Zijn de bruid en het lichaam identiek?
Deel 3
Een onderzoek van Handelingen

door
F.H. Robison
1885-1932

(De hier gebruikte Bijbel citaten zijn uit de SchriftWoord vertaling)
(Ga met de muis op de onderstreepte tekstverwijzingen staan, dan ziet u de tekst)



Een onderzoek naar Handelingen

En wanneer we bij Handelingen aankomen, wat dan? Het toneel is nog steeds bevolkt door Joodse acteurs en in het begin is dat exclusief.

Onze Heer was naar Zijn eigen eens-gehuwde volk gekomen als hun banden aanhalende Koning. Ze hadden Zijn naderingen geminacht in Zijn vernedering. Ze zagen daar niet de schoonheid die zij verlangden te zien in een nationale zorgdrager. Zullen ze Hem nu wegtrappen wanneer Hij vanuit de hemel spreekt? Het boek Handelingen is het antwoord op die vraag.

Eerst is het goed op te merken wat het boek Handelingen niet doet en ook niet claimt te doen. Het geeft geen verslag van het 'grondvesten van de kerk'. Dat is een verdichtsel van menselijke verbeelding. Het eigen onderwerp wordt kort aangestipt in hoofdstuk 1, vers 3.

  1. Onfeilbare bewijzen van Jezus' opstanding.
  2. Instructies met betrekking tot het Koninkrijk van God.

Dit waren de dingen die het onderwerp waren van de toespraken van onze Heer met hen na Zijn opstanding en vóór Zijn hemelvaart. Ons worden details van deze instructies gegeven, sommige van Zijn "instructies gevend aan de afgevaardigden die Hij uitkiest" (Hand. 1:3), maar niet alle. Ze moesten in Jeruzalem blijven tot zij gedoopt zouden worden, niet verwekt, met heilige geest, naar welke al was verwezen als "macht vanuit de hoge" (En neem waar, Ik delegeer de belofte van Mijn Vader op jullie. En jullie, gam zitten in de stad Jeruzalem, totdat jullie macht vanuit de hoge zouden aantrekken. Luc. 24:49). Verder zouden ze getuigen moeten zijn van de opstanding van hun Heer in (1) Jeruzalem, (2) de rest van Judea, (3) Samaria, en (4) de rest van het land (Grieks: de grenzen van het land - wat verstaan kan worden als het beloofde land of mogelijk ook de gehele aarde). In het licht de feitelijke activiteiten van de Joodse apostelen tijdens de Handelingen-periode wordt aan het land Palestina gedacht, maar in het licht van Gods doelstelling in de toekomst, nadat de huidige bedeling is opgehouden, bevat het ook de grotere gedachte, zoals uitgedrukt in Mattheüs 19 Gegaan zijnde, dan, maakm alle natiën tot leerling, hen dopend tot in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige Geest, 20 hen onderwijzend alles te bewaren zoveel Ik jullie instructie geef. En neem waar, Ik ben met jullie al de dagen, tot de voltooiing van de aion." 28:19,20 en En dit evangelie van het koninkrijk zal geproclameerd worden in heel de bewoonde wereld, tot een getuigenis voor al de natiën, en dan zal het einde arriveren. 24:14.

Een van de "instructies aan de afgevaardigden" was kennelijk dat ze door moesten gaan met het zoeken naar een opvolger voor Judas Iscariot. Maar, zo kan tegengeworpen worden, moeten we Matthias invoegen en Paulus er buiten laten? Het antwoord is: het is niet aan iemand van ons het toevoegen te doen. Het is aan ons om nauwkeurig acht te slaan op wat al was gedaan. En dat Matthias werd gekozen in de lege plaats onder de twaalf wordt zeer duidelijk uiteen gezet.

In de eerste plaats werd aan Petrus persoonlijk gezegd: "Ik zal aan jou de sleutels van het koninkrijk van de hemelen geven en wie jij zou binden op de aarde, zal gebonden zijn in de hemelen en wie jij zou losmaken op de aarde, zal losgemaakt zijn in de hemelen" (Matt. 16:19). En opnieuw tot de Joodse discipelen in het algemeen (In dat uur nu kwamen de leerlingen naar Jezus toe, zeggend: "Wie is dus de grotere in het koninkrijk van de hemelen?" Matt. 18:1) en tot de twaalf in het bijzonder: "Amen, Ik zeg tot jullie, zoveel als jullie zouden binden op de aarde, zal gebonden zijn in de hemel en zoveel als wat jullie zouden losmaken op de aarde, zal losgemaakt zijn in de hemel" (Matt, 18:18). Geen van deze beloften kan door ons uitgevoerd worden, want wij leven in een andere bedeling. Dat waren de dagen van wonderlijk getuigenis. Dat waren de dagen van het koninkrijk van de hemelen. Deze zijn de dagen van geen van beide. Maar al van deze speciale beloften bedekken het voorliggende geval. Zullen wij, dieper geladen met rationalisme dan met eerbied, zonder Schriftuurlijk fundament, zeggen dat elf mannen met een nobel hart onbezonnen en op eigen initiatief handelden?

Maar, zo zullen sommigen zeggen, had diezelfde Petrus niet zijn Heer geloochend en handelde diezelfde Petrus in de komende jaren niet dubbel? Ja, maar we worden er niet over in het duister gelaten. Het wordt ons verteld door het heilige verslag zelf. Bovendien is de situatie heel anders. In beide van de andere gevallen was de vrees voor mensen het probleem, hij stond onder grote druk. Hier was niet zo'n aandoenlijke oorzaak. Zeggen dat de elf in deze zaak onverantwoordelijk en ongewenst handelden zou voor ons aanleiding kunnen zijn zelfs nog minder eerbied te tonen voor het Woord dan zij in zo'n geval zouden hebben getoond.

We mogen met behoorlijke redelijkheid aannemen dat Petrus specifieke instructies had van onze Heer wat te doen en hoe het te doen (tot op welke dag dat Hij werd opgenomen, door heilige geest instructies gevend aan de afgevaardigden die Hij uitkiest Hand. 1:2). Maar als we die aanname laten vallen, dan is er nog steeds elk van de drie bovengenoemde machtigingen.

Zelfs als wordt aangenomen dat de elf de fout in gingen, dan zou er geen aanleiding zijn voor Lucas, vele jaren daarna schrijvend, en met Paulus naast zijn elleboog, om de vermeende vergissing voort te zetten, door het op te schrijven zonder dat geïnspireerd commentaar de fouten er van aangeeft.

De hele inspanning om Paulus tussen te persen waar hij niet hoort, is naspeurbaar naar een falen de Schrift op juiste wijze te verdelen (Beijver je jezelf welbeproefd te presenteren voor God, als een werker die zich niet hoeft te schamen, het woord van de waarheid correct snijdend. 2 Tim. 2:15) en tot een falen het onderscheid te maken tussen koninkrijksgelovigen (vóór en ná Pinksteren) en lichaamsgelovigen.

Het verslag zelf is zeer uitgesproken: toen Matthias werd "mede-gekozen verklaard met de elf"(Hand. 1:26), werd hij één van de twaalf.

DE ELF, INCLUSIEF PETRUSMATTHIAS
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 00
.... 11
en 1 = 12

"Petrus, staande, samen met de elf" (Hand. 2:14)

DE ELF, INCLUSIEF MATTHIASPETRUS
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 00
.... 11
en 1 = 12

"De twaalf nu, de menigte van leerlingen tot zich roepend" (Hand. 6:2)

DE TWAALF, INCLUSIEF PETRUS EN MATTHIAS
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
.... 12

en dat Hij werd gezien door Kefas, vervolgens door de twaalf ... Vervolgens werd Hij gezien door Jakobus, daarna door alle afgevaardigden ... Maar als laatste van allen werd Hij ook door mij gezien (1 Kor. 15:5,7,8)

DE TWAALF, INCLUSIEF PETRUS EN MATTHIAS PAULUS
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
.... 12
en 1=13

En hoe konden de twaalf getuigen van onze Heer zijn voorafgaand aan Zijn hemelvaart, toen er in die tijd slechts elf apostelen waren? Het antwoord is eenvoudig: Matthias was er. En dat was ook Barsabas. Zij beiden waren gekwalificeerd, aangezien zij beiden met de Here Jezus waren geweest, "beginnend vanaf de doop van Johannes tot op de dag in welke Hij van ons werd opgenomen" (Hand. 1:22), maar er was slechts één nodig. 1 Korinthe werd vele jaren na de keuze voor Matthias geschreven, en allen die bij de de ultieme twaalf behoorden zagen en werden getuigen van de verrezen Heer. Paulus kon onmogelijk een van de twaalf zijn geweest, want hij was niet met Jezus geweest tijdens Diens aardse bediening. De bediening van de twaalf was aan de twaalf stammen. Er werd door hen niets gedaan buiten de begunstigde natie, behalve dan onder proselieten en onder die nog behoedzaam. Bovendien, waar de bediening van Petrus vermindert, neemt die van Paulus toe.

De kleine groep van gelovigen in het Messiasschap van Jezus hoefden na de hemelvaart van hun Meester niet lang te wachten tot zij door wonderlijke middelen "kracht" ontvingen voor het getuigen. De Pinksterdag kwam en de bijna honderd en twintig gelovigen die bijeen gekomen waren, zoals gewoonlijk voor gebed, werden allen, mannen en vrouwen, vervuld van heilige geest, en begonnen te spreken met tongen [talen] zoals de geest hen te spreken gaf (En zij worden allen vervuld van heilige geest en zij beginnen te spreken in andere talen, zoals de geest aan hen gaf te verwoorden. Hand. 2:4).

Het getuigenis dat uitgedragen moest worden, beginnend in Jeruzalem, was een boodschap die gelijk was aan die welke Jezus en Zijn apostelen had gepredikt, voor zover het de koninkrijksbekering, doop en het Messias zijn van Jezus betrof; maar het moest nu vergroot worden door getuigenis over Zijn opstanding en hemelvaart naar heerlijkheid aan Gods rechterhand. Deze opstanding en verheerlijking was in één keer een bewijs van de rechtvaardiging van Zijn claims en van Zijn gedrag ( En aangaande rechtvaardigheid, omdat Ik heen ga naar Mijn Vader en jullie Mij niet meer aanschouwen. Joh. 16:10), want als Hij een bedrieger was geweest, dan zou Hij nooit opgestaan zijn, noch verhoogd aan Gods rechterhand.

De Pinksterboodschap van Petrus (die het derde-uur werk van de gelijkenis van de werkers in de wijngaard of van het penninkje begon - want dezen zijn niet dronken, zoals jullie opvatten, want het is het derde uur van de dag, Hand. 2:15), was aan "Mannen, Joden en allen die in Jeruzalem wonen" (Hand. 2:14). Als we het van daar wegnemen en het aan de heidenen opdringen, doen we dat met zekere verwarring van waarheid. Joël werd geciteerd (28 En het gebeurt daarna dat Ik Mijn Geest zal uitstorten op alle vlees. En jullie zonen en jullie dochters profeteren. Jullie ouden zullen dromen dromen. Jullie uitgelezen jongemannen zullen visioenen zien. 29 En ook over de mannelijke dienaren en de dienaressen zal Ik in die dagen Mijn Geest uitstorten. 30 En Ik geef wonderen in de hemelen en op de aarde, bloed en vuur en pilaren van rook. 31 De zon zal in duisternis veranderd worden en de maan in bloed, vóór komst van de grote en te vrezen dag van JAHWEH! 32 En het gebeurt dat een ieder die zal aanroepen in de Naam van JAHWEH zal ontsnappen, want op de berg van Zion en in Jeruzalem zal verlossing komen, zoals JAHWEH zegt, en onder de overlevenden die JAHWEH roept. Joël 2:28-32) om te laten zien dat zulke tekenen en wonderen verwacht konden worden, voorafgaand aan de grote en nobele dag van de Heer. Mensen en vrouwen van alle soorten en rangen van leven werden begiftigd met de geest van profetie en van visioenen en van dromen en van uitspraken, terwijl die giften tevoren zeldzaam waren geweest.

Het feit dat het aardse koninkrijk prominent aanwezig was in de boodschap, alsook in de gedachten van de gelovigen ( Dezen dan, inderdaad samenkomend, vroegen Hem, zeggend: "Heer, herstelt U in deze tijd het koninkrijk voor Israel?" Hand. 1:6), wordt aangetoond door een vroege, bijna onmiddellijke, verwijzing naar het troonverbond met David (Dan profeet zijnde en waargenomen hebbend dat God hem met een eed zweert één vanuit de vrucht van zijn lendenen op zijn troon te doen zitten. Hand. 2:30). Er zijn drie onvoorwaardelijke verbonden; geen daarvan is to op heden vervuld: dat met David, met betrekking tot een afstammeling die zal zitten op zijn troon - de erfgenaam is bekend, maar heerst niet (17 Want zo zegt JAHWEH: Van David zal niemand afgesneden worden die zit op de troon van het huis van Israel. 18 En wat de priesters, de Levieten, betreft, niemand zal afgesneden worden van voor Mijn aangezicht die opstijgoffers offert en het naderingsoffer rookt en alle dagen offers brengt. 19 En het woord van JAHWEH komt tot Jeremiah, zeggend: 20 Indien jullie overdag Mijn verbond teniet doen en Mijn verbond bij nacht, zodat dag en nacht niet op hun tijd komen, 21 dan zal ook Mijn verbond met David, Mijn dienaar, teniet gedaan worden, zodat hij geen zoon heeft die regeert op zijn troon, en dat met de Levieten, de priesters, die Mij dienen. Jer. 33:17-21); dat met Abraham, met betrekking tot het land van Kanaän (En Ik geef aan jou, en aan jouw zaad na jou, het land van jouw verblijfplaats, heel het land Kanaän, tot een aionisch bezit. En Ik word voor hen tot Elohim." Gen. 17:8; En zie! JAHWEH staat er op en Hij zegt: "Ik ben JAHWEH, Elohim van Abraham, jouw vader, en Elohim van Izaäk. Het land waarop jij ligt, Ik zal het aan jou en aan jouw zaad geven 28:13); en dat - er wordt tenminste naar gehint - met Adam, over het vullen van de aarde en heerschappij hebben over ieder levend ding dat op de aarde is ( En Elohim zegent hen en Elohim zegt tot hen: "Wees vruchtbaar en vermeerder en vul de aarde en bedwing haar, en heers over de vis van de zee en over wat vliegt in de hemelen en over elk dier dat beweegt op de aarde. Gen. 1:28). Al deze verbonden vinden hun vervulling in Christus. Hij is de Koning over Israel, de Lotdeelgenieter van het Land en Degene Die aangesteld is over de werken van Gods handen (7 U maakt hem een beetje minder dan de boodschappers. U lauwerkranst hem met heerlijkheid en met eer, en U stelt hem aan over de werken van Uw handen; 8 alle dingen onderschikt U onder zijn voeten." Want in het aan hem onderschikken van het al laat Hij niets aan hem niet-onderschikt. Maar nu zien wij nog niet dat het al aan hem onderschikt is geworden. Hebr. 2:7,8), de Heer van de aarde. Maar hier (Dan profeet zijnde en waargenomen hebbend dat God hem met een eed zweert één vanuit de vrucht van zijn lendenen op zijn troon te doen zitten. Hand. 2:30) gaat het over Israel.

Petrus spreekt over de Koning en het koninkrijk als iemand in wie de hoop herboren was door de opstanding van Jezus Christus uit de doden (Gezegend zij de God en Vader van onze Heer, Jezus Christus, Die, overeenkomstig Zijn vele ontferming, ons opnieuw verwekt tot in een levende hoop door de opstanding van Jezus Christus vanuit doden, 1 Petr. 1:3). De kleine groep van gelovigen had er op vertrouwd dat Hij degene zou zijn Die Israel zou verlossen (Wij echter hoopten dat Hij Degene is Die op punt staat Israel los te kopen. Maar zeker, ook samen met al deze dingen, leidt het ons in deze derde dag sinds dit gebeurde. Luc. 24:21). Maar toen hun Heer stierf, in oneer en schaamte, stierf ook hun hoop. Nu leefde Hij weer, en hoop was her-verwekt. Zou Hij hen op de dag van de eerstelingen redden als de eerstelingen van de natie, het koninkrijk voor Israel weer herstellen en hen de beloofde koninklijk krachten geven? Het antwoord hing af van het gedrag van de natie ten opzichte van hun Koning, op de manier waarop de hoogmoedige gescheidene de her-aanbieding van het huwelijk ontving.

De apostelen en andere discipelen werden bezocht met de "de machten van de op het punt staande te komen aion" (Hebr. 6:5), de bekleding van de Millenniale tijd, getoond in de genezing van de lamme man die "huppelde als een hert," en in de dood van Ananias en Saffira, overeenkomstig de Psalm die beloofde:

"Die misleidt zal niet verblijven in mijn huis.
Die valsheden spreekt zal niet bevestigd worden voor mijn ogen.
In de morgen zal ik alle boosaardigen van het land uitwissen,
uit de stad van JAHWEH allen afsnijdend die wetteloosheid bedenken."

(Psalm 101:7,8)

Waar zijn de genezingen, het foutloos onderscheidende oordeel, de kortstondige bestraffing, die door Petrus toegepast werden? Van het oordeel en de straf is er zeker geen, en van het soort genezing als er kan zijn is er geen meer als het grootse getuigenis van Christuskrachten die daar gegeven worden dan een baby's rammelaar vergeleken met een koninklijke scepter.

Het gevolg van de Pinksterprediking was dat drie duizend meer Joden overtuigd werden dat Jezus de Messias was, gedoopt werden en voortgingen in het onderwijs en de gemeenschap van de apostelen, door brood te breken en te bidden. Alle gelovigen, uitziend naar de vestiging van het Messiaanse Koninkrijk, waren gewend aan het samenkomen om te bidden in de tempel. Er was toen, of anders (En die het horen verheerlijkten God. Zij zeiden bovendien tot hem: "Aanschouw, broeder, hoe vele tienduizendtallen er zijn onder de Joden die geloofd hebben en allen zijn geestdriftigen van de wet Hand. 21:20), geen neiging om de Joodse methode van aanbidding te verlaten of op te houden Jood te zijn.

Het verkopen van hun "bezittingen," of beter "het verkregene," was geen vergissing. Het was zo ver van een vergissing dat het een bewijs was van het geloof van de gelovigen in de nabijheid van het koninkrijk, Het waren niet hun stammen- en familiale lotdelen die verkocht werden en die de basis vormden van hun onderhoud, hun leven, maar het waren hun vrije eigendommen, hun overtollige eigendom, verkregen buiten en boven wat hen overeenkomstig de wet was gegeven. Het was een bewijs dat zij God en Zijn rechtvaardigheid zochten, en niet de Mammon van de wereld. Ze wisten dat al zulke titels met de vestiging van het koninkrijk en de herverdeling van het land afgeschaft zouden worden; daarom wilden ze liever de prijs van hun verkregen zaken gebruiken ten gunste van allen.

We kunnen aan de ene kant het lichaam van Christus niet terug werpen in die toestanden, noch, aan de andere kant, die toestanden naar voren slepen naar het heden.

Enige tijd na Pinksteren, ons wordt niet verteld hoe lang, gingen Petrus en Johannes rond het uur van het middaggebed de tempel binnen. Op weg naar binnen genas Petrus een man met een aangeboren afwijking aan de voeten en de enkels. Het wonder trok zo de menigte aan van andere Joodse aanbidders, dat Petrus tegen hen uitvoer, onder leiding van de heilige geest. Hij legde de schuld voor de moord van hun Koning neer bij de deur van het volk, het verachten van hun beloofde Liefhebber, de Prins van Leven, maar hij verzekerde hen dat Hij was opgestaan uit de doden en dat Hij het was die het wonder van de lamme man had verricht,

Zo brengt hij aan hen de boodschap van bekering over, er bij hen op aandringend hun trouw aan hun Echtgenoot-Liefhebber te bevestigen, hun zonden te belijden en er van af te keren, door de wereld te laten weten dat Hij die zij veracht en verworpen hadden hun ware Koning was. Als zij dat zouden doen zou Hij komen en hen voor de natiën rechtvaardigen, hun zonden uitgewist zijnde, en seizoenen van verfrissing zenden van Gods goedgunstigheid, die zo lang en terecht afgewend was geweest. Jezus Christus zou opnieuw naar hen toe gestuurd worden, als het meest opmerkelijke bewijs van goddelijk mededogen en gunst, Dezelfde Die tevoren aan hen had gepredikt, niet alleen tijdens de aardse bediening van onze Heer, maar ook door de oude profeten.

En waarom was Deze niet eerder gekomen, als Hij zo vurig van de natie hield? Het antwoord is: de tijden en seizoenen hield God in Zijn eigen beheer, omdat sommige fasen van de tijden afhankelijk gemaakt waren geworden van het gedrag van Israel. Niets wat zij konden doen zou ooit Zijn doelstellingen of Zijn succes in hen aantasten, maar de tijd voor de dingen zou ietwat aangepast kunnen worden. In ieder geval was het lang tevoren bepaald dat de Koninklijke aanwezigheid tijdens de tijden van de heidenen teruggetrokken zou worden, maar wanneer die tijden zouden eindigen, wanneer de heilige stad zou ophouden de soevereine stap van de vreemdeling te voelen, dat was nooit onthuld. Maar deze officiële proclamatie door Gods officiële verkondigers informeert ons dat die tijden beëindigd zouden worden door de koninklijke komst van de Gezalfde [Messias/Christus], als het volk had nagedacht en hun houding ten opzichte van Gods voorzienigheid had teruggedraaid.

Het herstel van alles wat God sprak door de mond van Zijn heilige profeten van het tijdperk, moet niet losgerukt worden van de trossen door enig hoog getijde van sentiment of vooroordeel. In geen geval konden de profeten verwezen hebben terug te gaan naar de Vloed, waar de huidige boze tijd of aion begon (zoals Hij spreekt door de mond van Zijn heilige profeten, vanaf de aion Luc. 1:70). Ons wordt niet verteld dat alle profetische uitspraken sinds de Vloed zijn opgetekend in de heilige Schrift. Maar de profeten die langs deze lijn getuigenis dragen, zijn gespecificeerd; daarom is er geen noodzaak of is er ruimte voor menselijk giswerk. Mozes wordt als eerste geciteerd en hier wordt hij, zoals gewoonlijk, afgescheiden van de grote groep van de profeten, omdat hij een meer verheven ambt had bovenop zijn profetische. Mozes voert, sowieso, de lijst aan, dan volgen "alle profeten vanaf Samuël." Zij waren degenen die in het bijzonder spraken over het herstel van koninklijke eren, voorrechten en pracht, omdat vrijwel allen het verval van het koninkrijk volgden en sommigen de val er van.

Mozes (Een Profeet uit jouw midden, van jouw broeders, zoals ik, zal JAHWEH, jouw Elohim, doen opstaan. Naar Hem zullen jullie luisteren. Deut. 18:15) wordt als getuige aangevoerd, als degene op wie de Joden trots waren dat ze bouwden; en hij veroordeelde ze helemaal. Er was geen ontkomen aan de betekenis van de woorden. Daar was de Wet waarover de zoveel babbelden. Maar God toonde hen mededogen. Saul van Tarsus werd ook door die puntige uitsprak veroordeeld. Toch toonde God hem niet alleen mededogen, maar veel meer: genade. Hij bezocht hem niet alleen met alle straf die er was die men met reden kon verwachten, maar Hij overstelpte hem met geschenken en milddadigheden voor welke er geen grond was het door de Wet te verwachten.

Denk er aan, de hele verhandeling was aan en over Joden. Het herstel gaat niet terug tot Adam, maar naar het Joodse koninkrijk op aarde. Zeker weten, zelfs de verlaten plaatsen en wildernissen die palen aan de berg Zion zullen als Eden worden, de hof van de Heer, en ontzagwekkende politieke en religieuze veranderingen zullen plaatsvinden na de tijd van de inwijding van de Messias, maar we moet niet meer toevoegen aan de Millenniale heerschappij van Christus dan de Schrift aandraagt. Dat wel doen zou toevoegen aan het Woord van God betekenen.

Alleen Joden waren de kinderen van de profeten en alleen Joden en proselieten waren ooit kinderen van het verbond dat God met Abraham maakte, zeggend: "En in jouw zaad zullen alle families van de aarde inbesloten gezegend worden" (Hand. 3:25).

Wat? Is het lichaam van Christus dan nu niet gezegend onder de termen van dat verbond? Absoluut niet. Gelovigen waren er onder gezegend tijdens de periode van Handelingen, maar nu, na Handelingen 28, zijn ze in een nog meer basic en veelomvattende relatie met God als Zijn kinderen. Efeziërs, Filippenzen, Kolossenzen en 2 Timotheüs wisten niets van Abraham. De soort zegen onder de Abrahamitische belofte wordt gespecificeerd als "ieder van jullie wegkeren van zijn ongerechtigheid." De zegen van lichaams-gelovigen gaat veel verder dan dat.

"De tijden van herstel" zinspelen naar verlossing onder de wet, maar brachten in werkelijkheid perfectie en grandeur binnen met de heerschappij van de Messias, wanneer Hij als verwante verlosser Zijn tot slaven gemaakte en onterfde volk zal verlossen. Dus moet er bij het spreken tot deze Israelieten over seizoenen van herstel opgemerkt worden dat door Petrus niet één woord wordt gezegd over de huidige bedeling van genade en het lichaam van Christus, met z'n hemelse bestemming en setting. Indien Pinksteren het begin markeerde van de kerk zoals wij die kennen, is het dan niet vreemd dat er niet alleen niets is om zulk een begin te identificeren, maar alles om de activiteiten van die tijd te scheiden van de dingen die ons beloofd zijn in de gevangenisbrieven van Paulus?

Maar het officiële her-aanbieden van het koninkrijk aan de natie Israel als zodanig kwam de volgende dag, als een vervolg op de arrestatie van Petrus en Johannes door de "priesters en officieren van het heiligdom en de Sadduceeën," die geërgerd waren door wat Petrus had gezegd, en mogelijk nog meer vanwege de vijf duizend die zijn onderwijs geloofden. Als de twee apostelen voor het regerend lichaam van Israel werden gebracht, zou dan die groep van functionarissen, verzacht door een gevoel van hun schuld bij het doden van de Prins van Leven, snel de gelegenheid grijpen om mededogen te krijgen, en meewerken aan de grote zendings-activiteiten van En dit evangelie van het koninkrijk zal geproclameerd worden in heel de bewoonde wereld, tot een getuigenis voor al de natiën, en dan zal het einde arriveren. Mattheüs 24:14 en Gegaan zijnde, dan, maak alle natiën tot leerling, hen dopend tot in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige Geest, hen onderwijzend alles te bewaren zoveel Ik jullie instructie geef. En neem waar, Ik ben met jullie al de dagen, tot de voltooiing van de aion." Amen!28:19,20? Dit was een van de meest aandoenlijke uren van Israels geschiedenis. Ze stonden op de drempel van het koninkrijk. Zouden ze de bevrijding van Rome versmaden en de lang beloofde soevereiniteit minachten waarvoor hun bekering de toegangscode zou zijn? Het lijkt onmogelijk dat ze dat zouden doen, maar ze deden het wel en brachten over de natie een eeuwen lange veroordeling.

Wat was het dat in de weg stond van hun aanvaarding? Religie!

De planken van hun hart waren alle volgestouwd met een hele serie van goederen die hen aangenaam en afdoende schenen. Net als bij de herberg was er voor de Zoon van Heerlijkheid geen plaats. De naam die de lamme man had genezen, de enige naam waardoor zij gered konden worden, was nou net de naam waar de heersers de apostelen opdroegen niet van te spreken (Hand. laat het bekend zijn aan jullie allen en aan al het volk van Israel, dat in de naam van Jezus Christus, de Nazoreeër, Die jullie kruisigen, Die God wekt vanuit doden, in Deze naam staat deze man er bij, gezond in het zicht van jullie. 4:10; En er is in niemand anders redding, want ook is er geen andere naam onder de hemel die werd gegeven aan mensen, in welke het bindend is dat wij gered worden. 12;Maar opdat het niet nog meer tot in het volk verspreid zal worden, zouden wij hen dreigen niet meer te spreken op grond van deze naam, tot niemand van de mensen. 17).

Was er in deze sprake van overspel? Ja, want Petrus en Johannes werden naar een citaat uit de tweede Psalm geleid, waarin wordt geprofeteerd dat "het volk" (het volk van Israel) zich bij de heidense machten zou voegen en die steunen. Deze eenheid van doelstelling, zoals tussen heidense macht en Gods tevoren gescheiden volk, maar nu het hof gemaakt als een bruid voor hertrouwen, vormde een samenzwering tegen de Ene aan Wie zij rechtens toebehoorden. Maar ze hadden meer ogen voor de vreemdeling dan voor hun echte Liefhebber.

Toch geloofden grote menigten en de rest werd bevreesd. Het Sanhedrin hoorde tenminste 3 maal (Hand. 4:9-12; 5:29-32; 6:12-7:60) de boodschap, vooraf gegaan door twee toespraken tot het volk (Hand. 2:14-36; 3:12-26). Zowat het ergste dat van de gelovigen zou kunnen worden gezegd was dat de dingen die zij onderwezen de neiging hadden de gebruiken te veranderen die Mozes aan ons overgeleverd had ( Want wij hebben van hem gehoord, zeggend dat Jezus, de Nazoreeër, deze plaats zal slopen en de gebruiken zal veranderen die Mozes aan ons overlevert Hand. 6:14). Die Joden waren hartstochtelijke 'kanalieten', meer geïnteresseerd in het kanaal dan in de Bron van zegeningen, meer gericht op de instrumenten dan op de Werker.

Mozes had hen verteld dat er een tijd zou komen wanneer ze niet naar hem zouden luisteren, maar naar de grote Profeet Die opgewekt zou worden, en als ze dan liever naar Mozes zouden luisteren dan naar de Messias, er zware gevolgen zouden zijn. De waarheid was dat ze naar Mozes luisterden wanneer het voor henzelf flatterend was of gerieflijk om te doen; anders zouden ze de zaak naast zich neer gelegd hebben. Liever dan hun "gewoonten" te veranderen waren ze gewillig moord aan moord toe te voegen. Dezelfde klasse had tevoren onze Heer er van beschuldigd dat Zijn discipelen de overleveringen van de ouden overtreden hadden (Waarom overtreden uw leerlingen de overlevering van de ouden? Want zij wassen de handen niet wanneer ook maar zij brood zullen eten Matt. 15:2), maar er in het geheel geen probleem van maakten dat ze zelf de bevelen van God door hun tradities van nul en gener waarde maakten.

Er ging tijd voorbij en Stefanus werd gearresteerd.

De heerlijkheid van God, die eens had geschenen in het meest heilige van de tempel, die had geschenen in het gezicht van Jezus Christus (En Hij werd vlak voor hen omgevormd en Zijn gezicht schijnt als de zon. Zijn bovenkleding, echter, werd wit als het licht. Matt. 17:2; want God zegt: "Vanuit duisternis zal licht schijnen," dat doet schijnen in onze harten tot verlichting van de kennis van de heerlijkheid van God in het gezicht van Jezus Christus. 2 Kor. 4:6), scheen nu in een ietwat beperkte mate in het gezicht van Stefanus, toen hij voor de ogen van zijn beschuldigers gevuld werd met wijsheid en met de geest. Maar Stefanus, de schijnbare aangeklaagde, keerde - net als Petrus daarvoor - de zaken om en werd aanklager en jury, en klaagde de rechters aan. Deze rechters voerden altijd strijd met de heilige geest. Hun zelf-bewustzijn was veel sterker dan hun God-bewustzijn.

Het gedrag van Petrus en Johannes en Stefanus in deze is voor ons geen model. Het was toen het juiste om te doen. Het zou nu verkeerd zijn, want we leven nu in een andere bedeling. Deze had wonderlijke krachten, de krachten van het toekomende tijdperk. Wij hebben in het geheel niet zulke krachten, en ons wordt strikt opgedragen onderschikt te zijn aan de machten die er zijn. Zo lang de machten er zijn, dienen wij aan hen onderschikt te zijn. Wanneer het uur komt voor de beëindiging van de tijden der heidenen, zal de Messias ze zonder enige moeite of twijfel beëindigen, ongeacht hun theorieën, aannames, afleidingen of gevolgtrekkingen.

Hoofdstuk acht vertelt ons van het bereiken van een zoon van Cham met de Messiaanse boodschap. Deze Ethiopiër was een proseliet, mogelijk "van rechtvaardigheid," maar, indien niet, dan zeker "van de weg."

Hoofdstuk tien beschrijft de bekering van Cornelius. En er is mogelijk geen deel van Handelingen, tenzij het gaat om het derde hoofdstuk, waaraan meer is getrokken en gesleept om bij de theorieën te passen dan dit hoofdstuk. Het beschrijft niet de bekering van de eerste heidengeborene (want dat was, voor zover ons wordt verteld de Ethiopiër), maar het beschrijft de opening van het koninkrijksgetuigenis en het toekennen van de koninkrijkstekenen aan de eerste van de tak van Jafet, uit Noachs nageslacht. Shem en Cham waren al gezegend.

Cornelius was een vroom en God-vrezend man, en we zien dat hij een aanbidder van JAHWEH was, een proseliet van de poort, maar iemand die geen sociale standing had bij de Joden. Een Jood zou niet meer het huis van zulk een proseliet binnen gaan dan dat hij dat zou doen bij een ongelovige heiden (Bovendien zei hij met nadruk tot hen: "Jullie zijn op de hoogte hoe ongeoorloofd het is voor een Joodse man zich te voegen bij of samen te komen met iemand van een andere stam, en aan mij toont God geen enkel mens ongewijd of onrein te noemen. Hand. 10:28; zeggend: "Jij kwam binnen bij mannen die een voorhuid hebben en jij at samen met hen." 11:3).

Petrus, biddend bovenop het huis in Joppe tijdens het zesde uur van de dag, ontving een visioen, en Cornelius, een bidder uit gewoonte, in harmonie met 1 Kon. 8:41-43, ontving rond het negende uur een ander visioen. Het zesde en negende uur komt overeen met de gelijkenis van de kleintjes die op punt staan binnen te komen. Het was voor zowel Petrus als Cornelius een nieuw werk. Petrus, verknocht ritualist die hij was, aarzelde toen hem in trance werd verteld dingen te doden en eten die tevoren door de wet verboden waren. Maar het drie maal neerlaten van het laken en dan de drie mannen aan de poort, overtuigden Petrus dat de tijd was gekomen dat iets gedaan moest worden voor de derde zoon van Noach, het begin van de derde groep van de werkers in de wijngaard.

De apostel haastte zich van Joppe naar Caesarea en predikte aan Cornelius en diens huishouding de aard van tijd vanaf Johannes' doop tot aan de dag van Zijn hemelvaart (Hand. 10:34-43). Er is hier geen hemelse bestemming bij betrokken voor de gelovige Jood of gelovige heiden. De bestemming bleef exact wat die was in de dagen van het oude verbond en in de evangeliën van de Griekse Schrift, namelijk: op aarde. En terwijl gelovige heidenen, voor of na de huidige bedeling, een ingang zullen hebben in het koninkrijk (34 Dan zal de Koning uitspreken tot die aan Zijn rechterkant: 'Kom hier, de gezegend wordenden van Mijn Vader. Ontvangm als lotbezit het voor jullie vanaf de neerwerping gereed gemaakte koninkrijk. 35 Want Ik had honger en jullie gaven Mij te eten. Ik had dorst en jullie gaven Mij te drinken. Ik was een vreemdeling en jullie namen Mij in huis, 36 naakt en jullie omhulden Mij. Ik was zwak en jullie zagen naar Mij om. Ik was in de cel en jullie kwamen naar Mij toe.' Matt. 25:34-36), zullen ze altijd onderschikt zijn aan de Joden. Op de aarde is de heiden altijd onderschikt, de kuddes voedend, de velden ploegend, en zorgend voor de wijngaarden die op de Joodse lotdelen floreren, opdat het Joodse volk zich geheel kan weiden aan het werk van het priesterschap (5 En vreemden staan en grazen jullie schaapskudden en zonen van de buitenlander zijn jullie boeren en jullie wijngaardeniers. 6 En jullie, jullie zullen priesters van JAHWEH genoemd worden, dienaren van onze Elohim zal men jullie noemen. Jullie zullen het vermogen van de natiën eten en in hun heerlijkheid zullen jullie je omkleden. Jes. 61:5,6).

Petrus' uitspraak dat God geen aanziener des persoons is, moet niet tot meer gemaakt worden dan dat het zegt. Er was geen aanzien van personen in de zaak van aanvaardbaarheid. Er zijn geen onderscheiden in de zaak van bestemming. Het feit dat Cornelius, godvrezend man als hij was, op een Jood moest wachten om te komen en hem te bedienen, voordat hem de speciale gunsten van die tijd werden gegeven, is op zichzelf een bewijs dat hij onderschikt was aan Israel. Cornelius was al gereinigd, zoals aan Petrus getoond in het visioen (En weer, een tweede keer, kwam de stem tot hem: "De dingen die God reinigt ontwijd jij toch niet!" Hand. 10:15). Zijn aanvaarding door God was op een basis van "vrees en rechtvaardige werken." net als de schapen-natiën van Dan zal de Koning uitspreken tot die aan Zijn rechterkant: 'Kom hier, de gezegend wordenden van Mijn Vader. Ontvang als lotbezit het voor jullie vanaf de neerwerping gereed gemaakte koninkrijk. Mattheüs 25:34. Onze aanvaarding is niet door werken (Indien nu in genade, dan niet meer vanuit werken, anders wordt de genade niet meer genade. Indien echter uit werken, dan is het niet meer genade, anders is het werk niet meer werk. Rom. 11:6; 8 Want in de genade zijn jullie geredden, door geloof, en dit niet vanuit jullie zelf; het is het naderingsgeschenk van God, 9 niet vanuit werken, opdat niemand zich zou beroemen. Efe. 2:8,9). Maar toen namen vrees voor God en rechtvaardige werken de plaats in van Mozes. Zij gaven de vrome heiden dezelfde status voor God als de vrome Jood. Maar beide hadden ze Christus nodig (Die zal uitspraken tot jou spreken in welke jij gered zal worden, jij en heel jouw huis." Hand. 11:14), en Petrus predikte aan beide, bekering niet noemend, want er was geen nodig, net zomin als voor de vrome Joden op de Pinksterdag. De zegening van Cornelius hing af van de vestiging van de hemelse soevereiniteit op de aarde, het koninkrijk van de Messias. Onze zegen komt ondanks en vanwege het falen van de natie Israel om haar Koning en Zijn koninkrijk te aanvaarden.

Petrus was, als een apostel van Jezus Christus, niet onderschikt aan de broeders te Jeruzalem; maar toen zij hoorden dat hij met heidenen had gegeten, namen ze hem dat zeer kwalijk (2 Toen nu Petrus omhoog ging tot in Jeruzalem, stonden degenen vanuit de besnijdenis in tweestrijd tegen hem, 3 zeggend: "Jij kwam binnen bij mannen die een voorhuid hebben en jij at samen met hen." Hand. 11:2,3). Zo plaveiden zij de weg voor hun eigen afvalligheid en gingen voort die ijverig te betreden. Zelfs de gelovigen in Israel - de meeste dan toch - werden afvallig. Ze noemden Jezus: Heer, Heer, maar ze deden niet de dingen die Hij zei. Ze waren niet gewillig de goddelijke leiding te aanvaarden en het kanaal van zegen voor de heidenen te worden, tenzij die heidenen eerst Mozaísten en daarna Messianisten werden. Ze maakten door hun tradities de bevelen van God van nul en gener waarde, want er was geen Mozaïsche wet die sociale omgang tussen Jood en heiden verbood.


Naar deel 4




© www.hetbestenieuws.nl