Hoe komt het dat Adam's zonde het ras geruïneerd heeft? Wat is
het dat wordt overgedragen en al zijn afstammelingen tot zondaars
maakt? Het is verrassend hoeveel wanklankige theorieën worden aangeboden
tot verklaring van dit feit. Er worden op zijn minst zes bij name herkend
in theologische werken, toch wordt het toegegeven dat niet één
ervan bevredigend is. Alle zijn gebaseerd op het misverstand en
misvertaling van één enkele uitdrukking. Corrigeer deze en op het
hele onderwerp valt helder licht. Moeilijkheden verdwijnen als sneeuw voor de
zon.
In Romeinen 5:12 lezen we dat "door
één man de zonde binnentrad in de wereld, en door de zonde de dood, en
zodoende de dood doorkwam tot de gehele mensheid, waarop allen zondigden
..." De gewone weergave, "omdat allen hebben gezondigd",
draait de richting van de goddelijke verklaring om en heeft geleid tot een
radicale misvatting van de waarheid over zonde, als handelend principe. De
misvatting is vrijwel dezelfde als die welke door de evolutie gemaakt wordt,
die de schepping verwart met de huidige koers van de natuur. Het is waar dat
de dood de wereld binnen kwam door een zonde in het begin, maar het is niet
waar dat zonde de bron is van de dood voor Adam's afstammelingen. In hun geval is
het de dood die wordt overgeërfd, en dit maakt dat ze niet
slechts eenmaal zondigen, maar hen als zondaars grondvest.
We kunnen het verschil tussen --- zonde als een enkele
daad en het feit van zonde --- in Adam's geval erg duidelijk zien.
Laten we eens zeer nauwkeurig aandacht schenken aan de straf die God aan Adam's
overtreding verbond. "In de dag dat je ervan eet zal je de dood
sterven". (Gen 2:17). Er wordt geen woord gezegd over een verandering in zijn
natuur.
Het enige dat de straf oplegde was een tweevoudig
binnenbrengen van de dood. Het Hebreeuws voor "(voor)zeker
sterven" wordt gewoonlijk gegeven als "de dood zal je
sterven".* De huidige staat van
onderzoekingen in Hebreeuwse grammatica leidt ons tot het weergeven ervan als
"de dood zal je sterven" letterlijk: "te sterven zal je stervende
zijn", wat in harmonie is met de feiten en de nu herstelde waarheid.
Adam was stervende: het proces dat voortdurend door zijn leven werkte;
te sterven: het feit was de climax ervan aan het eind. Deze
interpretatie wordt volledig bevestigd, niet slechts door de ervaring van Adam, maar
tevens door die van geheel zijn nageslacht. De mensheid is nu een stervend
ras. Hun levens culmineren niet alleen in de dood, maar ze worden vanaf
de geboorte tot aan het uiteenvallen door de geleidelijke werking van de
dood verzwakt.
* N.B. Er is een opmerkelijk verschil tussen de vertaling van Gen.
2:17 van het NBG en de Staten Vertaling.
Toen Adam zondigde en de trieste gevolgen van zijn
overtreding zag, waarom stopte hij niet met zondigen? Waarom leerde hij de
les niet die zijn ene overtreding leerde? We ontdekken dat Adam, in plaats
van volgende fouten te ontvluchten, doorlopend meerdere fouten maakte.
Eén zonde grondvest, in zichzelf, geen zondaar, maar de éne zonde van
Adam leidde duidelijk tot zijn zodanig worden. De dood trad binnen door de
ene zonde, en de dood was het die hem een verstokte zondaar maakte. Hij
had niet langer een verleiding van buiten nodig. Hij had geen verbod van God
nodig. Alles wat hij deed werd in verkeerdheid gedaan, eenvoudig omdat
hij de levenskracht had verloren die hem op het rechte pad kon houden.
Het is niet zonde maar dood die
doorkwam tot de gehele mensheid. Alle inspanningen om te verklaren hoe zonde
doorkwam, die de dood niet als medium van overdracht herkennen, leidt
mensen tot ploeteren met gedachtengangen in doolhoven op drijfzand, waaruit de
meest eminente theologen geen uitweg hebben gevonden. Adam werd echter niet
bedreigd met het worden tot zondaar als hij zondigde. Hij werd gewaarschuwd
dat het de dood zou brengen. En deze dood was het die hem tot zondaar
maakte. Met zijn nageslacht evenzo. Ze erven sterfelijkheid over, een
sterven dat eindigt in de dood, een levenskracht ontnemend proces.
Ze worden geboren om te sterven, en dit is het dat hen
van daden van rechtvaardigheid uitsluit. Dit is het dat hen als zondaars
grondvest. Dit is de "verdorvenheid" die maakt dat mensen tegen geweten en
natuur in gaan.
Het is niet zonde maar dood die
"doorkwam aan de gehele mensheid". En dit is niet "omdat" allen
zondigden. Laten we eens kijken hoe absurd dit is. De dood komt, volgens deze
stelling, niet totdat mensen gezondigd hebben. Toch kan een kind sterven voor
het bewust wordt. De zonde waarover hier gesproken wordt is de daad, niet het
feit. Om de daad van zonde als reden te geven waarom de dood doorkwam aan de
gehele mensheid vertelt ons niet hoe zonde is overgebracht. We verlangen te weten
waarom we de eerste daad van zonde plegen en alle die daarna volgen.
Dit gedeelte wordt vaak verdraaid om te lezen:
"Omdat allen gezondigd hebben in Adam". Dit mag dan enige
waarheid in zich hebben, maar zo'n betekenis kan niet uit de woorden worden geperst.
Het moet er worden ingelegd. "Allen zondigden" is een
uitermate simpele, vanzelfsprekende uitspraak, die geen uitleg nodig heeft
noch een theorie om haar te ondersteunen. Dat is niet zo met "allen
zondigden in hem". Dat moet verder verklaard worden door de doctrine van
"federale hoofdschap" en brengt eindeloze problemen
betreffende de leeftijd van verantwoordelijkheid met zich mee, het "verenigd
hoofdschap" van Christus, etc., etc. De uitdrukking "omdat"
kan nooit rechtmatig uit het Griekse OP-WELKE, waarop worden
gehaald. Dit wijst naar het effect niet naar de oorzaak. Allen zondigden omdat
de dood werd doorgegeven aan allen.
Hoe eenvoudig en bevredigend is het als we juist
lezen! De dood werd doorgegeven aan de gehele mensheid, waarop allen
zondigden. De dood is het kanaal van de zonde. De dood kwam door aan
de gehele mensheid. Alle mensen zijn sterfelijk. Zonde is een bijprodukt
van sterfelijkheid. De overdracht van de dood door verwekking presenteert geen
probleem. Het is eenvoudig het gebrek aan voldoende leven, een tekort aan
levenskracht, ... van alles wat stroomt vanuit het overvloedig leven. We zijn
losgemaakt van de Bron van leven, mensen wordt de toegang tot de boom des
levens ontzegd. Ze missen, derven de heerlijkheid van God.
Laten we niet voorbijgaan aan de eenvoudige les en het opvallende
contrast dat gevonden wordt in Adam's eerste zonde en zijn verdere leven van
zonde. We weten dat de eerste zonde van buiten kwam. Maar de verleiding werd
niet herhaald. Adam zou waarschijnlijk geen tweede maal bezweken zijn.
Desalniettemin, bleef Adam zondigen. Hij deed vergeefse pogingen zijn schaamte te
verbergen. Hij kroop weg voor JAHWEH. Hij voelde zichzelf een zondaar. Geen
enkele oorzaak kan worden gevonden voor zijn levensloop behalve de woorden van
JAHWEH. De straf voor zijn zonde was de dood. De dood bracht
zijn uitwerking vanaf de dag dat hij van de verboden vrucht at. En deze dood
was het die hem leidde van één zonde tot al de volgende,
zodat de zonde niet slechts een opzichzelfstaande daad was, gedaan en
verdwenen, maar een aanwezig feit, vol trieste aandrang.
Er is geen Schriftuurlijke waarborg voor enige
verandering in Adam's natuur. God was erg duidelijk. Wat op het spel
stond was leven. Het was niet nodig tot Adam te zeggen dat hij een zondaar
zou worden, want dat is ingesloten in de dood. Adam werd precies gelijk aan
zijn afstammelingen, toen de dood eenmaal was binnengekomen.
We weten allemaal dat zonde tot de dood leidt. Maar
dat de werking omkeerbaar is, zodat dood de oorzaak wordt, niet louter van
daden van zonde, maar van de praktijk en het principe van dat wat ons zondaars
maakt, is praktisch verloren gegaan omdat onze vertalers daar geen ruimte
voor lieten als ze er iets aan konden doen. De apostel vertelt ons dat zonde
heerst in de dood (Rom 5:21), maar ze veranderen dit in tot de
dood, alzo is de zin en de beeldspraak in één klap verloren
gegaan. Dood is de ruimte van zijn invloed, het enige terrein dat hulde
betuigt aan zijn afschrikwekkende tirannie.
Laten we aan de kracht van deze beeldspraak niet
voorbijgaan. Waar dood is, daar is zonde oppermachtig. Het proces van sterven dat
we leven noemen, produceert die voorkeur tot fouten maken welke zonde genoemd
wordt, en stelt allen onder de absolute almacht van Zonde. Afgezien van een
nieuw leven kan geen zondaar ontsnappen aan dienstbaarheid aan deze
meester. Vandaaruit lezen we het heerlijke contrast:
"Evenzo, zou ook Genade heersen, door
rechtvaardigheid, (naar binnen) in leven eonisch door Jezus Christus, onze Heer"
(Rom 5:21).
We drukken de absolute tirannie van Zonde in zijn
eigen terrein, de dood, niet alleen voor zijn eigen belang, maar om het
veel machtiger feit te onderstrepen dat ook Genade een tiran is, geen
zier onzekerder onderbouwd dan Zonde. Och, dat de heiligen slechts deze
reikwijdte zouden aanvaarden en buigen voor die weldoenende tirannie! Wij
allen laten de heerschappij van de Zonde toe, maar hoe weinigen verheugen
zich in de Genade die dat volkomen opzij zet?
Wanneer we eenmaal het sterke verband tussen dood en
zonde en de vitale band tussen leven en rechtvaardigheid hebben gemaakt,
zullen vele gedeelten van de Heilige Schrift meer licht krijgen. Leven, eonisch
leven, is praktisch synoniem met redding van zonde. Leven en
onbederflijkheid gaan hand in hand (2 Tim 1:10). Degenen wiens namen staan in het boek des
levens hebben geen deel aan de tweede dood (Opb. 20:15). De opstanding des
levens sluit uitredding van alle straffen en beperkingen der zonde in.
Leven in Christus is alles wat we nodig hebben. Zonde, droefheid en lijden
zullen voor ons ophouden wanneer we levend gemaakt worden. Wanneer de dood
is afgeschaft, zal zonde zowel als feit als als daad, uit het universum
gebannen worden.
Datgene wat onze Heer en Redder in het bijzonder
onderscheidde van degenen rondom Hem, was het bezit van overvloedig leven.
Ze waren sterfelijk, afdrijvend naar hun graven. Hij was zo doordrongen
met leven dat Hij Zijn levenskracht kwistig kon geven aan anderen. Zouden
zij een lepralijder aanraken, ze zouden onrein zijn. Zijn aanraking zou de
lepra reinigen. Zo overvloedig was Zijn levenskracht dat Hij niet alleen de
verwoestingen van de dood terughield voor uiteenvalling, maar werkelijk een
ontbindend lijk tot het leven terugriep. De eerste Adam werd een levende
ziel; Hij was een leven-mede-delende Geest.
Slechts wanneer we ons realiseren dat de intense
levenskracht van de Zoon van God de basis was van Zijn zondeloosheid en
rechtvaardigheid en heiligheid, komen we in de positie om te overdenken wat de
verschrikkelijke betekenis van Zijn dood was. Omdat de dood niet in Hem werkzaam
was, zou Hij nooit hebben mogen sterven.
Slechts zijn eigen vrijwillige daad en het geweld van
Zijn vijanden konden de portalen van de dood voor Hem openen. En het was
niet de dood alleen maar vooral de bijkomende consequenties die Hij vreesde.
Deze waren het die druppels bloed uit zijn wenkbrauw trokken, die zetten Zijn wil
tegen die van Zijn Vader op (Lukas 22:42-44).
Door te sterven werd Hij (tot) zonde gemaakt. Van de
zonden van anderen had Hij geleden terwijl Hij in contact kwam met hun
levens, maar zonde kon nooit Zijn eigen hart binnengaan. Hij kende het niet.
Hij moest tot zonde worden gemaakt. Hoe kon dit bestaan? Precies als zonde tot
ons komt, door Zijn dood. Zes vreselijke uren lang, terwijl duisternis het
toneel in een doodskleed hulde, werd Hij door God verlaten, vanwege zonde.
De verschrikkelijkheid hiervan kan nooit door ons worden gerealiseerd, die
weinig anders dan zonde gekend hebben.
Het lijden van de Zoon van God is niet ons onderwerp
op dit moment. Alles waarop we willen wijzen is het kanaal waardoor zonde
wordt overgebracht. Zonde komt niet alleen tot ons door de dood, maar
evenzo kwam dat tot Hem, toen Hij die teniet deed. Christus werd (tot) zonde
gemaakt, niet in Zijn leven, maar in Zijn dood. Hij kon niet eens
één zonde plegen, nog minder tot zonde gemaakt worden tijdens het meedelen
van overvloedig leven. Het was slechts toen Hij het aflag op Zijn Vaders bevel,
en het rijk van de dood binnenging, dat de zonde Hem kon aanraken. Zo
was het dat Hij (tot) zonde gemaakt werd.
De heerlijke harmonie van deze fundamentele waarheid
met Gods grote eindresultaat zal duidelijk zijn aan allen die geloven in de
afschaffing van de dood en de verlevendiging van allen. Als zonde
slechts kan werken door middel van de dood zal het zeker verdwijnen wanneer de dood
in rook opgaat. Het zal geen kanaal meer hebben waardoor het mensen kan
bereiken en geen ruimte waarin het werkzaam kan zijn. Alles wat er van over zal
zijn, zal de heerlijke opluchting van haar afwezigheid zijn, en de diepe,
duurzame waardering van de liefde die haar kon gebruiken om zijn overweldigende vloed
van genegenheid te ontsluieren (2 Tim 1:10, 1 Cor 15:22).
A.E. Knoch - All in all Blz 51 & 52
Het wordt gewoonlijk als waar aangenomen, onder
Hebreeuws geleerden, dat de herhaling van het werkwoord, zoals in dit geval,
slechts tot nadruk is. --- Maar een langdurige en nauwkeurige overdenking van
verdubbelde werkwoorden in het Hebreeuws heeft me geleid tot het twijfelen aan dat ze
slechts nadruk geven aan de gedachte. Herhaling is een methode om accent te
geven, maar deze werkwoorden zijn niet louter herhaald. Ze zijn met zorg
vervoegd om het idee aan te passen, en hun exacte letterlijke kracht is altijd
de precieze betekenis volgens de context.
We zullen een voorbeeld nemen dat bij iedereen
bekend is. Adam werd gewaarschuwd dat in de dag dat hij zou eten van de
verboden vrucht hij "voorzeker zou sterven". Deze uitdrukking is
een combinatie van onbepaald (TO-DIE)/(te-sterven) en onvoltooid
(YOU-ARE-DYING)/(je-bent-stervende). Welnu, dit beschrijft exact wat
feitelijk aan Adam gebeurde op die dag. Hij stierf niet voorzeker.
Maar het proces van sterven werd werkend in hem, dat vele jaren later tot zijn
dood leidde. Hij was "stervende, om (uiteindelijk) te sterven".
Dit sterven bracht hij over op geheel zijn nageslacht, en dit is het dat de
mensheid tot zondaars maakt. Van geboorte af zijn we stervend tot het leven
volkomen weg is. Is het niet veel beter om het Hebreeuws letterlijk te nemen, dan de
kracht ervan te negeren door het louter tot nadruk te maken? Het laatste
spreekt de feiten tegen. Het eerste bevestigt en verklaart ze.
Omdat we niet de gebruikelijke weergave geven, is
een woord van verduidelijking noodzakelijk met betrekking tot de Hebreeuwse,
zogenoemde "tijdvormen". Er zijn er slechts twee. Ze worden
gewoonlijk "verleden" en "toekomend" genoemd. Deze namen zijn
misleidend, want het verleden wijst vaak naar de toekomst en toekomend wordt
vaak voor het verleden gebruikt. Het is vanzelfsprekend dat deze vormen niet
aan tijd refereren. --- Het Hebreeuws kent geen tijdvormen. ---
De tijd moet uit de context worden afgeleid. Na veelvuldige experimenten en
voortgezette overdenking zijn we er praktisch zeker van dat het
"verleden" een FEIT uitdrukt, en "toekomend"
een PROCES of
onvoltooide handeling, die gaande is. Aldus is STERVEN een feit, los van de
tijd, en JE-BENT-STERVENDE, is het proces van ontbinding dat
voortdurend werkzaam is.
A.E. Knoch
Volgend artikel van deze serie