Slechts voor chronologische redenen keren we ons eerst tot het boek Hebreeën, dat, hoewel het in de manuscripten niet gegroepeerd is met de andere beslist Joodse geschriften, toch Joods is, zowel in naam als in inhoud. De schrijver was zowel profeet als priester voor de gelovige Joden, om de verzwakkende gelovigen in Israel te vermanen, te troosten en bemoedigen, nadat ze nationaal terzijde gesteld waren en wanneer, net als in de donkere dagen kort voor de Babylonische ballingschap, de rechtvaardigen niets anders hadden om van te leven dan van hun geloof (). Alles wat hen was geleerd om op te hopen stond op het punt ten onder te gaan in de zwartheid van oordeel. Maar hoewel geloof in en hoop op de onmiddellijke vervulling van de koninkrijksbeloften noodzakelijk zwak waren, kon dat hun geloof in God als Schepper, Onderhouder en Vader niet breken.
Daarom was het om de gelovige Joden te helpen de schok van de verwoesting van hun stad en de algemene verstrooiing van hun volk te weerstaan dat het boek Hebreeën werd geschreven. Indien iemand er de voorkeur aan wenst te geven te denken dat het door iemand anders dan Paulus werd geschreven, door Apollos, door Barnabas, door Lucas, door Silas of nog iemand anders, dan is dat prima. Wie het schreef is niet van belang, het goddelijk auteurschap is dat wel. De naam van de schrijver werd, in ieder geval, met opzet weggelaten, en dat is van groot belang.
We moeten niet het feit vergeten dat de Hebreeën, of de Hebraïstische partij onder de Joden en het gelovig deel onder hen, de ontvangers waren van deze brief. Tenzij onze ethiek zo losjes is dat ze ons toestaat het goed te vinden de goedkeuring van een cheque te vervalsen die uitgeschreven is aan de een of andere persoon met het oog op zelf het geld te verkrijgen, tenzij wij dat kunnen doen kunnen we niet volharden iets te stelen van de Hebreeën op het gebied van speciale beloften of specifieke instructies. Wij zijn geen Hebraïsten of zelfs maar Hellenisten. Wij zijn geen Joden, noch Israelieten. Wij zijn gelovige heidenen, door geloof aan Christus verbonden, zonder naar Israel te kijken of zelfs naar Abraham. Onze relatie met God is strikt individueel en niet nationaal. Het is zo ver van nationaal dat het zelfs niet met een stam verbonden is of denominationaal of familair.
Laten wij daarom het boek Hebreeën daar laten waar het door goddelijke aanwijzing en toezicht werd geplaatst - aan de Hebreeën. Zij hadden het in het verleden nodig en zullen het nog nodig hebben nadat het lichaam van Christus is gecompleteerd. Het nobelste woord is verarmd, haar grootste hoop is overspoeld door wat we als lichaam van Christus hebben in het hemelse gebied. We hebben net zoveel noodzaak van de Hebreeën te stelen als een baron dat heeft om een zak met koren te gappen van een van zijn onderhorigen.
Laat er geen misverstand zijn. Heel de Bijbel is er voor ons, maar die gaat niet in z'n geheel over ons. Het is allemaal voordelig voor onderwijs, voor weerlegging, voor correctie, voor instructie in rechtvaardigheid. En zonder dit alles en zonder een juiste verdeling van dit alles, is de mens van God armoedig uitgerust en ongeschikt voor ieder goed werk, omdat hij verwarring zal inbrengen met betrekking tot de goddelijke doelstellingen.
Als er al enige twijfel zou zijn over het opschrift "aan de Hebreeën," dan kan die er toch niet zijn over de verwijzing naar "de vaders"(). En zij behoren tot de "Israelieten," Paulus' "verwanten naar het vlees" ().
Hebreeën is verbonden met de evangeliën en Handelingen door hoofdstuk 2:1-4. Het is verbonden met dat wat gesproken begon te worden door de Heer, d.w.z. het eerste deel van de hemelse bediening van onze Heer, de periode van de activiteiten van de twaalf die Jezus vergezeld hadden vanaf de dag van Zijn doop tot aan Zijn hemelvaart. Er is hier zelfs geen hint over de dingen die onze Heer spaarde voor het tweede deel van Zijn hemelse bediening, welke dingen nooit geuit of zelfs gekend werden door de twaalf, en door speciale onthulling alleen aan en door Paulus bekend werden gemaakt en door hem bediend door brieven en door hen die hij had opgeleid.
De tijd van Pinksteren tot aan de verwoesting van Jeruzalem (de twintigste verwoesting in 70 n. Chr.) loopt parallel met de tijd vanaf het geven van de Wet en het sluiten van het verbond bij de Sinaï, tot aan de intrede in Beulah, het gehuwde land. Ja, deze periode mag heel goed een anti-type van de wildernis genoemd worden. Toen gingen ze niet binnen vanwege hun ongeloof. Zij gingen niet binnen in dat gezegende huwelijks-koninkrijk waarmee zij openlijk getrouwd waren bij de Sinaï. Ook hier was er een groot gevaar voor hetzelfde. Nationaal was al besloten dat zij niet het koninkrijk konden binnengaan, maar de individuele gelovigen, zoals destijds Kaleb en Jozua, kunnen hun lotdeel bewaard zien totdat de koninkrijkstoestand in zal gaan, als zij tenminste niet verloren gingen na het zelfde voorbeeld van ongeloof. Let op de "mitsen" in .
De substantie van het boek (Hebreeën) is een uiteenzetting van Jezus Christus als de Zoon van God, de creatieve Middelaar van God (), Die als zodanig noodzakelijk groter is dan de profeten (), groter dan de engelen (1:5-14; ), groter dan Adam, zoals de Schepper groter is dan Zijn schepsel - hoewel Adam in het begin de heerschappij over de aarde was gegeven (; ), groter dan de duivel (), groter dan Mozes (), groter dan Jozua (), groter dan Aäron (), groter zelfs dan Melchizedek, die Hem met meest nauwkeurig uitbeeldde, voor zover de werkelijkheid groter is dan het beeld er van. Christus is alles in substantie dat de Joden in type hadden; daarom, indien iedere druppel van die typerend stroom zou opdrogen (zoals dat op punt stond te gebeuren) zouden ze nog steeds het Hoofd van de Bron hebben, konden zij leven door een verheerlijkt geloof, zoals alle heilige mannen dat voor en onder de Wet hadden.
Dit alles is voor ons, de lichaamsgelovigen, van waarde omdat liefde niets veronachtzaamd dat voortkomt uit en is manifestatie is van degene die het liefheeft. Indien God de moeite genomen heeft om een serie typen en schaduwen in te stellen en te vervullen, en de vriendelijkheid heeft getoond om uit te leggen wat ze betekenen, dan is het minste dat we kunnen doen geïnstrueerd te worden. Maar dat betekent niet dat wij de onderwerpen van het boek zijn, nog zelfs de voorwerpen van de vermaningen, bedreigingen en oproepen. Het is net als bij het priesterschap: "niemand neemt deze eer voor zichzelf"- hoewel te vrezen valt dat velen geprobeerd hebben het te doen. We moeten niet genadeloos binnen rennen en beïnvloed raken door alles voor onszelf voorrang te geven. Als we dit in dit geval doen, zal dat voor ons een verlies betekenen. Wie zou er vechten voor een baan als sheriff, als het gouverneurschap niet alleen open voor ons was, maar als een geschenk aangeboden?
We moeten de situatie in gedachten houden: de tienduizenden Joodse gelovigen in het Messiasschap van Jezus bleven ook allen krachtige Mozaïsten. Zij hadden gezien dat de komst van de Messias zegen betekende voor het volk van Israel en, via hen, voor de heidenen. Hen werd in de tijd van de conferentie in Jeruzalem krachtig onder hun aandacht gebracht dat deze zegen van de heidenen niet naar de wijze van een volle waarneming van Mozes' wet was, maar in een eenvoudiger en meer directe manier. Toch stonden ze, ondanks deze les, op tegen de genade in Christus Jezus, en gingen terug naar Mozes en erger; want sommigen van hen keerden terug naar afgoden en naar de obscene praktijken die hoorden bij aanbidding van afgoden. Sommigen waren op z'n minst in gevaar "de levende God" te verlaten, en die term wordt altijd gebruikt als contrast met afgoden.
Deze gelovigen, samen met de andere Joden, wisten al lang van de belofte van een nieuw verbond, dat van zichzelf een nieuw priesterschap inhield, aangezien de twee nauw met elkaar waren verbonden. Ja, zoals gezien in het eerdere deel van deze uiteenzetting, verbond, koninkrijk en priesterschap waren alle met elkaar verbonden. De huwelijksbeloften bij de Sinaï waren de basis van Israels hoop voor het worden van een natie van koninklijke priesters. Toen faalde de natie. Nu stonden ze voor een nieuwe crisis.
Zoals het oude verbond bevestigd werd door bloed vermengd met water en zoals dat verbond het huwelijksverbond was tussen JAHWEH en Zijn gekozen volk, zo had Jezus nu Zijn liefde getoond, niet door stieren en geiten te slachten, maar door Zichzelf te offeren op de Schedelplaats, buiten de stad Jeruzalem. Daar vloeide het water en het bloed uit. Daar werd de rots geslagen die bloed en water voortbracht, zoals het Hebreeuws van aangeeft (). Bij de Sinaï werd water vermengd met bloed, zo wordt ons verteld (). Dit was de gewoonte wanneer tijd moest verlopen tussen het aftappen van het bloed en het sprenkelen er van, zoals hier het geval was toen Mozes de voorwaarden van het verbond naar voren bracht voordat het volk besprenkeld werd. Dus veronderstelt het water, naar buiten stromend met het bloed vanuit de doorboorde zijde van onze Heer, de mogelijkheid van een tussentijd tussen de tijd van het uitgieten en het besprenkelen.
Maar dat bloed was de belofte en basis voor het nieuwe verbond (; ). En met wie zou dat nieuwe huwelijksverbond gemaakt worden? Zoals lang geleden was voorzegd, "met het huis van Israel en met het huis van Juda," met al de twaalf stammen, precies zoals het bij de Sinaï werd gemaakt.
Let op: het anti-type haalt niets weg van Israel; want zowel het verbond, koninkrijk als priesterschap behoren in type én anti-type bij Israel, en aan niemand anders. Zeker, niemand zou binnen kunnen dringen en ze zonder goddelijk bevel en gezag wegnemen. De vrouw van een man is gekozen door of de man of door zijn ouders. Mensen zouden nauwelijks hun reputatie van fatsoen kunnen behouden door aan te nemen een relatie te onderhouden die zo bijzonder selectief is, zonder van de twaalf stammen te zijn. Maar wat dan met het "geestelijk Israel"? En het enige antwoord is: Wat dan? Waar wordt het in de Schrift zelfs maar genoemd, laat staan gedefinieerd?
Het nieuwe huwelijksverbond moest een verbond van genade zijn dat hoger en boven dat was wat zich manifesteerde bij de Sinaï, omdat in de tussentijd eeuwen van ontrouw aan de kant van Zijn eerst getrouwde en toen gescheiden vrouw haar zonden hadden opgestapeld, zodat, omdat de zonde zo overvloedig was, de genade als superovervloedig gezien moet worden.
In het oude verbond werden aan het volk ceremoniële geschenken gegeven in de vorm van wetten, maar op de Pinksterdag, terwijl de ceremoniën van het nieuwe verbond nog gaande waren (Pinksteren was een verjaardag van het geven van de wet), werden daar niet de harde stenen tafelen naar voren gebracht, net zo hard en niet-antwoordend als de harten van het volk, maar daar werden bepaalde gaven van de geest naar voren gebracht, zoals die behoren bij een bruidegom aan zijn bruid, het begin van het besprenkelen van heel het volk, het begin van dat herstel van en hereniging met de grond van het Beloofde Land dat Jeremia noemt in verband met het verbond.
Dus het fundament van betere dingen en beloften, reeds gelegd in de profeten (; ), was, in de laatste analyze, niet afhankelijk van de daden van het volk. Het betere van deze beloften bestaat in het feit dat de goddelijke wil, de wil van de Echtgenoot zo u wil, niet komt als een droog bevel, maar komt als een levend en werkend iets in de harten van Zijn volk. Als gevolg daarvan zal een levende kennis van God de gezamenlijke zegen zijn van alle leden van het verbond, en de onderscheiden tussen profeten en niet-profeten, priesters en niet-priesters, zullen wegvallen, en de grond hiervan is gesteld de vergeving van zonden te zijn, geheel alleen tot stand gebracht door de genade van God.
Dit was opdat Jeremia kon voorzeggen dat heel het oude wet beheer, zelfs de kist (de ark) van het verbond zelf, niet langer een voorwerp van verlangen van het volk zou zijn (; ; ; ; ).
Wel dan, het gelovig overblijfsel van Israel ervaart als de bruid verzoening, toch? Absoluut! En indien wij verzoening ervaren (), bewijst dat dan niet dat wij deel uitmaken van de bruid? Absoluut niet! Verzoening wordt ervaren tussen God en AL Zijn onverzoende schepselen, zowel in de hemel als op de aarde, en zeker niemand zal er op staan dat engelen de bruid vormen terwijl de Heer Zich op het zaad van Abraham richt! Wij zijn niet van de bruid omdat (1) wij niet zijn uitgenodigd voor die eer, en (2) omdat wij uitgenodigd zijn voor iets anders, iets veel groter.
Het priester-ambt is zeer prominent aanwezig in het boek Hebreeën. Maar voor ons is er geen priester. Wij zijn in Christus en gekozen in Hem van vóór de neerwerping van de wereld (). Er was in Eden geen priester en die was ook niet nodig. De aanwezigheid van een priester is een teken van vervreemding. Priesterschap maakt deel uit van het bemiddelend ambt. Het is waar, bemiddelingschap is niet beperkt tot het nieuwe verbond, dat specifiek beperkt is tot heel Israel, maar reikt uit naar "alle mensen" (). Toch wordt nergens naar het priester-ambt verwezen als werkzaam namens de kerk, het lichaam van Christus. De relatie tussen Hoofd en lichaam is te intiem om termen te gebruiken die scheiding inhouden. Het Hoofd is alles voor alle leden (), maar wij moeten woorden niet doordrukken voorbij hun Bijbels gebruik. Het schrijven van Gods wet in de harten van Israel onder het nieuwe verbond is uiteindelijk een werk dat gelijk is aan het werk dat de geest in ons bewerkt, maar dat zou een zeer armzalige en zeer valse reden zijn om te veronderstellen dat vanwege dat feit wij zelf onder het nieuwe verbond zijn.
Het oude verbond was op basis van het oude koninkrijk, en er was geen toegewijd priesterschap tot meer dan tien maanden na het ratificeren van het verbond door het besprenkelen van heel het volk. De Wet werd gegeven ten tijde van Pinksteren in het ene jaar en het priesterschap was pas geïnstalleerd na de eerste maand van het volgende jaar. Geen anti-type van enig Israelitisch type is ooit in de heidenen gevonden; daarom worden het anti-typische verbond, het anti-typische koninkrijk en het anti-typische priesterschap alle in Israel gevonden en het priesterschap pas na de vestiging van het koninkrijk in kracht en grote heerlijkheid.
Dit alles is uiteraard toepasbaar op het onder-priesterschap. Mozes acteerde als hogepriester in het bemiddelend werk, en niet anders dan het hogepriesterlijk ambt wordt in Hebreeën besproken, hetzij in type, hetzij in anti-type.
De hogepriester wordt voor het eerst genoemd in , waar ook een "hemelse roeping" bekend wordt gemaakt. Sommigen hebben dit verbonden met de hemelse of hoge roeping (), met andere woorden: de roeping naar de hemelse gewesten.Maar de grammaticale structuur is heel anders. In Hebreeën 3:1 is de gedachte aan die roeping die uitkomt van de hemelse troon, waar de Hogepriester is (). Israel heeft geen hemels lotdeel en hun priesterlijke orde en werk speelt zich, in het Millennium, af op de aarde. De Joden zijn een hemels aangeduid koninkrijk van priesters voor de duizend jaren ().
Let op dat deze Hogepriester niet het bloed van dieren stort, maar Zijn eigen bloed. Daarom worden de zonden van het volk niet alleen bedekt (zoals het Hebreeuwse woord dat ten onrechte met verzoening wordt weergegeven betekent), maar uitgewist. Dit verschil in bloed wordt in naar voren gebracht, waar de stieren en geiten en de vaars aan de kant van het type staan en "Zijn eigen bloed," "het bloed van Christus" (Hebr. 9:14) geheel alleen staat aan de kant van het anti-type. Zij waren vaak, Hij was éénmalig. De leer is zeer duidelijk. Jezus Christus vervult persoonlijk alle offer typen, zonder enige toevoeging of manipulatie dan ook. Het volk heeft geen actief deel aan het tot stand brengen van het nieuwe verbond. Het hangt allemaal af van God. Daarom zal het niet falen. Aan het volk wordt niet slechts een andere religie gegeven, maar geloof in God Zelf, vertrouwen in een Persoon.
Had de natie de her-aanbieding van het koninkrijk tijdens de periode van Handelingen aanvaard, dan zou de grote Hogepriester opnieuw aan hen zijn verschenen (), zoals beloofd werd in en met smart op was gehoopt in . De hardheid van Israels hart tast de tijd aan, maar niet het feit van de herverschijning van de Hogepriester. In het type wachtte heel het volk op hem, al was dat door vertegenwoordigers. Zo zullen de twaalf duizend uit elk van de twaalf stammen van Israel vertegenwoordigend voor heel het volk wachten en aan hen zal Hij een tweede maal verschijnen, redding brengend. Want Israel, als de mensendoder, zal weten van de dood van de Hogepriester en kan terugkeren naar hun vaderlijk erfdeel (Num. 35:22-29). Iedere poging de kerk van de huidige bedeling hier in te betrekken zal alleen maar verwarring brengen en geen waarheid.
Het nieuwe verbond is reeds ingesteld (letterlijk: wetgeplaatst of beslist) op betere beloften, maar is nog niet afgesloten () of voleindigd. Dan kan pas nadat heel het volk van Israel is besprenkeld. De besprenkeling werkt eerst op hen in met een bewustzijn van hun eigen schuld bij het doorsteken van hun Messias, en dan met een bewustwording van het perfecte werk dat door de Zondedrager voor hen is gedaan, "besprenkeld zijnde vanaf een boosaardig geweten" (). Zo maakte Jezus reeds de zekerheid van een beter verbond (), en de gelovige Joden waren verplicht door of onder de termen van het nieuwe verbond vanaf de tijd van de dood van onze Heer tot de huidige bedeling ophoudt, of voorbij dat en tot het heden, want zulke gelovige Joden hebben nooit de speciale bediening van Paulus gezien of er op geantwoord.
De verwijzing hier is niet naar wettelijk gekibbel, maar veeleer naar de geest er van.
Een meisje waarvan de verloving op het punt stond publiekelijk aangekondigd te worden, zou nauwelijks gerechtvaardigd worden - ja, grondig veroordeeld door zowel het oude als het nieuwe verbond - als zij indiscrete dingen zou doen met een andere man, op de technische grond dat ze nog niet verplicht was. In feite was de Joodse bruid verplicht door de nieuwe koninkrijkswetten zoals uitgegeven door hun Heer in de eerste Bergrede.
Gelovige Joden en gelovige heidenen waren verplicht aan de nieuwe verbondsregeling, de koninkrijksregeling, tot de gevangenisbediening van Paulus uiteen werd gezet. Er was geen bedeling van waarheid die verbonden was met de aarde, anders dan het koninkrijk, er was geen bedeling van aarde-waarheid, anders dan het verbond. Gelovige Joden waren burgers; gelovige heidenen waren vreemdelingen en gasten, maar verantwoording schuldig aan de koninkrijkswetten, net zo zeker als een kanibaal die Europa bezocht onderhorig is aan Europese wetten.
Onder het oude verbond had de Jood bedekking voor zijn zonden. Dat was een rechterlijke zaak. Onder het nieuwe verbond heeft de Jood vergeving, wat een wegdoen is van het voorwerp van overtreding. Met betrekking tot de twaalf stammen van Israel was beloofd: "Ik zal hun verdorvenheid en hun zonde vergeven, Ik zal er niet meer aan denken" (Jer. 31:34). Er is aan vergeving een sociaal gevoel verbonden dat niet te vinden is onder de oude verbondsregeling.
En er kan hier opgemerkt worden dat het woord "verzoening" in de zin van het oude verbond, in de Griekse Schrift, die gewoonlijk het Nieuwe Testament wordt genoemd, nooit wordt gebruikt. Het Engelse woord (reconciliation) wordt één maal gebruikt (Rom. 5:11), maar maar dan om een heel ander woord te vertalen dan dat wat het Hebreeuwse ritueel beschrijft. De werkelijke betekenis van het woord verzoening is "een toestand of overeenkomst van harmonie," maar het is al zo lang en zo vaak verbonden met de oude offers die nooit zonden kunnen wegnemen, dat het in ons denken opkomt verzadigd met een misleidende kleur. Met dit verkeerd gebruik van verzoening in gedachten is het neerbuigend van het werk van onze Heer te spreken als over verzoening. Het is véél meer dan dat. Het is een genadevol succes.
Maar bedekking is voor Joden en vergeving wordt bijna exclusief zo gebruikt; het een onder het oude verbond, het ander onder het nieuwe. Van ons wordt gesproken als van (uitgezonderd ; ) het hebben van rechtvaardiging, vrijspraak, een wegdoen van de aanklacht, wat veel meer is dan vergeving nadat men individueel veroordeeld en gestraft is, zoals dat het geval was met de Jood. De plaats waar wij starten loopt daarom vooruit op alles wat de Jood als zodanig heeft. Maar in toevoeging aan rechtvaardiging, wat een rechterlijke zaak is en negatief van aard, wettelijke actie laten vallend vanwege bevrediging die voor ons is gemaakt door onze Heer en Hoofd, in aanvulling daarvoor hebben we het voorrecht van verzoening of van het in de warme, blije, kring van zonen gebracht zijn, in de familie van God. Het is zeker meer om geadopteerd te worden in de huiskring van de Rechter, dan vrijgesproken te zijn geworden van een aanklacht toen hij op de rechterstoel zat.
Een ander punt van onderscheid en verschil is dit: de Here Jezus Christus is een vervangend offer voor de Jood als zodanig, het anti-type van alle vervangende dieren van oudsher, maar voor ons is Hij meer dan een vervanging. Hij is een vertegenwoordiger. Wij staan op de basisgrond: "Want net zoals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden" (1 Kor. 15:22). De zonden van de Joden zijn weggenomen en uit gedachten verbannen, maar het is afhankelijk van hun bekering. Wij zijn gerechtvaardigd zonder dat er in de wet enige grond voor is gevonden ().
Het is waar dat alle onderscheid op den duur zal ophouden in de voleinding, wanneer het Vaderschap van God en de broederschap van mensen (of zou het eerbiediger zijn te spreken van het zoonschap van mensen?) niet langer een sentimentele theorie zal zijn, maar een voldongen feit. Maar zolang er onderscheiden zijn moeten we, als we onbeschaamde en efficiënte werklieden willen zijn, er gehoor aan geven en ze erkennen.
Naar deel 5b