. Onze bestemming, activiteiten en heerschappij zijn alle in de hemelse gewesten. Wij zijn allen weg, voordat het beest of zijn teken verschijnen. Wanneer de oorlog tussen het beest en het Lam gaande is zal er geen twijfel over zijn. Er zal geen toevlucht tot de vaagheden van menselijk sofisme nodig zijn om dat feit vast te stellen.
Dan Laodicea! De brief is niet aan de stad geadresseerd, maar aan haar engel of boodschapper. Dit is geen periode of een stuk tijd, maar een groep van Joodse gelovigen die gelijktijdig met de andere zes bestaat. Het is niet nodig er over te filosoferen, niet nodig te gissen. Afleiden is gevaarlijk, terwijl gevolgtrekkingen fataal zijn voor de waarheid. De grote afval van Israel is hier de achtergrond, maar het zitten van de bruid op de troon met Christus, priesters en koningen met Hem, is de voorgrond.
Maar zou God aan de ene kant dezelfde klasse aanduiden met het figuur van zonen, eerstgeboren, en als de bruid aan de andere? Het antwoord hierop is dat het niet de vraag is van wat wij denken dat God zou of behoort te doen. De vraag is: Wat heeft Hij gedaan? Hij doet hetzelfde in later tijden als Hij heeft gedaan onder het oude verbond. Daar werd Israel geroepen als Zijn zoon en individuen als Zijn zonen, maar als natie was zij de bruid, als koninkrijk de echtgenote. En aangezien de nationale hoofdkwartieren in Jeruzalem waren, zowel voor koningen als priesters, is de stad zelf als de bruid, in het bijzonder in dit boek, Openbaring. Dit punt wordt in contrast benadrukt door de introductie van Babylon, de grote stad, als de trouweloze pseudo-koningin, de valse gemalin, het werk en rendezvous van alle afvallige Joden, die proberen de wereld te regeren, om zonder de Messias de Messiaanse beloften te vervullen.
Hoofdstuk vier houdt zich bezig met de vestiging van het koninkrijk van Christus en Zijn heiligen over de hele aarde, net als in .
Openbaring 5 brengt ons bij de boekrol, het geschrift, van scheiding (zelfde woord als in Matt. 19:7 en Marc. 10:4), en de akte van het land, zoals die aan Jeremia werd gegeven vóór de val van Jeruzalem en bewaard in een aarden kruik als getuigenis van de doelstelling van de Heer om het land en de stad te herstellen (). De gebeden van de heiligen, dezelfde heiligen die de wereld zullen oordelen (), maar niet de "wij" die engelen zullen oordelen (), komen op als kostbare geuren. Het gebed is "Uw koninkrijk kome," een Joods gebed dat aan Joden werd gegeven en van het hoogste belang voor hen die "koningen en priesters" gemaakt zullen worden (). Onze eigen speciale gebeden staan in Efeze 1:15-23 en 3: 14-21.
De 144.000 en de grote menigte zijn al besproken. Het volstaat nu alleen te zeggen dat de grote verdrukking over Israel is. Het is een verschrikkelijke anti-Semitische beweging. Ze komt over het volk van Daniël, die zeker een Jood was (). Er is niet de minste verwijzing naar de grote oorlog in Europa, want ze gebeurt geheel nadat de lichaam-kerk weg is genomen van de aarde.
Het tempel- of religieuze deel van het boek begint met hoofdstuk , eerst het handelen met en de beloning van het gelovig overblijfsel tonend, de bruid, daarna de oordelen van en over de ongelovige massa, de eerste dingen hebben hun middelpunt in Jeruzalem, de laatste in Babylon. Hoofdstuk 12 is een beeld van de bruid, of de levende kern er van, in de worsteling van drie en een half jaar, pal vooraf gaande aan de vestiging van het koninkrijk. Verwar niet de verschillende klassen van Joden in die tijd. Ze zijn als volgt:
A. Dit gelovig overblijfsel, dat een toevlucht heeft in de uitgebreide berggebieden nabij Jeruzalem en daar voor 1260 dagen wonderlijk onderhouden, ondanks de steeds toenemende en geconcentreerde woede van de duivel. Dit zijn kennelijk ongewoon toegewijde Joden, die naar Palestina teruggekeerd zijn vanwege geloof in de oude beloften, mogelijk veroorzaakt, of tenminste opgerakeld, door het prediken van de Twee Getuigen.
B. Uit deze groep, maar voordat ze ontsnapt uit de stad naar de wilde plaats (in gehoorzaamheid aan ) (), wordt de vertegenwoordigde groep van de 144.000 genomen, 12.000 uit elk van de twaalf stammen, voor de speciale manifestatie van goddelijke kracht, net zoals 1.000 uit elk van de stammen was genomen om tegen Midian op te trekken (). Deze 144.000 zijn niet in de wildernis met de "moeder" groep, maar worden veilig bewaard in de tempel op de berg Zion, in Jeruzalem. Daarheen zijn ze "weggerukt," niet opgenomen, net zoals de geest van de Heer Filippus wegrukte (Hand. 8:39), toen hij op wonderlijke wijze overgebracht werd naar de omgeving van Azotus. Zij worden wegrukt naar God en naar Zijn troon, die, zoals vanouds, in het meest heilige van de tempel zal zijn; maar ze worden niet weggerukt naar de hemel.
C. Er is de "rest van haar zaad," het overblijfsel van levende gelovige Joden, misschien minder toegewijd, of die in iedere geval om de een of andere reden niet terugkeerde naar het heilige land, maar nog steeds verstrooid is onder alle natiën, volken, families en talen van de aarde. Sommigen van hen zijn zelfs in de stad Babylon. Dit is de grote menigte op wie het grote deel van het lichamelijk lijden van de verdrukking valt.
D. Er zal de ongelovige massa zijn, de afvallige, geld en macht liefhebbende Joden, wiens valse Messiaanse koninkrijk, hun wereldrijk van financiën, gevestigd zal zijn in de enorm uitgebreide en gemoderniseerde stad Babylon aan de rivier de Eufraat in Mesopotamië. Met de goddelijke vernietiging van die stad op een wijze zoals die van het oude Sodom, vallen deze Joden uit de overweging van Jood zijn, hun plaats innemend bij de boosaardige doden, bij de onrechtvaardigen, bij hen die kwaad gedaan hebben, en er zal met hen gehandeld worden bij het oordeel van de grote witte troon, na het einde van de millenniale heerschappij van Christus.
E. De onwankelbare getrouwen en levenden onder de eerste drie van deze groepen, allen die standvastig het teken van het beest geweigerd hebben, zullen vrijwel onmiddellijk in aantal toenemen (dwz. 75 dagen, zie Dan. 12:7-13) na de beëindiging van de drie en een half jaar van bijzondere beproeving door de opstanding van die gelovigen die gestorven zullen zijn voorafgaand aan de terugkeer van de Heer, zoals beschreven in Openbaring 19. Sommigen van dezen zullen gestorven zijn in de grote verdrukking zelf en anderen tijdens voorafgaande eeuwen en millennia. Kennelijk zal het aantal van de doden die op die manier opstaan in de eerste opstanding () ver uitgaan boven zij die de verdrukking overleven, zozeer zelfs dat de levende en heersende klasse als geheel wordt geïdentificeerd en niet zozeer met hen die onbeschadigd in de verdrukking bewaard zijn gebleven.
Hoofdstuk 13 portretteert de bijzonderheden van de beproeving waar gelovigen doorheen zullen gaan tijdens die vreselijke twee en veertig maanden. Hier is de hoogste test voor gelovige Joden - de enige "heiligen" waar door welke Hebreeuwse profeet of Joden dienende apostel dan ook wordt verwezen - de test om hun trouw aan hun beloofde Heer en Echtgenoot te laten zien ().
Hoofdstuk 15 spreekt van het lied van Mozes en het Lam (). Mozes was zeker Joods en "het Lam" is een onderscheiden Joods benaming, nooit gebruikt in de Paulinische brieven. Het is krachtig voor het Joodse denken vanwege de verwijzing naar het lam van de dagelijkse ochtend- en avondoffers in de hof van de tempel. Het "lied van Mozes" is niet het lied van "Mozes en de kinderen van Israel'over de vernietiging van Farao en zijn strijdwagenrijders in de Rode Zee, maar het is het lied van Mozes in Deuteronomium 32:1-43, waarin Gods handelen met Israel toen, in haar bruidsdagen, worden gerepeteerd.
Babylon is niet alleen de valse vrouw in de eindtijd, in contrast met de ware (hoofdstuk 12) (die beide Joods zijn), maar zij is "de moeder van de ontuchtige vrouwen en van de gruwelen van de aarde" (Openb. 17:5). Zij is de moeder van de prostituees, terwijl de andere vrouw, de trouwe van Jeruzalem, de moeder is van een maagdelijke zoon-klasse, niet bezoedeld met vrouwen. Nu we gezien hebben wat geestelijk overspel en ontucht zijn, dat zij een geestelijke eenheid hebben met en een persoonlijk vertrouwen in iemand of iets anders dan God naast de Ware, zullen we alert zijn te beseffen hoe zwaar de aanklacht is dat de stad Babylon de moeder is van degene die al zulke ontucht op de hele aarde baarde en voedde.
Maar dit is waar, want Babylon werd gegrondvest door Nimrod, een Kushiet, een macht-gekke rebel tegen de ware God en de minachter van alle hoop die alleen rust op de goedheid van God. Hij begon de zelf-hulp-naar-perfectie beweging na de Zondvloed, het een geweldige voortstuwende kracht gevend. Hij nam beide fasen van Satans oorspronkelijke leugen ter hand en maakte die ten gelde. Net als zijn prototype, Kaïn, vond hij de vervloekte aarde te hard om te bewerken en probeerde de doornen en distels te voorkomen door een stad te bouwen en een religieus- en regeringssysteem te vormen.
Het bewerken van de grond was Gods oorspronkelijke baan voor de mens, zowel in als buiten Eden. Het was Gods doelstelling voor de Israelieten. Zij zouden maar één stad hebben en die was goddelijk geordend en bewaakt. En naar mate het volk van Israel zich ergerde aan hun lotdeel en zij de wegen van handel en commercie zochten, verloren zijn hun geest. Hen was zegen in een mandje en voorraad beloofd (en Gods zegen droeg meer met zich mee dan alleen het vermeerderen van de oogsten), maar hen werd geen zegen beloofd in commercie. God heeft hen overgegeven aan hun verlangen, maar zond schraalheid in hun zielen.
In tegenstelling tot dit verlangen naar door de mens gemaakte steden, en naar de relatieve ontsnapping van zwoegen en zweet op het gezicht, is het gedrag van Abraham en alle Israelieten die hebben uitgezien en verlangd naar die stad waarvan God de Bouwer en Maker is.
Dus Babylon, de stad van de Chaldeeën, was en is de moeder van alle systematische kleinering van God op Zijn eigen aarde. De grote stad zal volgestapeld zijn met de weelde van mensen die allen zullen zwoegen om de rente te kunnen betalen op de leningen die in bezit zijn van de ring van internationale Joodse financiers. De huidige kracht van Rusland [dit is gepubliceerd in 1925; WJ] is een tevergeefse inspanning om vóór de tijd zulk een sitiatie tot stand te brengen. De echte tegenwerping hier tegen is niet de Sovjet vorm er van (als dat bij de Russen past, laat ze dan), niet het feit dat het Bolsjevistisch is of afhankelijk van de meerderheid. De tegenwerping is dat het zit in het feit dat het helemaal geen regering van Rusland is, maar dat men rechtstreeks streeft naar wereldoverheersing, alleen maar gehuisvest in Rusland omdat de lokale toestand een start daar gemakkelijker maakt dan elders.
De grote stad Babylon, met de samengebalde weelde van de mensheid, het toppunt van wat de mens trots heeft bereikt, zal volkomen vernietigd worden en nooit meer herbouwd. "de stem van een bruidegom en van een bruid zal in jou niet meer gehoord worden" (Openb. 18:23). Dit verwijst niet naar de stem van de Heer als de Bruidegom van Israel, maar naar de gewone menselijke relaties (zie in tegenstelling hiermee ).
geeft ons een beetje inzicht in de bruids-ontwikkelingen. De tijd is pal voor de feitelijk omverwerping van Satan door de Heer. Het Sinaïtische manuscript leest "bruid," waar de gebruikelijke versie "vrouw" leest, en met kennelijke gepastheid, aangezien het de beschrijving is van de voorbereiding die vooraf gaat aan een huwelijk. De bruid maakt zichzelf gereed, niet door enige ontwikkeling van karakter, die haar, zo niet geheel dan toch wel bijna, perfect maakt. Zij maakt zichzelf gereed door beslist en vurig de loop van het trouweloze oude Israel te vermijden. Ze maakt zich gereed door geen ogen te hebben voor wereldse machten, maar alleen voor haar rechtmatige Heer. Het is geen karakter-ontwikkeling in enig hedendaags gebruik van dat woord. Het is niet meer karakter-ontwikkeling dan het land-ontwikkeling was toen de boer de niet te bewerken en hopeloos steenachtige heuvels van New England verliet voor de vruchtbare grond van de prairies van Illinois. Het is gewoon andere grond.
Het huwelijk waar in op wordt gezinspeeld is vanuit een andere hoek te zien in Mattheüs 25:1-13, waar duidelijk wordt gemaakt dat er, naast de bruid, anderen zijn in het koninkrijk; er zijn de begeleidende maagden, met meer of minder alertheid. De grote menigte, hoewel Joden die net als de zeven duizend in de tijd van Elia, hun knie niet gebogen hebben voor Baäl, is niet van het hooggeëerde gezelschap, het banket van wiens huwelijk zal blijven bestaan doorheen het millennium ().
Het priesterlijke werk zal eindigen na de duizend jaren, want in het nieuwe Jeruzalem is geen nieuwe tempel (), maar het regeren gaat voort (; ). Het is na het beëindigen van het Millennium, na het Grote Witte Troon oordeel, dat het nieuwe Jeruzalem, niet de millenniale stad, maar de in de hemel gebouwde en van de hemel gezonden stad, z'n plaats inneemt in de nieuwe en zeeloze aarde als haar verlichtende hoofdstad, heerlijk met al de helderheid van God. Zij is, zo wordt ons verteld, versierd als een bruid voor haar echtgenoot (). En nadat de stad op zijn plaats gevestigd is, wordt ze beschreven als de bruid, de vrouw van het Lam. Dat wil zeggen dat het huwelijk volledig voltrokken is. Is dit hetzelfde huwelijk als dat wat in hoofdstuk wordt genoemd? Ja, maar het heeft niet hezelfde einde. In ieder geval is het beperkt tot de twaalf stammen. Ze heeft het stammennummer op zich gedrukt, twaalf, en het aardse nummer, vier. Het zijn "de twaalf stammen van de zonen van Israel"() die er bij betrokken zijn, niet heidenen; het is geen hypothetische vervanging voor Israel, maar Israel zelf. Om het nog dichterbij te brengen op Israel worden de twaalf apostelen "van het Lam", niet van Christus, genoemd in de twaalf fundamenten.
Dit is tot hoe ver, in de tijd, Openbaring ons met de bruid meeneemt. gaat terug in de tijd naar de periode wanneer vermaningen toepasbaar zullen zijn, naar de periode kort vooraf aan het Millennium, want tijdens het Millennium en altijd daarna zal de natie Israel foutloos zijn.
Het Millennium brengt niet de goddelijke doelstelling van de verzoening van allen tot stand (Kol. 1:20), hoewel het wel het Gods doelstelling voor het Millennium tot stand brengt. Zijn doelstelling voor die tijd is aan te tonen dat perfecte wet en perfecte heerschappij de harten van mensen niet zal veranderen. Zodra de weerhoudingen zijn weggenomen begint een grote rebellie. Zelfs tijdens het Millennium zijn er elke dag executies, en dode vijanden worden niet tot vrienden verzoend. Rechtvaardigheid heerst tijdens het Millennium, maar rechtvaardigheid verblijft (2 Pet. 3:13) in de nieuwe hemelen en aarde, het fundament vormend voor die langdurige en met succes beladen wereld na het Millennium en vóór de voleinding, wanneer alle heerschappij en macht afgelegd zal worden, als niet langer nodig zijnde, net zoals leraren, bewakers en beheerders niet langer nodig zijn wanneer een kind op leeftijd is gekomen.
Daarom gaat de tijd wanneer "de geest en de bruid" zeggen: "Kom!", uiteraard vooraf aan en volgt niet op het Millennium.
Openbaring is de laatste van de Joodse brieven en alleen in hen is de bruid te vinden. Men zou ze uit het hoofd kunnen kennen en toch niets weten van het hemels lotdeel dat ligt te wachten op het lichaam van Christus. Het verhaal gaat zonder onderbreking voort doorheen de Hebreeuwse Schrift, door de evangeliën, door Handelingen en door de andere Joods geschriften in de Griekse taal, gewoonlijk het Nieuwe Testament genoemd. Niets in hen onthult iets van een tussenbeide komende bedeling, zoals die waarin we nu leven. We zouden geheel zonder begrip van deze lange periode van het hemels zwijgen zijn, ware het niet voor de geschriften van Paulus, de apostel van Christus Jezus, maar niet een van de twaalf. Hem bij de twaalf rekenen doet niet alleen geweld aan aan de Schrift zelf, het verlaagt hem en beperkt zijn bediening tot de twaalf stammen of tot het soort proseliterend werk onder de natiën, zo dat het ons in onze huidige status geheel zou uitsluiten.
Naar deel 7