Zoals God in voorbije tijden door de profeten tot de Hebreeuwse vaders had gesproken, met hen pleitend om in Zijn boezem terug te keren, zo zond Hij nu Zijn eigen Zoon, door Hem sprekend tot Zijn gescheiden volk Israel. Het verslag over dat spreken hebben we in de vier evangeliën of verslagen van Christus' woorden en werken op aarde.
Zo grondig heeft de "geestelijk Israel" theorie greep gekregen op het denken van het Christendom, dat aan de eenvoudigste van uitspraken over de beperkingen van de aardse bediening van onze Heer wordt voorbij gezien of dat ze wordt genegeerd. Zo wordt wijsheid buiten gesloten bij een van haar poorten, zelfs wanneer ze echt binnen zou willen komen.
De "geestelijk Israel" gedachte werd voor het eerst prominent door Origenes binnengesmokkeld in de Christelijke kerk, een briljante Griekse schrijver en leraar uit de derde eeuw. Had deze theorie, met als gevolg dat de kerk van deze bedeling de Joodse natie had vervangen en erfgenaam werd van al haar oude verbondsbeloften en profetieën, niet gangbaar geweest in het publieke denken voor meer dan vijfenzeventig jaren, dan zou de Christelijke kerk in het geheel niet van nut zijn geweest voor Constantijn. Maar gegeven het feit dat de kerk nu Israel vervangt, in plaats van iets totaal anders en onderscheiden te zijn, dan heb je een aanzienlijke basis voor de kerk-staat, voor het maken van oorlog in de naam van en met de hulp van religie, voor ritueel, pracht, praal en ecclestiaal vertoon. Constantijn zag al deze mogelijkheden, greep ze en maakte er uitgebreid gebruik van. Slechts weinigen hebben de truc afgeleerd.
Alleen een zorgvuldig lezen van de werkelijke tekst van de Griekse geschriften van de Bijbel, gewoonlijk, hoewel verkeerd, het Nieuwe Testament genoemd, kan ons helpen uit te komen bij de feiten. En op die vallen wij terug.
Mattheüs opent praktisch met de aankondiging: "Bezin je, want het koninkrijk van de hemelen is genaderd!"(Matt. 3:2). Zoals wij nu leven, bijna twee duizend jaar na die tijd en onder westerse condities, is het voor ons moeilijk de kracht van deze woorden op juiste wijze in te schatten. Maar voor de Jood van die dagen waren ze hoogst actueel. De soevereiniteit die in de tijd van Johannes de Doper's officiële proclamatie de macht had over Israel was een aardse soevereiniteit, uitgeoefend door een heidens keizerrijk, in sterke tegenstelling tot de hemelse soevereiniteit die over Israel had geheerst vóór hun national scheiding, voordat hun Soeverein, hun Echtgenoot, ophield met tribunaal te houden tussen de cherubs in het meest heilige van de tempel. Johannes' boodschap werd gegeven om het Joodse volk aan te moedigen zich te bezinnen, weg te keren van vertrouwen in aardse macht en zich te keren naar verpozing in dat koninkrijk en die heerschappij onder de hele hemel, die aan hen was beloofd als "volk van de allerhoogsten van de heiligen" (Dan. 7:27).
De boodschap die Johannes had was exclusief voor de Joden. Ze werden aangemoedigd de zonden te belijden die bij hun situatie behoorden, de zonden van nationaal overspel en van falen te verlangen naar de goedkeuring van niemand anders dan hun Heer (). Zijn toehoorders waren reeds bekend met "de op het punt staande verontwaardiging" (; ), met de oordeelszitting die een rechtvaardiging van het gelovig overblijfsel van Israel tot gevolg zou hebben en een straf voor de afvallige massa, samen met de natiën voor hun behandeling van de Jood.
De Joden waren de "zonen van het bruidsvertrek" (); onze Heer was de Bruidegom (; ). Zijn bediening en die van de twaalf was beslist niet bestemd voor de heidenen (; ).
Het Jodendom wordt aangeduid als "een boosaardige en echtbrekende generatie" (; ; ). En het is waar, geen volk zou overspelig kunnen zijn tenzij ze huwelijksrelaties hadden; en wie anders dan Israel had ooit zulke relaties met JAHWEH? (). Christus' kerk van Mattheüs 16:18 was de Joodse kerk, want "de kerk in de wildernis"() was Joods geweest en omdat de gemeente van Joods was bleef die zo.
Berouw en doop waren de sleutels tot het Koninkrijk en ze werden gereed gehouden voor het gebruik door onze Heer tijdens Zijn aardse bediening. Maar daarna gaf Hij ze door aan Petrus, een Jood; en Petrus oefende deze macht uit om in Handelingen 2 te openen naar Israel en in Handelingen 10 naar gelovige heidenen die proseliet waren geworden. Het was in "deze generatie," niet in de nieuwe schepping, dat de twaalf apostelen gezeten waren en zullen zitten over de de twaalf stammen van Israel en die oordelen (). Dat is hun bestemming, voor zover het het Millenniale Koninkrijk van de Messias raakt.
De gelijkenis van het huwelijk van de zoon van de koning (Matt. 22:1-14) leert hoe vooraanstaanden in Israel uitgenodigd waren voor het huwelijk, maar ze hadden er lak aan. Het gelovig deel zou de bruid worden, onze Heer was de Bruidegom. De rest van de natie, beginnend met de Farizeeën en heersers, werd voor het huwelijk uitgenodigd, zoals verderop in de gelijkenis van de wijze en dwaze maagden wordt uitgewerkt (Matt. 25:1-13).
Laat terloops opgemerkt zijn dat noch de wijze noch de dwaze maagden de bruid waren en er nooit was verwacht dat ze het zouden zijn. Zij waren slechts aanbidders die allen het voorrecht zouden hebben om de zowel de bruid als de bruidegom te vergezellen naar het huwelijksfeest. De wijze maagden gingen hun voorrecht binnen, maar zij worden niet de bruid. Alleen het meest gewillige voorbijzien aan feiten en de meest pijnlijke onwetendheid van het juist verdelen van de Schrift zou van een ontvangst comité de bruid kunnen maken.
Mattheüs is het evangelie dat in het bijzonder getuigt van de Koning en het Koninkrijk, Marcus dat van de lijdende Dienaar van JAHWEH. Met dit in gedachten zouden we niet verwachten veel over het Koninkrijk en bruids- of huwelijksrelaties te vinden in Marcus. En er is daar inderdaad vrijwel niets over te vinden.
Lucas getuigt van de Here Jezus als de Zoon des Mensen en voert in harmonie de genealogie terug naar Adam, zo Zijn recht om de aarde te regeren demonstrerend. Maar dat regeren was beloofd te zijn met en door Israel. Dus toen het aanbieden van het Koninkrijk begon, toen het vernieuwde hof maken begon, vinden we de Bruidegoms beloften van zacht banden aanhalen met zijn toekomstige vrouw (Luc. 12:22-31). Hun gedachte was voor Hem te zijn; Hij zou voor hen zorgen als zij maar berouw zouden hebben. Overal was het een oproep tot bekering (Luc. 13:1-5). De natie werd een verlenging van gelegenheid om te bekeren toegestaan. Ze moesten niet alleen door de uiterlijke kanten van de zaak gaan, maar ze moesten de vruchten leveren die hoorden bij hun bekering (). Ze moesten ophouden met hun onbeduidende formalisme en in oprechtheid van hart, met diep bewustzijn en overtuiging van zonde, zich keren naar hun rechtmatige Heer en Meester.
Maar er was geen bekering van de natie als zodanig, zoals aangetoond door de verontwaardiging van de leider van de synagoge (). De leider dacht in termen van ceremoniële wet, de Heer dacht in termen van goddelijke liefde. Bekering zou een verandering van inzicht ingehouden hebben. Maar de leiders van de natie moesten er niets van hebben, want zulk een bekering zou hen in dezelfde arme en behoeftige categorie geplaatst hebben met de bekende zondaars van de natie.
Juist vanwege deze Schriftgeleerden, Farizeeën en leiders over het algemeen geen plaats hadden voor bekering, daarom keerde de Heer Zich van hen tot de armen, zoals Hij liet zien door een gelijkenis (Luc. 14:16-24). Maar doorheen dit alles bleef Israel Israel, en het werd nooit heidens; "Want de genadegaven en de roeping van God zijn zonder spijt" ().
Johannes geeft getuigenis van Jezus als de Zoon van God (). Hij identificeert de koninklijke troonpretendent in Israel met Zijn eerdere hemelse heerlijkheid en met Zijn eerdere aanhalen van banden met Israel in de naam van JAHWEH; wat gedaan werd, of dat nu in Israel of daar buiten was, het werd gedaan doorheen Hem en door Hem. Hij kwam tot Zijn eigen bezit (Zijn troon, als de erfgenaam van David; Zijn land, als erfgenaam van Abraham; en Zijn aarde, als verdringer van Adam), en Zijn eigen onderdanen ontvingen Hem niet (). Er is verschil in geslacht tussen het eerste "Zijn eigen" en het volgende "Zijn eigen" dat moeilijk is om te laten zien zonder de toevoeging van woorden in het Engels. Het eerste is onzijdig, het andere mannelijk. Maar sommigen van Zijn onderdanen ontvingen Hem. Onder dezen was Nathanael, wiens dubbele belijdenis de goddelijke oorsprong en het rechtmatige Koningschap van onze Heer bevestigde: "U bent de Zoon van God. U bent Koning van Israel!" (Joh. 1:49).
Het was niet toevallig dat het begin van Jezus' wonderen op een trouwerij was (Joh. 2:1-11). Het universum in stand houdend door het woord van Zijn macht, veranderde Hij water in wijn, zo een klein plaatje makend van het grote feest dat Hij met alle volken zal maken in Zijn Koninkrijk, "En JAHWEH van menigten maakt voor alle volken op deze berg een feest van oliën, een feest van droesem, van vet dat merg in zich heeft, gefilterde droesem" (Jes. 25:6). En dat grote feest zal Zijn eigen bruiloftsfeest zijn.
Uit de uitspraak van Johannes de Doper, "Die de bruid heeft is bruidegom"(Joh. 3:29, hebben we drie punten afgeleid:
- De bruid was toen aanwezig;
- Jezus was de Bruidegom en aanwezig;
- Johannes was de vriend van de Bruidegom.
Waarschijnlijk zal geen van deze punten door enige Bijbelstudent worden aangevochten, of zelfs door een gewone lezer. De belangrijke vraag is of de bruidskern, die toen aanwezig was en bestond uit het gelovig overblijfsel van Israel, ja Israelieten in wie geen valsheid was, ooit in Gods doelstelling is uitgebreid en werkzaam om heidense gelovigen, zoals wij nu zijn, te omvatten. Met andere woorden, is de bruid Joods, zoals de vrouw zeker was in de tijden van het Oude Testament, of heeft de kerk, het lichaam van Christus, zoals nadien onthuld door Paulus en zoals tijdens deze periode van Israels blindheid bijeen wordt gebracht, de plaats overgenomen van de Joodse bruid, terwijl ze ook het lichaam van Christus is? Het langdurig bestaan van een theorie is geen bewijs van haar schriftuurlijkheid. Alleen de Schrift kan de schriftuurlijkheid van iets vaststellen.
Het gesprek van onze Heer met de vrouw bij de bron van Sichar illustreert de situatie enigszins. De vrouw zei "Ik heb geen man." Jezus zei tot haar: "Jij zei op goede wijze: 'Ik heb geen man,' want jij hebt vijf mannen gehad en die je nu hebt, is jouw man niet. Dit heb jij waar uitgesproken" (Joh. 4:17,18).
De Samaritaanse vrouw was afvallig van de goddelijk vastgestelde aanbidding in Jeruzalem, net zoals de Joodse dat lang, zelfs met plezier, afvallig was geweest. Ze had vijf echtgenoten gehad en had er kennelijk nog één in de tijd dat de Heer met haar sprak. Dus wanneer de Heer weer terug komt naar Zijn eigen natie, zal die natie haar liefde en vertrouwen opnieuw hebben ingeruild met Egypte, Assyrië, Babylonië, Medo-Perzië en Griekenland, en zal op schaamteloze wijze flirten met de laatste wereldlijke macht, het vreemdsoortige monster van Daniël en Openbaring. Israel kan heel goed en verwarring belijden: "Ik heb geen man."
Ja, het evangelie van Johannes, geschreven als het was na de verwoesting van Jeruzalem, is voor het nadrukkelijke doel van het leiden van de Joden in het einde van dit tijdperk (maar niet van de bedeling) naar een bewustwording van het feit dat Jezus in waarheid Zoon van God is, en als zodanig de Messias van de profeten.
Het veelvuldig afbeelden van Israel als schapen en de Heer als hun Herder, geeft een beeld dat gelijk is aan het beeld van de bruid en de Bruidegom. In het ene geval wordt de natie geweid en in het andere gekoesterd. Beide beelden worden vrijelijk gebruikt in de Hebreeuwse Schrift en in de Griek-Joodse delen van de apostolische geschriften. Geen van deze figuren wordt als illustratie van de kerk van de huidige bedeling gebruikt in welk van de brieven ook die door Paulus zijn geschreven en geadresseerd aan de kerken van deze periode. Meer dan dat: het woord schaap wordt door Paulus niet één maal gebruik in de brieven die zijn naam dragen, uitgezonderd in , waarin Jesaja wordt geciteerd bij het beschrijven van onze Heer als een Schaap voor de slacht. Hetzelfde is waar voor het woord herder. Het wordt slechts één maal door Paulus gebruikt in zijn kerk brieven, en dan in de zin van pastor (). Maar het gebruik van beide woorden in de evangeliën is veelvuldig.
"Allen, zovelen als vóór Mij kwamen, zijn dieven en rovers, en de schapen horen niet naar hen. Ik ben de Deur. In het geval dat iemand door Mij zal binnen komen, hij zal gered worden en zal binnen komen en zal naar buiten komen en zal een weide vinden."
(Joh, 10:8,9)
Mozes en de profeten waren geen dieven of rovers, maar hoewel ze grote leiders waren eisten ze niet op dat zij de grote Koning waren, Hem te zijn die op de troon had gezeten tussen de cherubs, wiens koninklijke, herderlijke en echtenootlijke terugtrekking van Zijn volk het begin had gemarkeerd van het heidense domineren over de aarde, en wiens komst, of koninklijke aanwezigheid, de beëindiging van het heidense rijk zal markeren, de her-troonbestijging van Hemzelf als Koning, het weer innemen van Zijn plaats als Herder, en het opnieuw aangaan van de nauwe en blije banden van het getrouwd zijn met Zijn volk.
Dit is de bijzondere soort van redding die aan de Joden werd aangeboden, wat tot op zekere hoogte afhing van hun eigen werken. Zij moesten zich in daad en in waarheid bekeren van hun nationale zonde van overspel, voordat Hij hen zou redden of verlossen van hun onderdrukkers. Dit is zowel onderscheiden als verschillend van de algemene redding die op Christus' dood gefundeerd is, die alle mensen betreft (), en die niet uit achting voor werken is, maar uit Gods soevereine genade ().
In Johannes en ,,,, , wordt het feit benadrukt dat onze Heer genoegen had in het alleen heb en die de Vader Hem gaf, zoals het geval was met Izaäk en zijn geliefde Rebekka. Rebekka was een dochter van Izaäks eigen volk. Niemand anders zou volstaan.
Daarom was en is de grotere bruid van dezelfde aardse familie als haar Heer.
Indien we Gods woord willen geloven moeten we geloven dat de evangeliën niet aan ons zijn, noch dat ze ons betreffen, hoewel ze wel voor ons zijn, voor onze opleiding in Gods wegen, hetzelfde als de Hebreeuwse boeken van de Bijbel. De ethische instructies van Jezus' aardse bediening werden exclusief aan Joden gegeven en zijn niet méér voor heidenen, gelovig of ongelovig, dan de rituelen van het oude verbond dat waren. De grappen die over de Bergrede gemaakt werden door ongelovigen hebben veel van hun basis gehad in het verkeerd verstaan van de toepassing er van. De Bergrede was een uittreksel van de wetten van het Messiaanse Koninkrijk, dat niet zal passen in, en nooit was bedoeld voor, de tijden van de heidense suprematie. Er is geen "kern" van de kerk, zoals we die kennen uit de gevangenisbrieven van Paulus, te vinden in de evangeliën. Ze is er gewoon niet. Het toneel is Joods; de acteurs zijn Joods; de boodschap is Joods. Ze namen de draad op van het drama waar die was gevallen bij de laatste Hebreeuwse profeet.
Naar deel 3