Zijn de bruid en het lichaam identiek?
Deel 5b
De brief aan de Hebreeën - deel 2

door
F.H. Robison
1885-1932

(De hier gebruikte Bijbel citaten zijn uit de SchriftWoord vertaling)
(Ga met de muis op de onderstreepte tekstverwijzingen staan, dan ziet u de tekst)



De brief aan de Hebreeën (deel 2)

Hoofdstuk 10 van Hebreeën gaat verder met de identificatie van Jezus Christus als het anti-type van de Joodse offers, in welke beelden de Joodse gelovigen aanbidders zijn (Anders houden zij nooit op, aangeboden wordend, omdat degenen die dienen, eenmaal gereinigd zijnde, geen enkel geweten nog van zonden hebben. Hebr. 10:2) en niet waarnemend ambtsdragers. De Joodse gelovige neemt nooit een ambt waar totdat het koninkrijk opgericht wordt en dan zijn diens bedieningen ten behoeve van de natiën. Zijn priesterschap neemt dan grotendeels de basisgedachte aan van 'leraar in dingen die God betreffen," missionair, pastoraal. Maar in de tijd die door de Hebreeënbrief wordt bestreken waren de Joden aanbidders, niet alleen toegang hebbend in de hof en het heilige, maar zelfs tot in de meest heilige plaats vanwege het ene offer (10 In welke wil wij geheiligd zijn, door de offergave van het lichaam van Jezus Christus, bij één enkele gelegenheid. ... 12 Maar Deze, één offer aanbiedend ten behoeve van zonden, gaat tot in het doorlopende zitten aan de rechterhand van God... 14 Want met één offergave heeft Hij hen die geheiligd worden tot volmaaktheid gebracht, tot in het doorlopende. Hebr. 10:10,12,14), toen reeds bereikt.

Het elfde hoofdstuk werd gegeven om hen te versterken voor de tijd wanneer ieder zichtbaar teken van goddelijk ongenoegen op hen zou zijn. Zij moesten zich er van bewust worden dat geen hoeveelheid vuur voor de wet, zonder geloof, God geen genoegen kon doen.

Het twaalfde hoofdstuk werd gegeven om hen te helpen zien dat al de schijnbare tekenen van goddelijk ongenoegen, hun tuchtigende beproevingen, voor hun bestwil waren en niet om hen te beschadigen. Er was een groot gevaar voor het worden als Ezau door weg te drijven naar de genoegens van de wereld en zo het geboorterecht te verliezen; want zij waren de eerstgeborenen (Besloten hebbend werpt Hij ons in het woord van de waarheid, opdat wij zekere eerste vrucht van de oogst zijn van Zijn schepselen. Jak. 1:18). En misschien is een korte blik op de eerstgeborene hier nuttig.

Onze Heer is de Eerstgeborene van het leven (15 Die de afbeelding is van de onzichtbare God, Eerstgeborene van heel de schepping. 16 Want in Hem wordt geschapen het al2), dat in de hemelen en dat op de aarde, de zichtbare dingen en de onzichtbare dingen, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij autoriteiten, het al is door Hem en tot Hem geschapen, 17 en Hij is vóór alles en het al staat samen in Hem. Kol. 1:15-17) en ook de Eerstgeborene uit de doden (En Hij is het hoofd van het lichaam, van de ekklesia. Hij is het begin, Eerstgeborene vanuit de doden, opdat Hij in álles eerste zal wordenKol. 1:18). In de eerdere staat van de Enig Geboren Zoon van God, relateert Hij met het universum en is, daarom, niet afgebeeld in de Joodse typen. Maar in het latere ambt wordt Hij vrijelijk afgebeeld. De Wet getuigt van de eerstgeborene uit het graf, want het was de eerstgeborene van de vrouw, niet noodzakelijk van de man, "de mannelijke die eerst de baarmoeder opent," die afgebeeld wordt in het beeld.

Onder de Wet had de eerstgeborene een paar bijzondere verantwoordelijkheden en een paar bijzondere voorrechten om daaraan te voldoen. Hij had het recht om priester of koning te worden, om tussenbeide te komen en te heersen over zijn jongere broeders ("Heilig voor Mij iedere eerstgeborene, openend iedere baarmoeder te midden van de zonen van Israel, van de mens en van het beest. Hij is voor Mij." Exo. 13:2; En hij zendt de jongeren van de zonen van Israel en zij brengen opstijgoffers, en zij offeren jonge stieren als vredeoffers voor JAHWEH. 24:5;12 "Zie! Ik neem de Levieten uit het midden van de zonen van Israel in plaats van iedere eerstgeboren mannelijke uit de zonen van Israel die de baarmoeder opent. En de Levieten worden van Mij. 13 Want iedere eerstgeborene is van Mij. In de dag dat Ik iedere eerstgeborene in het land van Egypte sloeg, heiligde Ik voor Mij iedere eerstgeboren mannelijke in Israel, van mens tot beest. Zij zullen van Mij zijn. Ik ben JAHWEH." Num. 3:12,13; Want zij zijn gegeven, zij zijn aan Mij gegeven uit het midden van de zonen van Israel; in plaats van een ieder die de baarmoeder opent - de eerstgeborenen van allen - uit de zonen van Israel, nam Ik hen voor Mij. 8:16; 1 De zonen van Ruben, de eerstgeborene van Israel, want hij was inderdaad de eerstgeborene, maar omdat hij de ligplaats van zijn vader had ontwijd, was zijn geboorterecht gegeven aan de zonen van Jozef, de zoon van Israel, maar werd hij niet geregistreerd naar het geboorterecht; 2 hoewel Juda de sterkste werd over zijn broeders en er een regeerder uit hem kwam, behoorde het geboorterecht aan Jozef. 1 Kron. 5:1,2). Hij had de verantwoordelijkheid om de verlosser van een broeder te zijn die arm was geworden en daarom zichzelf aan een vreemde verkocht. Hij moet het bloed van zijn broeder wreken, nageslacht verwekken voor zijn overleden broer door de vrouw van die broer, hij had als eerste de verplichting zijn broeders erfenis te verlossen als die verloren of vervreemd was geraakt (25 Want indien jouw broer verarmd is en hij zijn bezit verkoopt, dan komt iemand die hem lost, de nabije, en hij lost de verkoop van zijn broer. ... 47 En wanneer de hand van een bijwoner en gast het toestaat en jouw broer die bij jou is raakt verarmd en zichzelf aan de bijwoner en gast die bij jou is verkoopt (of aan de stam van de familie van de bijwoner), 48 nadat hij zichzelf verkocht zal er lossing voor hem komen. Één van zijn broers zal hem lossen, Lev. 25:25,47,48; Deut. 19:4-12; 25:5-10; En Juda zegt tot Onan: "Kom jij tot de vrouw van jouw broer en trouw haar in plaats van jouw broer en verwek zaad voor jouw broer." Gen. 38:8; En Naomi zegt tot haar schoondochter: "Gezegend zij hij door JAHWEH, Die Zijn vriendelijkheid niet verliet met de levenden en met de doden." En Naomi zegt tot haar: "De man is een naaste van ons; hij is een van onze verlossers." Ruth 2:20; En de verlosser zegt: "Ik ben niet in staat het voor mij te verlossen, anders verniel ik mijn lotdeel. Verlos jij voor jezelf mijn verlossing, want ik ben niet in staat om te verlossen." 4:6). Om aan deze grote verantwoordelijkheden te kunnen toekomen gaf God hem een dubbel deel van de goederen van zijn vader (Want hij zal de eerstgeborene, de zoon van de gehate, erkennen, hem een dubbel deel gevend van al wat van hem gevonden wordt, want hij is het begin van zijn mannelijkheid, het is het gebruikelijk recht van de eerstgeborene. Deut. 21:17).

Zo is Jezus Christus, de eerste uit het graf, die onvruchtbare schoot (15 De bloedzuiger heeft twee dochters: Geef! Geef! Ze zijn met drie die niet verzadigd worden, vier die niet zeggen: genoeg! 16 Het ongeziene en de teruggehouden baarmoeder, het land wordt niet verzadigd van water. En vuur zegt nooit: genoeg! Spreuk. 30:15,16), de Eerstgeborene door wie de zegen Zijn broeders bereikt. Nergens worden we broeders van de Heer genoemd, hoewel de Joodse gelovigen wel zo genoemd worden (En antwoordend zal de Koning tot hen uitspreken: 'Amen! Ik zeg tot jullie, zoveel als jullie dat doen voor één van dezen, de minsten van Mijn broeders, doen jullie het voor Mij.' Matt. 25:40; 11 Want zowel de Heiligende als die geheiligd worden zijn allen vanuit Één, vanwege welke reden Hij Zich er niet voor schaamt hen broeders te noemen, 12 zeggend: "Ik zal Uw naam aan Mijn broeders berichten; te midden van de ekklesia zal Ik U lofzingen." ... 17 Daarom was Hij verschuldigd overeenkomstig alle dingen gelijkend gemaakt te worden aan de broeders, opdat Hij een ontfermende en trouwe Hogepriester zal worden in de dingen naar God toe, tot het beschut worden van de zonden van het volk. Hebr. 2:11,12,17). Het is Gods doelstelling om door de Eerstgeborene uit de doden de later geborenen te redden en zegenen.

Maar er zijn ook anderen die eerstgeborenen zijn en "Abrahams zaad," want Izaäk was de eerstgeborene van zijn moeder, maar niet van zijn vader. Dezen delen in zekere mate deze zelfde eer met en onder Christus, en in wie "mede-lotbezitter met Christus" (Rom. 8:17) zijn moet de belofte vervuld worden dat in en door hen "alle natiën van de aarde gezegend zullen worden" (Gen. 22:18). De uitverkorenen worden niet als einddoel uitgekozen, maar als middel om het geboorterecht uit te oefenen, niet om alleen gezegend te worden, maar om tot zegen te zijn. Als eerstgeborene met Christus delen zij in de heerlijkheid van het koningschap en priesterschap met Hem, heersend over en bemiddelend voor hun jongere broeders. Zij wreken ook het bloed van hun broers (7 Zou nu God niet de rechtverschaffing doen van Zijn uitgekozenen, die Hem dag en nacht om hulp roepen? En Hij is geduldig met hen. 8 Ik zeg tot jullie dat Hij de rechtverschaffing van hen met snelheid zal doen! Evenwel: zal dus de Zoon van de mens, komend, het geloof op de aarde vinden?" Luk. 18:7,8; En zij schreeuwen met grote stem, zeggend: "Tot wanneer, heilige en waarachtige Eigenaar, oordeelt U niet en verschaft U recht aan ons bloed vanuit hen die wonen op de Aarde?" Openb. 6:10), nageslacht verwekkend voor de doden, en zijn instrumenteel in het werk van het verlossen of redden van hun verloren gegane erfenis.

Geen enkele passage in de Schrift geeft ons, gelovigen van deze bedeling, de minste grond voor het onszelf indenken dat wij uitgeloot zijn om deze bijeenroeping van eerstgeborenen te behoren. In oude tijden werd er een groot register bijgehouden in de tempel, de afstamming tonend van iedere eerstgeborene in Israel; maar de tempel stond op het punt verwoest te worden en deze nieuwe orde van priesters en Levieten (want beiden werden op officiële wijze genomen in plaats van de eerstgeborenen) had zekerheid nodig dat het verslag van hun lotdeel niet verloren zou gaan. Dus werd hen verteld dat hun namen geschreven waren in de hemel tot universele bijeenroeping en tot de ekklesia van eerstgeborenen, geregistreerd zijnde in de hemelen, (Hebr. 12:23). God zou deze verslagen niet kwijt raken.

Het onderwerp van de eerstelingen wordt verder belicht door de wet van de offerande van de eerstelingen, die een ander aspect en presentatie van hetzelfde is. De Wet die een eersteling vereiste, spreekt van een dubbele eersteling (10 "Spreek tot de zonen van Israel en zeg tot hen: 'Wanneer jullie in het land komen dat Ik jullie geef en jullie oogsten haar oogst, dan brengen jullie de eerste schoof van jullie oogst naar de priester. ... 17 Uit jullie verblijfplaatsen zullen jullie twee broden van het beweegoffer brengen; van twee tiende maten meel zullen zij zijn. Zij zullen met gist gebakken worden als eerstelingen voor JAHWEH. Lev. 23:10,17). De eerste was de schoof van ongezuurde aren, die als eerste opkomt en rijp wordt, en deze werd geofferd tijdens het eerste grote feest van het jaar, Pesach, of feest van ongezuurde broden (10 "Spreek tot de zonen van Israel en zeg tot hen: 'Wanneer jullie in het land komen dat Ik jullie geef en jullie oogsten haar oogst, dan brengen jullie de eerste schoof van jullie oogst naar de priester. 11 En hij beweegt de schoof voor het aangezicht van JAHWEH voor jullie aanvaarding. Op de morgen na de sabbat zal de priester hem bewegen. Lev. 23:10,11; Het feest nu van de ongezuurde broden, dat Pascha genoemd wordt, naderde. Luk. 22:1). De andere "eerstelingen"( In de eerste dag zal er voor jullie een bijeenkomst van heiligheid zijn, jullie zullen geen enkel werk of dienst doen. Lev. 23:7) bestonden uit een offer van gezuurde koeken, vijftig dagen later, tijdens het tweede grote feest: Pinksteren.

De eerste van deze eerstelingen wordt in het Hebreeuws "het begin" genoemd. Daarom is het Christus persoonlijk, de Eersteling (maar ieder in de eigen rangorde: de eerste vrucht van de oogst is Christus, vervolgens die van Christus zijn in Zijn aanwezigheid, 1 Kor. 15:23). De dag van Zijn opstanding was juist die van dat eerstelingsoffer van oogsten. "Op de morgen na de sabbat" na Pesach (Lev. 23:11), dat juist de dag was waarop onze Heer oprees uit de doden, "de Eersteling van hen die sliepen" (1 Kor. 15:20). En wie zijn de andere eerstelingen? Zijn het niet zij die begonnen kenbaar te worden op de Pinksterdag, het gelovig overblijfsel van Israel, aangevoerd door de twaalf apostelen, en zij op hun beurt door de Heer als Koning van de Joden? Deze gedachte wordt aangemoedigd door de tweede 144.000 in Openbaring (Dezen zijn het die niet met vrouwen werden bezoedeld, want zij zijn maagden. Dezen volgen het Lammetje waarheen het ook maar heen zal gaan. Dezen worden gekocht vanaf de mensen, als eerste vrucht van de oogst voor God en voor het Lammetje. Openb. 14:4). Indien deze begrepen moeten worden als dezelfde 144.000 als genoemd in hoofdstuk 7, dan zijn ze onlosmakelijk verbonden met Israel, want van die groep wordt gezegd dat ze bestaat uit twaalf duizend uit elk van de twaalf stammen van Israel (En ik hoorde het getal van die verzegeld zijn: honderd-vier-en-veertig duizendtallen, verzegeld zijnde vanuit elke stam van de zonen van Israel Openb. 7:4). Maar misschien is dit niet dezelfde groep. Hoe dan ook, het nummer 12 is verbonden met Israel en Jakobus legt de vraag vast als hij, schrijvend aan de twaalf stammen in de verstrooiing, zegt: "Besloten hebbend werpt Hij ons in het woord van de waarheid, opdat wij zekere eerste vrucht van de oogst zijn van Zijn schepselen" (Jak. 1:18).

Het is niet essentieel voor het doel van het huidige onderzoek om te weten met precies welke lichamen deze eerstgeborenen begiftigd zullen worden. Ze zullen heerlijk en op een bepaalde wijze veranderd zijn, zoals onze Heer op de berg, maar hun activiteiten zullen zeker op de aarde zijn. Zij "leven en heersen met Christus," zijn "priesters voor God," en zijn "als Hem" in die grondig goede en bevredigende plaats die Hij voor hen heeft voorbereid. Het hoofddoel hier is te laten zien dat de eerstgeborenen, anders dan onze Heer, niet de lichaamskerk van deze bedeling zijn, maar op de een of andere manier van Israel en verbonden met Israel, want "Israel is Mijn zoon, Mijn eerstgeborene" (Exo. 4:22). En als Hij dat zegt ligt de zaak vast.

De twaalf waren in hun bediening beperkt tot Israel (5 Deze twaalf vaardigt Jezus af, hen opdracht gevend, zeggend: "Op de weg van de natiën zullen jullie niet komen en tot in een stad van Samaritanen zullen jullie niet binnen komen, 6 maar ga veeleer naar de verloren schapen van het huis van Israel. Matt. 10:5,6), maar dat was niet zo bij de zeventig (1 Na deze dingen nu wijst de Heer ook twee-en-zeventig anderen aan en Hij vaardigt hen af, respectievelijk twee aan twee, voor Zijn gezicht, tot in elke stad en plaats waar Hij op het punt Zelf stond binnen te komen. ... 17 De twee-en-zeventig nu keren met vreugde terug, zeggend: "Heer! Ook de demonen worden in Uw naam aan ons onderschikt!" Luc. 10:1,17); en toch was hun boodschap dezelfde. Kunnen de twaalf in het koninkrijk - en daarom de twaalf maal twaalf duizend speciaal van doen hebben met Israel en de zeventig - overeenkomstig het aantal van Israel toen zij afdaalden naar Egypte en daarom naar de zeventig hoofden van natiën, die verdeeld werden over de aarde na de vloed (Toen de Allerhoogste aan de natiën lotdelen gaf, toen Hij de zonen van de mens verdeelde, stelde Hij de grenzen van de volken naar het aantal van de zonen van Israel. Deut. 32:8; Gen. 10:1-32; verg. En Mozes klimt op met Aäron, Nadab en Abihu en zeventig van de ouden van Israel. Exo. 24:9) - van doen hebben met de missionaire activiteiten van de gekozen natie onder de andere natiën? Misschien is er nog iets meer in de zeven koppen en tien horens van het verschrikkelijke beest van de heidenen, op z'n minst door middel van een contrast met wat zal zijn onder de ware Messiaanse heerschappij.

Het twaalfde hoofdstuk van Hebreeën beschrijft onbetwistbaar de vestiging van het nieuwe verbond tijdens dat verheven tribunaal waarvan de Sinaï een beeld was.

AAN DE ENE KANT AAN DE ANDERE KANT
1. De berg Sinaï (Exo. 19:18) 1. De berg Zion (Hebr. 12:22-24)
2. Verbrand met vuur (Exo. 19:18; 24:17) 2. De stad van de levende God, helderder dan vuur; Hemels Jeruzalem (Openb. 21:23-25)
3. Zwartheid, duisternis, storm (Exo. 19:16) 3. Ontelbaar gezelschap
a) Engelen
b) Algemene verzameling van de kerk van de eerstgeborenen
4. Geluid van een trompet (Exo. 19:19) 4. Rechter, God van allen
5. Stem van woorden (Exo. 19:19; Neh. 9:13) 5. Geesten van rechtvaardige mensen worden perfect gemaakt.
6. Mozes middelaar van het oude verbond (Exo. 24:4-8) 6. Jezus de Middelaar van het nieuwe verbond.
7. Bloed van besprenkeling (Exo. 24:6,7) 7. Bloed van besprenkeling.

Het is eenvoudig te zien dat de Hebreeuwse gelovigen genaderd waren tot een spektakel, tot een bijeenroeping die meer te vrezen was dan die bij de Sinaï. Het is meer te vrezen omdat ze meer succesvol is dan de vorige (natuurlijk spreken we op de wijze van mensen; want het eerste verbond bereikte precies waarvoor het bedoelde te werken). Het is meer succesvol omdat het op geen enkele manier afhankelijk is van de inspanningen van mensen. Het hangt geheel en al af van Gods soevereine, maar despotische, trouw. Daar was het de berg Sinaï, hier zal het de berg Zion zijn, dezelfde berg waar de 144.000 staan, die, net als die in Egypte, onder de bedekking van het bloed zijn, voordat het koninkrijk opgericht wordt (1 Petrus, een afgevaardigde van Jezus Christus, aan de uitgekozen, in het buitenland wonenden, van de verstrooiing van Pontus, van Galatië, van Kappadocië, van Asia en van Bitynië, 2 overeenkomstig de voorkennis van God, de Vader, in heiliging van geest, tot gehoorzaamheid en besprenkeling van het bloed van Jezus Christus. Moge genade en vrede aan jullie vermeerderd worden! 1 Petr. 1:1,2).

Tot dit alles waren de gelovige Joden genaderd. Maar omdat de natie ongeschikt was om het koninkrijk te ontvangen, omdat de opnieuw het hof gemaakte gescheiden vrouw/bruid geen tekenen van antwoord gaf aan haar koninklijke Heer, daarom werd de feitelijke intrede in de tonelen en delen van deze grote rechterlijke bijeenkomst uitgesteld totdat Israel nederig gemaakt zal zijn door een lange periode van vervreemding van hun huwelijksland en door de meest vreselijke afval die ooit onder hen gekend is.

Destijds werd het personeel van de inwijdings-ceremonieën als volgt geregeld (1 En tot Mozes zei Hij: "Klim op naar JAHWEH, jij en Aäron, Nadab en Abihu en zeventig van de ouden van Israel, en jullie buigen je van verre. ... 9 En Mozes klimt op met Aäron, Nadab en Abihu en zeventig van de ouden van Israel. ... 13 En Mozes staat op met Jozua, die hem diende, en Mozes klimt de berg van de Elohim op. 14 En tot de ouden zei hij: "Zit voor ons totdat wij bij jullie terugkeren. En zie!, Aäron en Hur zijn bij jullie. Wie zaken heeft zal naar hem gaan." Exo. 24:1,9,13,14):

HEMELS a) God
b) engelen
MIDDELAAR Mozes
De BERGKANT a) Aäron, Nadab, Abihuh, speciale vertegenwoordigers van de eerstgeborenen
b)zeventig, inclusief Hur en Jozua
AARDS Israel in het algemeen

Hier beneden is de formatie gelijksoortig:

HEMELS a) Rechter - God
b) Menigten aan engelen (Henoch nu, de zevende vanaf Adam, profeteert over dezen: "Neem waar, de Heer kwam in Zijn heilige tienduizendtallen, Judas 14; En vlak voor Hem zullen al de natiën verzameld worden en Hij zal hen van elkaar afzonderen, net zoals de herder de schapen van de bokjes afzondert. Matt. 25:32)
MIDDELAAR Jezus
De BERGKANT a) Eerstgeborenen, priesters en koningen hebben deel aan de eerste opstanding (En ik nam waar, en neem waar, het Lammetje, staande op de berg Sion en met Hem honderd-vier-en-veertig duizendtallen die Zijn naam en de naam van Zijn Vader hebben, die geschreven zijn op hun voorhoofden. Openb. 14:1; 4 En ik nam tronen waar en zij gaan op hen zitten. En aan hen werd oordeel gegeven. En de zielen van die met de bijl geëxecuteerd zijn vanwege de getuigenverklaring van Jezus en vanwege het woord van God en die het wilde dier noch de afbeelding er van aanbidden en niet het merkteken op het voorhoofd of op hun hand in ontvangst namen, zij leven en zij zijn koningen met Christus, duizend jaren. ... 6 Gelukkig en heilig is hij die deel heeft aan de eerste opstanding. Over dezen heeft de tweede dood geen autoriteit, maar zij zullen priesters van God zijn en van Christus en zij zullen met Hem de duizend jaren koningen zijn. 20:4,6)
b) Geesten van rechtvaardig perfecten, "oude waardigen" zoals opgesomd in Hebr. 11, maar allen om perfect gemaakt te worden door de eerstgeborenen die een beter iets voor zich gereserveerd hebben (God had aangaande ons iets beters om naar vooruit te kijken, opdat zij niet los van ons tot volmaaktheid gebracht zullen worden. Hebr. 11:40). Rechters om hersteld te worden als tevoren (En Ik zal herstellen die jou oordelen, zoals in het begin, en die jou raadgeven, zoals bij aanvang. Daarna zal jij stad van rechtvaardigheid en een trouwe stad genoemd worden. Jes. 1:26), "leiders in heel het land"( In plaats van uw vaders zullen zij uw zonen zijn. U zal hen aanstellen als leiders in heel het land. Psa. 45:16), mogelijk veronderstellend dat zeventig van deze geloofshelden aangesteld zullen worden over de zeventig verdelingen van de mensheid, dus net zo over alle natiën zoals de twaalf heersen over de natie.
AARDS Israel algemeen, de grote menigte van Openbaring Na deze dingen nam ik waar. En neem waar, een talrijke schare, die niemand tellen kon, vanuit elke natie en alle stammen en volken en talen, staande in het zicht van de troon en in het zicht van het Lammetje, omhuld zijnde met witte gewaden en met palmtakken in hun handen. 7:9, geregeerd wordend, niet regerend.

Blijft nu over te vinden of de eerstgeborenen dezelfde zijn als de bruid. En we zullen hierbij zeer alert zijn terwijl we voortgaan.

Kunnen wij, te midden van deze kleurrijke tonelen van Joodse klassen en verbonden, als heidense gelovigen, door genade met persoonlijke relaties met God als Vader, oprecht onszelf vinden? We kunnen niet oprecht onszelf ergens vinden waar we niet zijn; en we zijn zeker niet méér daar dan dat we dat waren in één van de klassen, toen bij de Sinaï. Ja, alleen al de aanwezigheid van klassen houdt een andere bedeling in dan de onze. Ondanks het feit dat het ecclesiastale landschap van het Christendom dooreen geworpen is met allerlei klasse-barrières, is er nog steeds maar één methode om in deze bedeling met God om te gaan, en dat is individueel. We kunnen dan wel leden zijn van zichtbare organisaties of ordes, groot of klein, oud of nieuw, meer formeel of meer evangelisch, maar we kunnen niets krijgen van een geestelijke aard, alleen vanwege dat lidmaatschap. Welke geestelijke zegeningen we krijgen is niet dankzij, maar ondanks zulk een lidmaatschap. Onze geestelijke voordelen (in denken, niet sociaal of cultureel) komen in iedere organisatie door (1) persoonlijk toegewijde relaties met God in en door Christus, en (2) persoonlijk toegewijde relaties met anderen die op gelijke wijze in contact staan met God door Christus. Deze beide voordelen kunnen ons deel zijn binnen of buiten welke organisatie dan ook.

Wat dan geeft aanleiding tot ecclestiale organisaties? Zelden, misschien wel nooit, is het alleen een verlangen naar gezamenlijke aanbidding. Gezamenlijke aanbidding kan gebeuren zonder veel gemeentelijke machinerie en zonder super-gemeentelijke of zelfs inter-gemeentelijke regering. De veronderstelde voordelen van organisaties zitten 'm in het veld van dienstbetoon, en de meeste organisaties zijn voortgekomen uit het een of andere misverstand over dienstbetoon. Zeker, er is geen schade in samenwerkende inspanningen, maar het probleem zit 'm in het feit dat de middelen vaak belangrijker worden dan het doel waarvoor de samenwerking werd begonnen.

Efeziërs 6 gaat over een individuele soldaat die opgesteld is voor persoonlijke strijd. Liederen over "als een machtig leger beweegt de kerk van God" zijn niet alleen vals, want ze zijn geheel tegengesteld aan de feiten, maar ook dwaas. Een leger is een organisatie. De kerk van Christus is een organisme, waarin we niet zouden moeten worstelen om een bijzonder merk van samenwerking voort te brengen, maar vurig moeten zijn om de eenheid van de geest te bewaren in de band van de vrede. De eenheid van de geest is een vrucht van de geest. Ze groeit onder de blije weldadigheden van die Zoon, Wiens licht waarheid en Wiens warmte liefde is. Organisatie-eenheid, zoals die er is, komt voort uit menselijke inspanning, en, net als de werken van de mens in het algemeen, kan ontstaan en ontwikkeld zijn in de duisternis, ver van zowel waarheid als liefde.

Religieus leven, niet geestelijk leven, is de belangrijkste steunpilaar van religieuze organisaties. Ja, geestelijk leven is er in de aanbieding, want het houdt zich voornamelijk bezig met de wil van God, haar enige voorwerp van verering. De wil van God kruist vaak ongelegen de plannen van mensen, ja, de religieuze activiteiten van mensen. Religieus leven kan altijd en overal beginnen. Het is slechts een hervorming van iets dat er al is. Geestelijk leven, daarentegen, begint alleen met een overtuiging van zonden en is geen hervorming maar een nieuwe schepping.

Het hele kaste-systeem behoort tot de oude schepping. Wanneer Gods doelstelling met de mens zal zijn bereikt zullen er geen heersers en overheersten meer zijn, geen regering of gezag of macht (daarna het einde, wanneer Hij ook maar het koninkrijk aan Zijn God en Vader zal overdragen, wanneer ook maar Hij alle overheid en alle autoriteit en macht buiten werking zou stellen. 1 Kor. 15:24), maar de perfectie van Gods wil zal opgeslagen liggen in de vezels van Zijn schepselen, zodat alle vertoon van macht onnodig zal zijn, net zoals de met pensioen gegane politieman zijn uniform uittrekt en zich verheugt in zijn eigen familiekring.

Er was onder het oude verbond een kaste. Er zal onder het nieuwe ook een kaste zijn. Maar nu, op dit moment, is er geen. En na het einde van de lange en genadevolle tijd die volgt op het Millennium zal er geen zijn, want dat is de tijd van de nieuwe schepping, de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde, waarvan wij niet meer zijn dan een voorafgaand werkend model (opdat Hij, in de opkomende aionen, de overtreffende rijkdom van Zijn genade zou betonen, in vriendelijkheid naar ons in Christus Jezus. Efe. 2:7).

Het vervaagde mengsel van wet en genade dat heerst in het denken van het Christendom is te danken aan een falen om onderscheid te maken tussen de nieuwe schepping en het nieuwe verbond. Velen denken dat omdat zij Episcopalen of Presbiterianen of Katholieken zijn, of nog iets anders, zij recht hebben op een speciale achting. Maar de genade van God schenkt niet meer aandacht aan die door mensen gemaakte schermen dan lucht en zonlicht doen bij het gaan door een open venster. Het scherm helpt zeker niet zon of zonneschijn, hoewel het de sociaal incorrecten kan verhinderen om binnen te komen.

Nogmaals, organisaties doen een beroep op de ziel, zelfs op het lichaam; slechts zelden op de geest. Zodra een groep gelooft dat zij een zeker begrip of inzicht hebben in de Schrift dat tevoren nog niet is geweest, zodra zij onvermurwbaar gefixeerd zijn op enig idee in of over het Woord van God, of op iets anders dan het Woord van God als zodanig, dan hebben ze daarin het fundament voor hun organisatie en voor veel menselijk werken. De gedachte dat men iets heeft dat nog nooit door andere gelovigen gekend is, is een arglistige gedachte en heeft de kiem van trots in zich. Trots rust gewoonlijk op onwetendheid, onwetendheid over hoe weinig bij hen bekend is geweest en van hoe veel meer bekend is door anderen dan zij zelf. Trots is een zielse eigenschap, net zoals alle andere zelf-bewuste krachten.

Zielse krachten, ook al zijn ze door God gegeven, stellen ons niet in staat de aanwezigheid van God in Zijn universum te voelen, noch Zijn aanwezigheid in onze levens. "Maar een ziels mens ontvangt niet de dingen van de geest van God, want voor hem is het domheid. En hij kan het niet kennen, omdat het op geestelijk wijze wordt beoordeeld" (1 Kor. 2:14). Het was om deze reden dat de apostel Paulus niet de wijsheid van deze tijd sprak, maar de wijsheid van God (6 Maar wij spreken wijsheid onder degenen die volwassen zijn, maar niet wijsheid van deze aion, noch van de oversten van deze aion, die buiten werking wordt gesteld, 7 maar wij spreken wijsheid van God in een geheim dat verhuld was, dat God tevoren bestemd had, vóór de aionen, tot in onze heerlijkheid 1 Kor. 2:6,7). De wereld heeft, door middel van haar zielse wijsheid, God niet gekend.

"Maar zoals het is geschreven: "De dingen die het oog niet waarnam en het oor niet hoort en in het hart van de mens niet op kwam, die maakt God gereed voor die Hem liefhebben." 10 MaarGod onthult het ons door Zijn geest, want de geest doorzoekt alle dingen, ook de diepten van God"
(1 Kor. 2:9,10)

De diepe dingen van God hebben te maken met Zijn motieven en doelstellingen die onderscheiden zijn van Zijn zichtbare daden. Zijn motieven en doelstellingen zijn alleen kenbaar door onthulling; daarom zijn zij die "onthulde religie" minachten ten gunste van "natuurlijke religie," het geschreven Woord ten gunste van het gewerkte Woord, niet geestelijk. Zulken kunnen in bezit zijn van feiten van de wetenschap en niets beters weten te doen dan daarmee spelen, over ze theoretiseren, er zorg voor dragend dat God buiten hun theorieën wordt gelaten.

De zielse mens is alles van de goede vriend van de wereld tot aan de meest begiftigde schrijver of meest gevierde artiest in vormen of tonen. Hij kan "opaards, ziels, demonisch" zijn (Jak. 3:15), "zielse mensen, niet de geest hebbend" (Judas 19).

Het punt van dit alles is dat men extreem religieus kan zijn en toch in het geheel niet geestelijk. In feite markeert extreem religieus zijn in deze bedeling, waarin een vastgelegd systeem van aanbidding niet op ons is gelegd, op zich een gebrek aan de geest.

De grote moralistische en humanitaire clubs, die uit beleefdheid kerken worden genoemd, ontstaan vanuit en gedijen op zielse attributen. Ze kunnen zonder deze niet bestaan. Sociaal contact met de "beste" mensen van de gemeenschap, zacht, diffuus licht voor het oog, zenuw-kalmerende muziek voor het oor, verzachtte humbug filosofie voor het hoofd, een zelfvoldaan gevoel van het zijn onder de "betere" klassen van de meest beschaafde landen, al deze dingen en gevoelens zijn niet terug te voeren naar God-bewustzijn, maar naar zelf-bewustzijn. Filosofie voor het hoofd en religie voor het hart, dat is het beste dat de ziel, alleen, kan doen.

Ja, dat brengt ons bij het hart, dat verbonden is met de ziel. "De ziel van alle vlees is in zijn bloed" (Lev. 17:14), en aangezien het hart de motiverende kracht voor het bloed levert is het daarom de bewegende kracht van de ziel. In de evangeliën, in Handelingen en in de Joodse brieven, en zelfs in de pré-gevangenisbrieven van Paulus, worden zowel ziel als hart regelmatig gebruikt en veel meer zeldzaam in de gevangenisbrieven - het woord ziel vrijwel nergens, uitgezonderd in verwijzing naar menselijke relaties of kracht.

De doelstelling is niet om zowel ziel als hart te kleineren, maar om te laten zien dat ziel en hart goed of slecht kunnen zijn en dat de zielse krachten, zonder de geest van God, altijd misleidend zijn. De Joden waren een geheel ziels volk. Zij hadden een ziels aanhangsel aan hun religie, maar in zoverre zij niet de geest hadden, waren ze voor de Heer een gruwel. Zo is het ook met de georganiseerde religie in het algemeen, waar die tegengesteld is aan individueel geestelijk leven. Zolang als een organisatie geestelijk leven dient en het aanmoedigt, dan is het goed; maar zodra ze hetzij openlijk of stilzwijgend persoonlijke loyaliteit aan God ontmoedigt ten gunste van georganiseerde of klasse loyaliteit, is het verkeerd. De waarheid is dat wie in de hoogste graad loyaal is aan God, deze ook loyaal zal zijn aan Gods kinderen, of die kinderen het nu weten of niet.

Zielse religie is een zelfreddende religie, de over het hoofd geziene helft van de leugen van Satan, met als gevolg dat de mens door zijn eigen wil als God kan worden.

We zijn geboren in en omgeven door het koninkrijk van de duisternis; de eerste hoop van licht is de overtuiging dat we in het duister zijn, dat wij zonder God zonder hoop zijn - zonder Hem, niet slechts zonder Zijn assistentie - en dat wij zondaren zijn, gebroken, hulpeloos, zonder verdediging en zonder excuus voor Hem, en ons enig pleidooi het genade leverende bloed van Christus.

En dit is waarom het bovenstaande werd gezegd, dat er geen geestelijk leven is dat niet begint met een overtuiging van zonde, omdat het zonde was die in Eden de harmonie met God brak. Indien wij niet geloven dat de harmonie werd verbroken, ja meer dan dat, indien we niet geloven dat de harmonie blijft verbroken als we niet individueel in Christus zijn, geloven we niet in noch maken we ons zorgen over verlossing, hoe religieus we ook mogen zijn. Niemand is gered totdat men hun ruïnering gelooft of kent. En indien zij het niet geloven zullen ze door middel van nederig makende oordelen onderwezen worden om het te kennen. De verloren zoon moest tot zichzelf komen voordat hij naar zijn vader ging. En dit helpt ons het boek Hebreeën te begrijpen.

Hun geloof had teveel gehad van een zielse basis en body. Ze waren zich er niet van bewust dat ze geheel en al veroordeeld waren. Ze vonden dat er een speciale achting voor hen moest zijn omdat zij van het zaad van Abraham waren. Ze wilden niet zozeer genade (die er alleen is voor veroordeelden, zij die het niet verdienen) alswel de achting die komt met de werelds koninklijke en priesterlijke krachten. Zelden was hun gedachte er een van "verheerlijk Uw Zoon, opdat Uw Zoon U zou verheerlijken," Joh. 17:1). Hun geloof was grotendeels gebaseerd op wonderen; dus toen de wonderen verminderden, verminderde ook het geloof. Het enige dat overbleef was oordeel. En waar was het oordeel voor? Om een korzelige God te kalmeren? Oh nee. Het was om hen nederig te maken totdat genade hen goed scheen. Een liefhebbende Vader verspeelt geen kastijding. Het zijn mensen die Zijn recht verhogen met juridische theorieën die niet de Zijne zijn. God smelt niet om het smelten; Hij smelt alleen om iets nieuws te vormen, om hen die het niet wilden geloven hun toestand bekend te maken.

De Hebreeuwse gelovigen waren meestal vervallen van geloof naar religieuze ijver. Maar weinigen waren nederig genoeg om Gods geschenken op Gods manier aan te nemen. Daarom hielden zij die echt toegang hadden in het allerheiligste, waar hun Bruidegom was, er niet zoveel van als van de steriele tradities van de oudsten. En dit brengt ons bij een begrip van de verwensende delen van Hebreeën in de hoofdstukken 6 en 10. In de eerste plaats is er geen woord in welk van deze passages dan ook over een tweede dood; en tenzij we dat koesteren als een speciaal smakelijke brok - altijd voor iemand anders, natuurlijk - zullen we ze er niet in lezen. Het is er echt niet.

De eerste beginselen waarvan in 1 Daarom, het woord rustend latend van het begin van Christus, zouden wij tot volwassenheid gebracht worden, niet weer het fundament van de bezinning vanaf dode werken neerwerpend en van geloof in God, 2 van onderdompelingen, van onderwijs, bovendien van oplegging van handen en bovendien van opstanding van doden en van aionisch oordeel. 6:1,2 wordt gesproken hebben alle te maken met het koninkrijk zoals de Joden dat verwachtten en zoals ze het zullen hebben onder de heerschappij van de Messias. Deze eerste beginselen vormen in het geheel niet het fundament van de huidige waarheid.

(1 en 3) Bekering en doop zijn verbonden met het aanbod van het koninkrijk, in het bijzonder het Pinkster-aanbod, en zijn de sleutels tot het koninkrijk, welke verkondigd werden als de gezaghebbende middelen van toegang tot de koninkrijksvoorrechten. Geloof is de huidige basis van onze relatie met God.

(2) Geloof in God is veel minder dan God geloven. "Abraham geloofde God en het werd hem toegerekend als rechtvaardigheid." Abraham geloofde niet alleen in God, geloofde dat Hij bestaat - net zoals ook Zijn ergste vijanden doen - maar hij geloofde wat God zei. Onze relatie gaat verder dan wat Abraham had, maar er zijn overeenkomsten, want verzoening is de basis voor vriendschap alsook van zoonschap.

(4) Niet velen zouden nu willen stellen dat de oplegging van handen een passend iets is voor het heden. Maar indien iemand het zou opeisen, dan zou hun claim niet op de Schrift zijn gefundeerd. Het was een van de wonderlijke krachten van de koninkrijksverkondiging periode. En er is geen gezaghebbende aankondiging van of een koning of een koninkrijk zonder de speciale krachten die de profeten van oudsher hadden gezegd dat die boodschap zouden vergezellen. Er is geen behoefte aan het verdraaien of verbuigen van de Schrift; die tekenen behoren gewoon niet bij deze bedeling, deze huishouding of bediening.

(5) Opstanding van de doden is een algemene term, niet de speciale uitdrukking waarmee onze hoop is verbonden: opstanding vanuit de doden.

(6) Aionisch of tijd-lang oordeel is niet gericht op ons of onze boodschap. Het koninkrijk zal z'n aanvang vinden in de zwaarste oordelen die de aarde ooit heeft gekend. Toch zijn wij er niet in, maar in Christus, waar geen veroordeling is. We hebben niet het minste Schriftuurlijke gezag om de dag van wrake van onze God tot een specialiteit te maken.

De verzen 4-6 nemen de identificatie verder op. Er worden zes punten genoemd in de eerste beginselen hier boven, en hier worden zes gevallen gegeven in de aanklacht of, veeleer, waarschuwing. Men zou geneigd zijn te verwachten dat ze overeenkomen en misschien doen ze dat allen bij nader onderzoek. Sommige er van doen dat kennelijk. In ieder geval past de beschrijving alleen bij hen die de Pinkster kenmerken en zegeningen hadden ontvangen. Zij waren (1) verlicht, zij hadden (2) geproefd van die roeping die z'n oorsprong eerder in de hemel dan op aarde had, zij waren (3) begiftigd met kracht uit den hoge, heilige geest, zij (4) hadden een voorsmaak gehad van die weldadige leer over de nabijheid van het koninkrijk en over de rechtvaardigheid van de heerschappij er van, zij hadden (5) een voorbeeld gehad van de krachten van de komende tijd, het opwekken van de doden, het genezen van de lamme, het wonderlijke onderscheidingsvermogen en het korte oordeel, en nu stonden ze op het punt (6) weg te vallen en het enige wat voor hen onder de omstandigheden over bleef over zich te krijgen: aionisch oordeel. In plaats van een oogst voort te brengen die het zaad waardig is en het werk en de Eigenaar van het veld, brachten ze nu alleen onverschilligheid voort, of gemopper, of ondankbaarheid, net zoals hun voorvaders hadden gedaan in de wildernis. Toen vergingen ze, maar niet niet tot eindeloze vergetelheid. Daarom is hier hun einde een vloek en branden, wat precies is wat hen overkwam tijdens de verwoesting van hun stad en tijdens hun nationale verstrooiing voor de tussenliggende eeuwen.

Zij konden niet opnieuw vernieuwd worden tot bekering, omdat bekering een verandering van denken is en het enige dat hun denken kon doen terugkeren naar de houding die zij eerst hadden als gelovigen, toen zij de heiligen dienden en met blijdschap het ongeldig maken van hun goederen aannamen, zou voor hen zijn het meer van hetzelfde soort van wonderen zien die toen hun aandacht trokken. En die kleine, vertederende geschenken waren weggevallen, waren vrijwel weg, omdat de natie haar Bruidegom-Koning had verworpen.

De Joden die al de nadelen ontvingen waar in deze passage wordt gehint, die de laatste penning hebben moeten betalen, zijn niet méér afgesneden van de algemene voorziening voor de mensheid dan zij die zondigden in de wildernis. In ieder geval behoort de passage niet bij dezelfde groep aan wie in het bijzonder wordt onthuld en bedient in de gevangenisbrieven.

Hebreeën 32 Denk nu terug aan de vroegere dagen, waarin, verlicht wordend, jullie veel krachtmeting van lijdenssmarten verduurden, 33 dit inderdaad in smaadwoorden en ook in verdrukkingen tot een schouwspel gemaakt wordend, maar hierin deelgenoten geworden zijnde van degenen die zo verkeren. 34 Want jullie voelen ook mee met mijn gevangenen en jullie zien met vreugde uit naar de plundering van de dingen die van jullie zijn, wetend dat jullie zelf een beter en blijvend eigendom hebben in de hemelen. 10:32-34 is een niet mis te verstane verwijzing naar de vroege Hebreeuwse gelovigen. De juiste weergave van het eerste deel van Hebreeën 10:34 is: "Want jullie voelen ook mee met mijn gevangenen." Dit legt de brief en haar waarschuwingen en bedreigingen vast op de Hebreeuwse gelovigen van de eerste eeuw. Het verslag is onschatbaar, net zoals de verslagen van Exodus en Deuteronomium onschatbaar zijn, maar de specifieke instructies, richtinggevingen en waarschuwingen in hen kunnen niet overgedragen worden in de huidige bedeling, zonder verlies en verwarring bij ons. Indien wij onszelf plaatsen in de atmosfeer van Hebreeën is het beste dat we zullen hebben een combinatie van Davidische en Abrahamische eren, beide ver beneden wat we in feite hebben. Er is in Hebreeën algemene waarheid van een niet bedelings karakter, zoals dat er is in alle delen van de Schrift. De Zoon zal door de dood hem vernietigen die de macht van de dood heeft, dat is de duivel. Dat is algemeen in de doelstelling van God en is niet beperkt tot een bedeling; maar we moeten voorzichtig zijn hoe we lezen in zaken van type en anti-type.

Kijk nu naar de gevreesde sectie, de verzen 26 uit vrije beweging. Want bij ons zondigen, na het in ontvangst nemen van het besef van de waarheid, is er geen offer aangaande zonden meer overgebleven, 27 maar een vreselijk iets in afwachting van beoordeling en van felheid van vuur, dat op het punt staat de tegenstanders op te eten. 28 Iemand die de wet van Mozes afwijst, sterft, los van medelijden, op het getuigenis van twee of drie getuigen. 29 Hoeveel ergere straf, menen jullie, zal degene waardig geacht worden, die de Zoon van God vertrapt en het bloed van het verbond ongewijd acht in welke hij wordt geheiligd en de geest van de genade krenkt? 30 Want wij hebben waargenomen Die zegt: "Aan Mij is de rechtverschaffing! Ik zal terugbetalen," zegt de Heer. En weer zal de Heer Zijn volk oordelen. 31 Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God! 26-31. Ze richt zich op iedere lagere passie van de ziel om dit te te doen slaan op hen die het met ons oneens zijn; maar de climax van overtredingen wordt bereikt met de woorden: "en de geest van de genade krenkt" (vs. 29). Iemand die genade versmaadt heeft oordeel te verwachten, boetedoening, wat precies is wat die afvallige gelovigen kregen. Oordeel wordt gegeven om de noodzaak aan genade te leren. Het is te vrezen, niet aangenaam, te vallen onder de oordelen van de levende God; maar goddelijke oordelen zijn allemaal opleidend, niet botweg straffend. De Joden hadden, en hebben nog steeds, de les te leren dat niets geldt dan God, totdat zij de gezegendheid leren van het beantwoorden van genade met dankbaarheid.

Joodse religie, Griekse wijsheid, Romeinse wet, Britse justitie, Duitse cultuur (met andere woorden: beschaving), Franse vrijheid, Amerikaanse vooruitgang, hebben alle met minder of meer geschetter geclaimd de dingen te brengen die de wereld nodig heeft, en, opvallend genoeg, elk van hen heeft opvallend gefaald in juist de waarde die getrompetterd werd.

Alleen God is de Wanneer, de Waarom en de Wie van alle leven. Hij is de Bron, het Kanaal en de Mond van iedere stroom, de thuishaven van ieder levend schip. De meeste Hebreeën slaagden er niet in aan deze waarheid vast te houden. Maar niet allen faalden en aan dezen worden woorden van bemoediging en zachtmoedige aansporingen gegeven. Sommige van die woorden zijn in het dertiende hoofdstuk: "want het is goed dat het hart in genade bevestigd wordt" (13:9), en niet met de dingen van het religieuze ritueel. De echte zaak was: leunen op Gods genade, Zijn onverdiende, ongevraagde, niet gezochte, niet geholpen, niet bewerkte, onvermengde, soevereine en despotische genade aan de ene kant en menselijke inspanning, zelf-wil tot perfecte, valkuil religie aan de andere.

Dan komt de beroemde zinspeling op de Joodse dag van verzoening. In geen enkel geval zijn heiden bij de zaak betrokken. Er is geen schijn van bewijs dat zulk een gedachte gezag geeft. De simpele feiten zijn dat het onrechtmatig ter dood brengen van onze Heer door de hoge raad van de natiën, en de onterende wijze er van, het kamp bezoedelde. In ideale tijden zou de afvalligheid het kamp hebben verlaten, maar wanneer het gehele kamp bezoedeld was zou de afvalligheid er blijven, om de stad in iedere religieuze en toegewijde betekenis te bewonen. De stad was klaar voor oordeel; maar zou dat hen een zorg zijn? Hun Heer was buiten. Naar buiten gaan zou niet betekenen dat ze Hem verlieten, maar dat ze naar Hem toe gingen. Wij hebben geen voortgaande stad, maar we zoeken er een die die zal komen. Dat wil zeggen, de reden voor de uitspraak in vers 13 zit hem in het feit dat de stad op punt stond vernietigd te worden. Onze Heer is persoonlijk het anti-type van zowel de stieren als de geiten (Hebr. 13 Want indien het bloed van geitebokken en stieren en de as van een vaars, degenen besprenkelend die ontwijd zijn, heiligt tot de reinheid van het vlees, 14 hoeveel meer zal het bloed van Christus, Die door aionische geest Zichzelf smetteloos aanbiedt aan God, jullie geweten reinigen vanaf dode werken tot het dienen van de levende en waarachtige God! 9:13,14).


Naar deel 6




© www.hetbestenieuws.nl