Met de dood van Jakobus (hoofdstuk 12)sterft het werk van de twaalf uit. Het ongelovige deel van de natie was zo afvallig dat, in plaats van spijt te hebben van de moord op hun Verlosser en Messias, zij zich veeleer verheugden bij de moord op Jakobus. Van die tijd af aan trad een andere Jakobus, de broer van onze Heer, op de voorgrond, geheel alleen op grond van zijn fysieke relatie met de Christus. Hij was geen apostel, hij had geen opdracht die uitging boven andere gelovigen en niet meer van de wonderlijke gaven dan de gemiddelde gelovige. Zijn invloed was, op z'n minst indirect (), tegen Paulus. Petrus voert de lijst aan in , maar hij en Johannes vallen weg naar de tweede en derde plaats in . Jakobus staat alleen in . De rest van de twaalf hield zich stil. Niet alleen wordt iets van Matthias vernomen, maar dat gold ook voor de anderen.
Met Handelingen 13 komt een opmerkelijke verandering; het sleutelwoord "afzonderen" of "afscheiden"(). En wat de heilige geest heeft afgezonderd zou niet door ons bijgevoegd moeten worden in het een of andere mengsel van verwarring dat nooit een oplossing kan worden. Grond en water vormen een mengsel dat modder wordt genoemd. Suiker en water vormen een mengsel. Het beste dat wij kunnen doen is niet enige van de goddelijke benoemingen afwijzen, maar aan hen gehoor geven en van hen leren.
De activiteiten verschuiven nu van Jeruzalem, in het land, naar Antiochië, buiten het land, en brengen iemand op de voorgrond die in het land door de Wet ter dood veroordeeld was, maar nu, buiten het land, bezocht werd met heerlijke genade.
Vrijwel aan het begin van de eerste zendingsreis van Saulus en Barnabas vinden we de naam van Saulus veranderd in Paulus, en dat in verband met het verblinden van de afvallige Jood, Elymas. Pavlos, de Griekse spelling voor Paulus, kan begrepen worden als de mannelijke vorm van pavla, wat interval of pauze betekent. Dit is de bijzonderheid van Paulus' bediening. Het heeft te maken met de interval van Israel's blindheid, gedurende welke tijd alle gezaghebbende activiteiten die verband hielden met het verbond, het koninkrijk en het priesterschap opgeschort waren, omdat de koninklijke en priesterlijke natie verstrooid was en afwezig van het enige land waar ze kan werken. Zij die opeisen dat de kerk de vervanger van Israel is, moeten de uitspraken terzijde leggen - zoals onder andere de Lutherse en Anglicaanse en Rooms Katholieke lichamen dat doen - over het feit dat de blindheid voor een tijd is () en over een ander feit dat heel Israel gered zal worden ().
In Handelingen 13 voerde Paulus, gevuld met de geest van zijn Meester, een kleine laatste repetitie op van dat wat hij in Handelingen 28 naar de hele natie zou doen. Het was omdat Elymas in de weg stond van het evangelie naar de heiden, dat hij een "kind van de duivel" werd genoemd en blind raakte. Het was omdat het Jodendom in het algemeen in de weg van zegen naar de heidenen stond dat zij, van wie de leiders reeds als "van hun vader de duivel" werden genoemd, verblind waren tot de volheid van de heiden in gaat ().
Onmiddellijk begon Paulus' echte bediening. Maar de kerk zoals die nu bestaat was in feite nog onbekend. Jarenlang was zijn bediening voorbereidend op de grote dag van verandering van bedeling. Er wordt tijdens deze periode zo goed als niet gesproken over bestemming, want de boodschap moest nog steeds "eerst naar de Jood" gaan, en aangezien de bestemming van alle gelovigen nog steeds die was zoals de Hebreeuwse profeten mededeelden, delen sommigen in de koninkrijkskrachten of activiteiten op aarde. Iets anders was niet bekend. De hoop op het ontmoeten van de Heer in de lucht () kan niet als onderscheidend worden genomen, want het was "zo," niet "daar," dat ze voor altijd met de Heer zouden zijn. Elia was opgenomen geworden in de lucht en de lucht is niet de plaats van het lotdeel voor het lichaam van Christus, dat veeleer in de hemelen is ().
"Wij keren ons tot de natiën" is het keerpunt waar het boek Handelen omdraait (Hand. 13:46). De kiem van zowel Romeinen als Galaten is te vinden in deze aanvankelijke uitweiding te Antiochië in Pisidië in de woorden: "Laat het dan aan jullie bekend zijn, mannen, broeders, dat door Deze aan jullie het laten gaan van zonden wordt aangekondigd, en van alle dingen waarvan jullie in de wet van Mozes niet gerechtvaardigd konden worden, wordt in Deze ieder die gelooft gerechtvaardigd" (Hand. 13:38,39). Het was in een bewustwording van deze genadevolle voorziening van God dat de gelovigen gedrongen werden door te gaan (). Maar er is hier geen woord over enig hemels lotdeel, nog zelfs maar van de grenzeloze heerlijkheid en heerschappij van onze Heer, als Hij in en voor wie het universum werd geschapen ().
Het was waarschijnlijk in Lystra dat Paulus, gestenigd door experts in stenigen en voor dood achter gelaten, het visioen van de nieuwe hemelen werd geschonken () en van de nieuwe aarde (), iets dat hij bijna twintig jaren lang niet kon onthullen. Johannes werd een soortgelijk visioen gegeven (), maar zijn onthulling was beperkt tot de nieuwe aarde, omdat hij diende voor het voordeel van een klasse waarvan de officiële activiteiten behoren bij de aarde. Paulus zag beide, maar vertelt ons alleen over de nieuwe hemelen (in Efeze en in Kolossenzen), waar Christus net zo heerlijk succesvol is als op de aarde, en waar hemelse alsook aardse wezens gelukzalig met Hem en met de Vader verzoend worden ().
Alle ervaringen van de eerste zendingsreis werden samengevat door te vertellen hoe God een deur van geloof had geopend naar de heidenen (). De enige deur (uitgezonderd het kleine en bijna afbrekende werk met Cornelius, die reeds een gelovige was) die duidelijk vóór die tijd naar de heidenen was geopend, was de deur van de religie of het ritueel. Nu laat de deur van geloof heidenen zo nabij God komen als de meest nauwgezette religionist die ooit de tempelhoven had betreden, zelfs nog dichterbij. Een zorgvuldig religionist zou een persoonlijke relatie met God kunnen hebben door geloof, maar als hij dat deed was dat omdat hij een geest had die het uitschreeuwde naar de levende God, en niet zozeer omdat hij zich nauw aan de rituelen hield.
Handelingen 15 doet verslag van hoe de Joodse en heidense gelovigen, meestal door de vertegenwoordiging van hun apostolische dienaren, dicht bij het vormen van een blij begrip kwamen, een entente cordiale, zoals diplomaten het noemen.
Gelezen in het licht van Galaten komt dit verhaal er op neer dat gelovige Farizeeën in Jeruzalem iets van hun oude proseliterende vuur hadden getoond door op eigen initiatief naar Antiochië te gaan, om uit te vinden wie er nu precies houders van de Wet waren en wie niet, dan de stelling brengend dat besnijdenis onlosmakelijk verbonden was met redding.
De kanalieten drongen zich tot op zulke hoogte binnen in het kanaal, dat het kanaal verstopt raakte. Het middel van zegen was in hun denken veel meer van belang dan het feit van zegen. Daarom, (1) om de voor de heidense gelovigen de lucht te doen opklaren, (2) de gelovigen in Jeruzalem meer volledig op de hoogte te brengen van de weg van de genade en aan hen hun voorrechten duidelijk te maken, onder de profeten, van het brengen van het evangelie aan de natiën, en (3) om Paulus door een ervaring te laten gaan die er voor zou zorgen hem meer volledig als dienaar van de verzoening te kwalificeren, werd de conferentie in Jeruzalem georganiseerd onder de leiding en richtinggeving van de Heer van zowel de Jood als de heiden.
Onmiddellijk na het bereiken van de stad zag Paulus een paar van de meer invloedrijken, inclusief Petrus, Jakobus en Johannes, en overtuigde hij hen er van dat hij een andere en onderscheiden opdracht had, waarvan net zo volledig getuigd wordt als de hunne. Daarom bleef er voor hen niets anders over dan de feiten te erkennen en de handen te schudden, als instemming dat hun werkvelden anders waren.
Aangezien de broeders in Jeruzalem trouw waren in hun bediening (en tenminste de apostelen waren trouw), waren er nog geen merkbare verschillen tussen de twee bedieningen zelf. Niets dat Paulus ooit zei over redding door genade is zoeter of meer waar dan de woorden van Petrus in .
Na niet weinig discussie, botsingen en geschokt worden aan de zijde van de verzamelde gelovigen, stond Petrus op en in roerende taal richtte hij zich tot de Farizeïsche vleugel van de conferentie - want zij waren het die de problemen veroorzaakten. Hij herinnerde hen aan het juk van de Wet en hoe, alle schijn terzijde, niet één van hen in staat was geweest het te dragen. Hij verwees naar het duidelijke feit dat God de natiën al door geloof in Christus had gered, zonder enige relatie dan ook met het Mozaïsche ceremonieel. Wat men moest doen was niet proberen God te verleiden door door te duwen in overeenstemming met hun eigen vooroordelen, verwachtend dat Hij hen zou stoppen als het verkeerd was, maar Hem te eren door het volle gewicht te leggen op wat Hij reeds had gedaan. De heidenen waren door geloof in hun hart gezuiverd, hetzelfde als de Joden. In zake de hart-zuiverheid door geloof en niet door ritueel was er geen verschil. Geloof hangt niet rechtstreeks af van de mens, maar van God. Het is Zijn werk, Zijn geschenk ; het wordt bewerkt door Zijn genade.
Deze heidense broeders, zegt Petrus tot de Farizeeën, zijn zeker niet méér in staat het juk te dragen dan wij, die er eeuwen ervaring mee hebben gehad. En als God hun onvermogen tegemoet komt door Zijn genadevolle regeling in Christus, dan kunnen wij, net als zij, alleen gered worden door de genade van de Heer, Jezus Christus. Wij zouden ons, daarom, nederig moeten voelen en niet superieur.
De woorden "juk" en "genade" brandden als vuur in de harten van de vergadering en zij zaten stil in de aanwezigheid van hun Heer. Harten werden gesmolten en in die staat van verandering was er meer één-wording dan er ooit heeft bestaan tussen de gelovige Jood, als een klasse, en de gelovige heiden. Waarom had die conferentie daar niet kunnen eindigen? Een passende vraag, want we zouden de aangenamer paden willen betreden. Maar Gods treden zijn waar.
Gode zij dank voor de band die alle gelovigen van alle tijden en bedelingen samenbindt. We zijn tot op zekere hoogte gescheiden door fasen van goddelijke doelstelling, maar wij hebben de gezamenlijke grond van de grotere huishouding van geloof en van het burgerschap met de heiligen. De Joodse vaders en profeten gingen vooraf aan de triomferende strijdwagen van Christus: wij volgen die. Hun geloof en het onze is hetzelfde, want de zetel van het geloof is in het hart, niet slechts in het geheugen of in het verstand. Het is in het midden van de ziel, waar alle impulsen en bewegingen hun oorsprong hebben.
Barnabas en Paulus herhalen de ervaringen van hun eerste zendingsreis naar Klein Azië, wat alleen bevestigt wat Petrus zojuist had gezegd. Dan begint Jakobus, duidelijk als de bisschop van de lokale kerk, met het opnieuw opsommen van de opmerkingen van Petrus en door het bevestigen van zijn leidende gedachte, door te verwijzen naar de profetieën van de Hebreeuwse Schrift. Als een Hebreeër die Hebraïsten toespreekt gebruikt hij Petrus' nieuwe naam: Simeon. Alles wat Petrus als feiten had verhaald en gepresenteerd, toont Jakobus nu als overeenstemmend met de Schrift, hoewel niet noodzakelijk als hun vervulling. Hij spreekt van de "woorden" van de profeten en haalt een samengesteld voorbeeld aan, uit en . Het doorwrochte Woord van God, waarvan door de drie voorafgaande sprekers werd getuigd, werd getoond in te stemmen met het geschreven Woord van God - zoals dat altijd gebeurt.
Het niet geciteerde deel van Amos' profetie is zeer welsprekend. De belofte wordt gegeven dat de Israelieten Edom zullen bezitten en al de natiën over wie JAHWEH's naam is uitgeroepen of op wie JAHWEH Zijn naam of zegel plaatste, naar de wijze van Mattheüs 25:31-40. De kern van het citaat is dat de dingen die voor hun ogen aan het gebeuren waren, niet zomaar willekeurige gebeurtenissen waren, maar bij God al bekend waren vanaf het begin van de tijd en dingen waren die Hij had besloten te doen gebeuren; en de heidenen die zo tot geloof kwamen moesten onderschikt zijn aan, ja zelfs bezeten door, Israel. En indien dienstbaar aan Israel, dan waren ze ontvankelijk voor Israel's aanwijzingen. En Jakobus ging voort deze voor te stellen.
Onze natuurlijke neiging om Jakobus fout te noemen voor het zowel Jood als heiden een beetje te binden, in plaats van beiden geheel los te maken, moet niet toestaan dat wij vergeten dat wat het ook was dat Jakobus deed, er door Petrus, Johannes en Paulus aan werd meegewerkt. Er waren daar tenminste twee van de oorspronkelijke twaalf die sommige dingen op aarde los maakten en zeer weinig andere dingen bonden, geleid en gesteund door hun hemels-ondersteunde apostolische krachten. Om deze reden, en geen andere, "schijnt de heilige geest en ons toe niet meer zwaarte op jullie te plaatsen dan deze essentiële dingen" (Hand. 15:28). En indien de actie de apostelen en de oudsten en de hele kerk in Jeruzalem en de heidense gelovigen voor wie het gedaan werd, beviel, dan zou dat ook ons moeten bevallen. Zelfs een fout kan niet ruw weggescheurd worden, opdat het niet enige waarheid met zich zou brengen waarvoor het zou acteren als een misplaatste steun. De inzettingen waren zeker niet zonder fouten, en werden nooit verder gevoerd dan bij hen die in de brief zelf werden genoemd, en vervielen gelijdelijk (zoals in Jeruzalem) met het wegkwijnen van het gezag van Jeruzalem.
Nadat Jakobus zijn meningen had genoemd, lanceert hij al bij voorbaat een verdediging tegen een mogelijke tegenwerping door de Farizeeën, die geneigd zouden zijn te denken dat de regeling te slap is. Dienovereenkomstig zegt hij dat allen zonder te twijfelen dit denkbeeld zouden kunnen overnemen, zelfs zij die strikte Mozaïsten waren, want de bezorgdheid dat de Mozaïsche Wet zo aan invloed en gezag zou inboeten, was nergens op gebaseerd, want men ging door wekelijks in iedere stad de Wet te lezen.
Het was zo ver van aantonen dat Jood en heiden op gelijke voet waren, dat deze conferentie het tegendeel aantoonde. Jood en heiden hadden beiden wel dezelfde behoefte. Jood en heiden hadden beiden nodig dat die behoefte geleverd werd vanuit genade en niet uit verdienste; maar die genade was op zulk een wijze werkzaam naar gelovige Joden, dat het hun plaats op de aarde dominant maakte en de plaats van de gelovige heiden onderschikt. Dit is absoluut anders dan de situatie in de huidige tijd, waarin God uit de twee één nieuwe mens maakt, ons niet op grond brengend die tevoren bezet was door Joden, maar beiden, zowel ons uit de heidenen als lichaams-gelovigen uit de Joden, op een grond brengt die nooit eerder gekend was (). Zij die, op z'n best, gasten waren aan de goddelijke tafel, zijn nu, in deze bedeling, leden gemaakt van de familie.
Het evangelie van het koninkrijk, zoals door Paulus verkondigd in de synagogen, wordt kort uiteengezet in . De relatie die het lijden en opstaan van de Messias had met de Hebreeuws Schrift is het hoofdthema van zijn uiteenzetting. En uit de brieven aan de Thessalonicenzen leren we dat hij hen veel van de voorafgaande gebeurtenissen vertelde () en die verbond met de tweede komst van onze Heer - dezelfde komst die lang tevoren was voorzegd, want het woord parousia (zoals verbonden met onze Heer) wordt nergens gebruikt voor iets dat verband houdt met de lichaamskerk van de huidige bedeling. Toevoegend werd een andere eerdere komst onthuld, een die alleen Paulinische gelovigen zou aangaan, de vrees van sommige gelovigen verdrijvend dat levend gelovigen voordeel zouden hebben ten tijde van Christus' komst, en de vrees van andere gelovigen dat de dood het einde van alles was, door de aankondiging dat noch levende noch dode heiligen voordeel of nadeel zouden hebben, want beide groepen zouden op het zelfde moment opgenomen worden (1 Thess. 4:13-18).
De activiteiten van Handelingen 17:1 tot 19:20 brengen de elfde-uur werkers van de wijngaard gelijkenis in beeld. De gelijkenis was in het geheel niet verbonden met de kerk van de huidige tijd, want er was niet zoiets toen de gelijkenis werd gegeven. En we moeten latere onthullingen niet willen teruglezen in eerdere omstandigheden.
De gelovigen, zowel Joden als heidenen, van deze overgangsperiode, de kerk van God () zoals die toen bestond, zouden allen hun plaats in het koninkrijk op aarde hebben gevonden (voor zover de openbaring toen toonde) als niet de natie-wijde en individuele afval het nodig maakte alle zaken die verband hielden met dat koninkrijk uit te stellen, de heraanpassing van de tijden (), zodat nu een werk gedaan kon worden dat na het Millennium scheen te behoren, de heraanpassing van de heiligen () aan de nieuwe omstandigheden en het onthullen van doelstellingen en bestemmingen die nooit gekend waren of door welke profeet dan ook, van Adam tot aan Paulus, gedroomd waren.
Bovendien zullen gelovigen uit de Handelingen 13 t/m 28 periode, net zoals die van de evangeliën en Handelingen 1 t/m 12, hun deel hebben op de aarde, waar zij het verwachten, behalve voor hen die bereikt werden in de doelstelling van God door Paulus' bediening, een bediening die niet door de twaalf werd gedeeld. Dit zal duidelijker worden naar mate we voortgaan.
Een crisis wordt bereikt in , wat aangeeft dat er op z'n minst een verandering in Paulus' bediening aan het komen was. De gloeiende tijden van stonden op punt voorbij te gaan. De "machtige tekens en wonderen" begonnen met hun neergang, en faalden later geheel, zoals precies rond deze tijd belooft werden ().
Christus als de Zoon van David en dientengevolge erfgenaam van de troon, zoals gepredikt in Handelingen 13, heeft ruimte gemaakt voor Christus als de Zoon van Abraham en erfgenaam van het land, zoals uiteengezet in Romeinen en Galaten. Die vriendschapsleer maakt op z'n beurt ruimte voor Christus als de plaatsvervanger van Adam en erfgenaam van de onbeperkte heerschappij over de aarde en lid van God's familie.
Dit leidt de bediening van verzoening in vanaf 2 Korinthe 5:14-21. Maar er is iets nog grootser, of indien niet grootser dan nog meer specifiek dan deze algemene zoon relatie. Het is een zaak van lotdeel bij een gezamenlijk erfgenaamschap in de hemelse gewesten. De verzoening wordt door allen gedeeld. Alle vijanden, zowel in de hemel als op de aarde, worden tot vrienden gemaakt - en meer dan dat: tot op prijs stellende, antwoordende en oprechte zonen () - maar niet allen zullen dezelfde bestemming delen of lotdeel krijgen, tenminste niet tijdens de tijden van de aionen. En voorbij dat punt gaat de Schrift niet.
Zo worden we door een vier semester cursus in Gods school geleid,
- DIENSTBAARHEID, waarmee vergeving, afhankelijkheid van berouw verbonden is.
- VRIENDSCHAP, met haar rechtvaardiging in antwoord op geloof.
- ZOONSCHAP, met haar verzoening, naar het genoegen van Zijn wil.
- GEZAMENLIJK HEERSEN, met het gewicht van heerlijkheid, voortkomend uit niets anders dan soevereine genade.
Wat ook de les is of wanneer we die leerden, het is altijd: Eén, Heer, God, Vader en harte-despoot, over allen, door allen, in allen; Schepper, Onderhouder, Ouder.
Hoewel Paulus' bediening een geleidelijke verandering doormaakte, is er nóg een groot verschil tussen de dingen die hij zei tot de leiders in Efeze in zijn afscheidsrede tot hen in Milete en de dingen die in zijn latere brief werden gezegd die algemeen aan de Efeziërs wordt toegeschreven. Deze latere dingen, op het punt van bestemming geheel geestelijk, werden aan geen kerk toevertrouwd door mondelinge overdracht, maar aan allen samen door een brief.
Het is zeer waarschijnlijk dat er een hint over een toekomstige bediening in onverdunde genade te vinden is in Handelingen 20:24 om "het evangelie van de genade van God te betuigen" (zie ook ). In geen geval kunnen we in "alle raad van God" (Hand. 20:27) onthullingen lezen die pas daarna werden gedaan, en die behoren bij een andere bediening en bedeling, "het geheim, dat verhuld was vanaf de aionen en vanaf de generaties, maar nu openbaar gemaakt werd aan Zijn heiligen" (Kol. 1:26).
Het was rond dezelfde tijd dat Paulus de gelovigen in Rome smeekte met en voor hem te bidden, opdat hij verlost zou worden van de koppigheid in Judea. De koppigen waren niet de ongelovigen, zoals ten onrechte door de King James vertaling wordt gesuggereerd, maar de gelovigen die de genade van God hadden weerstaan, zij die verbijsterd maar niet verslagen waren tijdens de conferentie te Jeruzalem. Tijdens de tussenliggende jaren waren de Judeese gelovigen met tienduizenden toegenomen () en zij waren het die alles wat in hun macht was gebruikten om Paulus tijdens zijn laatste bezoek aan de verhardde Joodse hoofdstad te doden.
Handelingen 21 gaat over een andere Pinksteren, maar jammer genoeg verschilt die van die eerste na Christus' dood en opstanding. Toen haastten gelovigen zich om bewijs aan te leveren dat hun geloof in het koninkrijk sterk was. Zij doorstonden een groot gevecht van beproeving en deden dat graag. Alle gelovigen klitten tezamen. Nu wordt de meest vooraanstaande verkondiger van het koninkrijk gehaat en overvallen door Farizeese gelovigen. De myriaden (Grieks voor tienduizenden) van gelovigen waren allen ijverig voor de wet, maar niet zo ijverig voor het woord van God. Zij gaan in stilte voorbij aan Paulus' zinspelingen op Jezus als de Messias van de natie (), want zij geloofden dat zelf, en was het niet Paulus' stiefvader die het kruis van Jezus had gedragen en was zijn zus niet onder hen? Maar alleen al het woord "natiën"() prikkelde de menigte tot razernij.
Paulus had bijna de bediening vervuld die hem bij zijn ommekeer was gegeven, om de naam van de Heer uit te dragen (1) voor de heidenen, (2) en koningen, (3) en de kinderen van Israel. Er bleef alleen het getuigenis voor koningen over en voor het aanzienlijke deel van de Joodse verstrooiing dat in Rome was.
Er was voor Paulus geen werk meer in Jeruzalem, dus, gewaarschuwd door zijn neef over een samenzwering om hem te doden, werd hij als een gevangene overgebracht naar Caesarea, waar de harten van Jafetische heidenen tevoren waren gezuiverd door het geloof dat in Jezus Christus is.
Mogelijk was Cornelius niet langer daar, maar Filippus was dat wel en ook vier van zijn profetische begaafde dochters. Ook Lucas was daar en daar, aan de grenzen van de aarde, waar het rotsachtige, vrijwel havenloze Joodse land maar al te onsympathiek de instabiele zee raakte (die de heidenen afbeeldde), kan hij zijn evangelie en veel van Handelingen hebben geschreven tijdens de twee jaren van wachten.
Het beeld was in de vroege eeuwen van deze bedeling heersend dat het evangelie van Lucas meer speciaal voor de heidenen was geschreven, zoals dat van Mattheüs duidelijk Joods is. Dit is maar een half uitgesproken waarheid. Zoals eerder vermeld waren de evangeliën nooit bedoeld om identiek te zijn en konden dat ook niet zijn, niet meer dan dat plaatjes van de vier zijden van hetzelfde huis identiek zullen zijn. Mattheüs getuigt van onze Heer als de Koning. De troon is de troon van David en daarom beslist Joods. Lucas getuigt van de Heer als de Zoon des Mensen, Gods menselijke Zoon, zoals Adam in de zaken van zoonschap en wereldse heerschappij, maar geheel anders dan hem waar het ervaring en kennis betreft. Lucas is de enige evangelist die Adam noemt. Dit kan de reden zijn waarom wordt gezegd dat alleen het evangelie van Lucas door heidenen verstaan kan worden, omdat het werk van de Zoon des Mensen zo ver gaat als de aarde reikt.
David, Mozes, Adam en God zijn daarom in bepaalde zin representatief voor de onderstroom van feiten in de evangeliën van Mattheüs, Marcus, Lucas en Johannes.
De schipbreuk van Handelingen 27 was niet ongelijk aan de hoop van het koninkrijk. Indien de stuurman van het Joodse schip Paulus'advies had aangenomen, dan had hun hoop niet naar de bodem van de zee hoeven te gaan, hoewel zij opnieuw heroverd en geplant zullen worden! Maar hoewel het Joodse schip, als vanouds vertrouwend op Egypte, vernield werd en de koninkrijkshoop overboord gezet, waren Paulus en zijn nabij metgezellen, samen met vele heidenen, individueel uit het wrak gered en werden aan hen betere dingen gegeven dan zij op andere wijze konden hebben.
Toch was de schipbreuk slechts een beeld, en dat wat het uitbeeldde kon nog steeds voorkomen worden. Zou de Joodse groep in Rome zich afwenden of zou men de doem bezegelen?
Terwijl de derde en laatste oordeelsstraf van blindheid (; ;; ) onbesproken bleef, waren er nog steeds koninkrijkskrachten, en deze werden vrijelijk gebruikt op het eiland Malta, tot zegen van nog meer heidenen.
Handelingen 28 brengt Paulus naar Rome en naar de verwerping van zijn boodschap door de Joodse kolonie als zodanig. Hij bracht hen een boodschap die hen niet alleen zou bevrijden van het juk van het Mozaïsche ritueel, maar ook van het juk van het Romeinse rijk. Maar net als hun prototypes kozen ook zij "Wij hebben geen koning dan Caesar."
Na het vonnis leren we dat Paulus zo'n twee jaar actief was in Rome, "het koninkrijk van God proclamerend en onderwijzend de dingen aangaande de Heer Jezus Christus" (Hand. 28:31). Was dit niet hetzelfde soort van getuigenis over het koninkrijk dat aan de Joden was gegeven, zoals genoemd in vers 23? "... het koninkrijk van God betuigend, en hen bovendien overredend aangaande Jezus, vanuit zowel de wet als de profeten"? Het antwoord is: Nee.
De bediening die volgde op de verwerping van Israel hebben we in Efeziërs, Filippenzen, Kolossenzen en 2 Timotheüs, en de meeste van die dingen konden niet afgeleid worden uit de wet en de profeten, omdat ze er gewoon niet zijn. Verder, Jezus was de persoonlijke naam van onze Heer en is verbonden met Zijn vernedering door en onder Zijn volk Israel. Die vernedering is tot een kenmerk van eer gemaakt, dat is waar, maar de naam Jezus is niet Zijn officiële titel. Die fase van de goddelijke soevereiniteit die na de verwerping werd verkondigd wordt aangeduid door de kwalificerende clausule: "onderwijzend de dingen aangaande de Heer Jezus Christus."
Aangezien Handelingen niet een geschiedenis is van de kerk zoals we die nu kennen, maar van Israels verwerping van de her-aanbieding van het koninkrijk - omdat zij het onder de persoonlijke aanbieding van onze Heer hadden geweigerd - zouden we niet moeten verwachten hier enige uitwijding over Paulus' gevangenisboodschap te vinden. Maar zowel het Heer en Christus, waarmee de naam van Jezus is verbonden, veronderstelt zeker dat hij niet voortging met dezelfde bediening die zijn inspanningen hadden verlangd toen hij voor het eerst in Rome aankwam.
De term "koninkrijk van God" is een zeer brede term. Ze is generiek. Ze noemt het geslacht en onderscheidt het van het koninkrijk van Gods tegenstander. Het omvat zowel de hemel als de aarde. Waar naar een specifieke zinsnede wordt verwezen zal iets gevonden worden om ons te helpen de soorten van koninkrijk te kennen onder dat algemene hoofd. Alle goed opgeleide leraren van Gods Woord verkondigen alle fasen van het koninkrijk van God, maar zij nodigen niet uit voor of dringen mensen in iets dat verleden tijd is of opgeschort.
Indien de Griekse Schrift doorgelezen wordt, de getekende brieven van Paulus weglatend, vinden we dat er geen tegenstrijdigheid en geen verwarring is. Er is het Joodse kleed en schort en een min of meer prominent heidense franje. De evangeliën volgen op de Hebreeuwse geschriften. Handelingen volgt op de evangeliën, een genadevolle vergoelijking van gelegenheid voor de begunstigde natie. Joodse brieven volgen dan op Handelingen, instructies gevend aan individuele Joodse gelovigen, óf wanneer de stad op punt stond verwoest te worden, óf nadat die verwoest was geworden, zodat het geloof van Pinkster koninkrijksgelovigen niet geheel verloren zou gaan. En Openbaring, ofwel Onthulling, volgt op de Joodse brieven, om in het bijzonder in de toekomst bemoediging te geven in beproevende tijden die vooraf zouden gaan aan de komst van hun Messias in kracht en grote heerlijkheid.
De rangschikking van de boeken in de drie oudste Griekse manuscripten, alsook in de kerkgeschiedenis van de eerste drie eeuwen, onthult het feit dat er altijd een onderscheid werd gemaakt tussen de Joodse geschriften en die van Paulus. De rangschikking van de boeken in de drie oudste manuscripten, de Sinaïticus, de Vaticanus No. 1209 en de Alexandrinus zijn als volgt:
SINAÏTICUS
MT,MK,LK,RO,1KOR,2KOR,GAL,EFE,PH,KOL,1TH,2TH,HE,1TI,2TI,PHM,HAND,JA,
1PE,2PE,1JN,2JN,3JN,JD,OPENB.
VATICANUS
MT,MK,LK,JN,HAND,JA,1PE,2PE,1JO,2JO,3JO,RO,1KOR,2KOR,GAL,EFE,PH,KOL,
1TH,2TH,HE.
ALEXANDRINUS
MT,MK,LK,JN,HAND,JA,1PE,2PE,1JN,2JN,3JN,JD,RO,1KOR,2KOR,GA,EFE,
PH,KOL,1TH,2TH,HE,1TI,2TI,TIT,PHM,OPENB.
Een korte blik op het onderstaande zal een paar zaken opleveren die waard zijn opgemerkt te worden.
- De evangeliën zijn onveranderd en verschijnen in dezelfde positie met betrekking tot de hele groep en zelfde volgorde met betrekking tot zichzelf, zoals wij gewoon zijn ze in onze hedendaagse vertalingen te zien.
- Openbaring is onveranderlijk en bezet de plaats die wij gewend zijn.
- Handelingen en de Joodse brieven zijn onveranderlijk in hun volgorde en hun relatie met elkaar, maar hun positie met betrekking tot de evangeliën varieert.
- De Paulinische geschriften zijn onveranderd in volgorde, maar verschillen in positie.
- Er zijn vijf groepen:
(a) de evangeliën.
(b) Handelingen.
(c) de Joodse brieven.
(d) de Paulinische brieven.
(e) de Openbaring.
Maar hun volgorde binnen enige groep is in alle gevallen dezelfde.
- Indien de acht boeken, Handelingen, Jakobus, 1 Petrus, 2 Petrus, 1 Johannes, 2 Johannes, 3 Johannes en Judad, in de Sinaïticus naar voren gehaald zouden worden en direct na het evangelie van Johannes geplaatst, dan zou de volgorde in alle drie de MSS identiek zijn.
Uit deze feiten wordt het duidelijk dat het boek Handelingen in de eerste drie eeuwen altijd in verband werd gebracht met de Joodse geschriften. Onze moderne plaatsing er van, vóór de Paulinische kerkbrieven, is zonder twijfel te danken aan de aanwezigheid in het Christendom van de theorie dat de kerk van deze bedeling, het lichaam van Christus, de plaats van Israel inneemt in alle beloften, profetieën, illustraties en types, en daarom tegelijkertijd de Bruid van het evangelie van Johannes en van de Openbaring is. Maar het is aan Origenes, en niet aan enige Bijbelschrijver, te wijten dat we deze 'geestelijk Israel' theorie hebben.
Een ander interessant bij-effect in relatie tot de boeken van de Griekse heilige geschriften, is dat aan de vier evangeliën - Handelingen, Paulus' brieven en 1 Petrus en 1 Johannes - in de eerste drie eeuwen van de Christelijke tijd door geen enkele groep van gelovigen werd getwijfeld. En Paulus' brieven werden nooit door betwijfeld door enige gelovig individu, voor zover we weten. De boeken Hebreeën Jakobus, 2 Petrus, 2 Johannes, 3 Johannes, Judas en Openbaring werden vrijwel algemeen betwijfeld, niet echt over hun auteurschap of authenticiteit, maar meer over hun toepasbaarheid voor openbare lezing in de kerken. Hebreeën en Openbaring, de grotere boeken zijnde, waren de voornaamste onderwerpen van debat, als er tenminste een was. Zelfs een kind kan het verschil tussen hen en de brieven aan de Efeziërs, de Filippenzen en de Kolossenzen herkennen. De vrees was dat het denken van hen die zich hadden afgekeerd van het heidendom om de levende God te aanbidden, verward zouden worden door de introductie van lezingen die zo tastbaar Joods in inhoud en beelden waren en zo om innige kennis van de Hebreeuwse geschiedenis, gewoonten, beloften en profetieën riepen om begrepen te worden.
In alle gevallen, met het oog op het bewijs van de manuscripten, schijnt het passend voort te gaan met ons onderzoek door eerst de Joodse brieven ter hand te nemen, omdat zij volgen op en komen uit de evangeliën en Handelingen, waarin we niets gevonden hebben dat met recht vergeleken kan worden met de boodschap aan en van de kerk van deze bedeling.
Naar deel 5a