In zowel het Engels als in het Grieks zijn geweten en bewustzijn
even nauw verbonden in hun betekenis als in hun vorm.*
Inderdaad, het werkwoord behorend bij geweten,
suneidêsis, TEZAMEN-WAARNEMing, is in het Grieks
suneideo, dat bewust zijn betekent. De Authorized Version geeft het weer als
be privy (met medeweten van) (Hand 5:2), consider (overwegen)
(Hand 12:12), be ware (gewaar zijn, S.V. overleg) (Hand 14:6) en
know (kennen, S.V. ben bewust) (1~Cor 4:4). Bij deze laatste
tekst voegt Wigram's concordance toe: (lett.: ben bewust). In
iedere passage is bewust zijn een betere vertaling. Zodat in essentie
geweten een vorm van bewust zijn is. Het is inderdaad een
vraag of Hebr 10:2 weergegeven moet worden als: eenmaal gereinigd zijnde, niet
langer een geweten aangaande zonden hebben of een bewustzijn van
zonden, want het is in de grondtekst van zonden, en de betekenis komt op
hetzelfde neer. Het lijkt er daarom op dat geweten, evenals bewustzijn, een
relatieve waarnemingszin is. Men zou kunnen redeneren dat de ervaring van
zonde het geweten in grote mate zou versterken, zodat, wanneer het eenmaal
gereinigd is van zonde, het geweten meer dan ooit aanwezig zou zijn. Maar dit
lijkt in deze passage ontkend te worden. Het verdwijnt wanneer zonde wordt
"weggereinigd", net zoals we geen bewustzijn van onze
lichaamsfuncties hebben wanneer alles goed gaat, doch er onaangenaam bewust van zijn
wanneer er iets verkeerd gaat. Omdat geweten alleen in relatie met
zonde gebruikt lijkt te worden in de Schriften, lijkt het dat zijn aanwezigheid
van de zonde afhangt. Iemand, die niet aan zonde toegeeft, heeft een goed
geweten. Wie het wel doet heeft een slecht geweten. Het is bewustzijn aangaande
recht en onrecht, betreffende goed en kwaad.
* (conscience, consciousness)
Wanneer we buiten het bereik van het kwaad zijn zullen we niets hebben
waarop een geweten kan reageren, vandaar dat het ophoudt te functioneren, en
praktisch is afgestorven. Voordat onze eerste ouders van de boom der kennis
van goed en kwaad aten, misten ze deze kennis, en hadden daarom geen
geweten, noch bewustzijn van deze beide. Dit bewustzijn kwam pas nadat ze gezondigd
hadden. Toen kwam het meteen tot uiting. Wat vertelde hen dat ze naakt waren?
Het geweten. Voordat ze de kennis van goed en kwaad bezaten werden ze door
hun daden net zo min verontrust dan een klein kind. We worden niet geboren met
een geweten. Baby's zijn soms onbeschrijfelijk wreed voor dieren zonder het
ook maar enigermate te beseffen. Ze hebben nog geen geweten ontwikkeld, want ze
kunnen goed niet van kwaad onderscheiden.
Geweten is, zoals de belangrijkste stam ervan in het
Grieks aanduidt een waarnemen. In het gebruik is het beperkt tot
de waarneming van goed en kwaad. Voordat de zonde binnentrad kon er niet
zoiets als een geweten zijn. En wanneer zonde verdwijnt zal het eveneens
weggaan. Het is slechts een tijdelijke functie die alleen dankzij de zonde
bestaat.
We kunnen niet redeneren dat de mens werd geschapen
met een geweten, en daarom altijd een geweten gehad heeft en zal hebben. Ik zou
niet verbaasd zijn als Adam bewust geschapen was, maar het zou
dwaasheid zijn hieruit af te leiden dat hij, of zijn afstammelingen, niet
bewusteloos kunnen worden. De mens is misschien wel een derde van zijn
levenstijd niet bewust: terwijl hij slaapt. Bewustzijn is geen vitaal
onderdeel van de mens, maar een toestand, een ervaring, en ook zonder dit kan
hij leven en bewegen en zijn. Zo is het ook met het geweten, dat bewustzijn is
in verband met recht en onrecht. Daar waar geen kwaad bestaat kan er
geen overeenkomstig bewustzijn, geen geweten bestaan. Wanneer zonden zijn
weggewassen zijn we ons er niet meer van bewust, en dus kunnen we dan geen geweten
hebben.
Een van de opmerkelijke kenmerken van het binnentreden
van de zonde is het volkomen ontbreken van enige aanwijzing van een
geweten in zowel Eva als Adam. Wanneer we deze geschiedenis lezen vragen we ons af
waarom Eva's geweten niet tussen beide komt. Ze zou op zijn minst hebben
moeten aarzelen voordat ze tegen Gods voorschrift in ging. Er is geen enkele
aanwijzing dat ze ook maar iets van twijfels had zoals wij vandaag zouden
hebben in soortgelijke omstandigheden. Maar direct erna, wat een
verandering!
Het bewustzijn onrecht gedaan te hebben dreef hen
onmiddellijk weg van de goddelijke aanwezigheid. Ze hadden een
"slecht" geweten, maar het werkte heel goed. Bewustwording van zonde en schuld
is geweten. Hoe konden ze dit van te voren hebben terwijl alles zeer goed was?
Bewustzijn van kwaad kan niet bestaan zonder de aanwezigheid van
kwaad. Zelfs nu is iemand die altijd probeert God te behagen zich nauwelijks
bewust van een geweten. En wanneer zonde zelf wordt afgeschaft zal daarmee
ook het geweten verdwijnen.
In Israël werd erg weinig onthuld met betrekking
tot geweten. Zelfs onze Heer verwees er niet naar. Waarom niet? Waar Gods
wet is, is het niet noodzakelijk om op het geweten te bouwen. Het geweten kan
zwak zijn (1~Cor. 8:7) of slecht (Heb. 10:22), of bevuild (Titus 1:15) of
zelfs dichtgebrand (1~Tim. 4:2). Het is in geen geval een ideale afschrikking van
kwaad of een gids naar het goede, hoewel het soms, tot stand kan brengen wat de
wet faalt te doen (Rom 2:15). Maar Gods wet is altijd goed. Daar kan op
worden vertrouwd. Zij verandert niet met de individuele persoon, noch met de
tijden. Daarom neemt de wet, in de Hebreeuwse geschriften, de plaats van
het geweten in, en wordt het hart aangesproken. Maar omdat Paulus zich
tot de naties richt die geen wet hebben, beroept hij zich zo vaak op zijn
eigen geweten en dat van zijn lezers.
DE HUISHOUDING VAN HET GEWETEN
We spreken van een huishouding
(geen bedeling) van het geweten omdat dit de voornaamste vernieuwing
was die het tijdperk vanaf de zonde van Adam tot aan de vloed kenmerkte.
Hiervoor was God persoonlijk aanwezig geweest bij het oorspronkelijke paar in
de hof van Eden. Daarna werd deze nauwe vriendschapsband verbroken. God trok
zich terug. Hij gaf geen wet om hen te leiden. Zij en hun nakroost werden
aan zichzelf overgelaten. Alles wat ze hadden was de kennis van goed en kwaad
en het bewustzijn dat onrecht doen God mishaagde --- dat is geweten. Dit was de
broze band die hen met God verbond.
Het was het grondprincipe van Zijn handelen met hen. Het doel van deze hele
regeling was het onvermogen van de mensheid aan te tonen om zonder God
verder te gaan, zelfs al kenden ze goed en kwaad, en hadden ze een
geweten als een voortdurende bewaker om hen tot het doen van het goede aan te
sporen.
* oikonomia: HUIS-WET wordt gewoonlijk vertaald met rentmeesterschap.
In dit hoofdstuk wordt in het Engels
gesproken over bedelingen en huishoudingen, de Engelse equivalenten hiervan
zijn:
dispensation: letterlijk: vergunning,
Godsbeschikking, bedeling, uitdeling.
administration: letterlijk: het bestuur,
het beheer, regering, administratie, het ministerie.
Het is noodzakelijk voor Gods heerlijkheid en ook
voor het goede van de gehele schepping, dat de zwakheid en verdorvenheid van
de mens zou worden aangetoond door middel van een reeks demonstraties, waarbij
hij zich in elke erop volgende onder gunstiger omstandigheden bevindt.
Om dit te doen verandert God Zijn relaties met de mensheid, of een
uitgekozen deel ervan, om zo een nieuwe en gunstiger situatie te scheppen. Deze
worden huishoudingen genoemd. In elke daarvan zijn er speciale
"bedelingen", dat wil zeggen, goddelijke gaven, maar deze moeten niet met de
huishoudingen worden verward, want de bedelingen gaan gewoonlijk door terwijl de
huishoudingen veranderen. Bovendien, als we huishoudingen als bedelingen
(of dispensaties) zien zullen we altijd proberen die te karakteriseren door
Zijn gaven in plaats van door dat wat Gods relatie tot de mens
kenmerkt en Zijn handelswijze tot het mensenras bepaalt. In mijn
meegaandheid liet ik me tot op zekere hoogte in deze verwarring meetrekken toen
ik de naam van de eerste huishouding veranderde van onschuld in
schepping. Moge mij deze verzoenende vergissing worden vergeven!
Een speciaal kenmerk van dit testen van de mensheid is
de opstapeling van de gaven, om de volgende test minder zwaar te maken. Aldus
werd, nadat de kennis van goed en kwaad werd gegeven, deze niet
teruggetrokken toen dit faalde. Zij is nadien altijd blijven bestaan. Evenmin werd
regering ingetrokken toen belofte en wet op het toneel kwamen. In de regel
blijft iedere "dispensatie" (of bedeling) bestaan en wordt aan de
volgende gave toegevoegd om te helpen de volgende test lichter te maken.
Maar deze regel gaat niet altijd op. Eerder wordt hij omgekeerd wanneer de
huidige genade plaats maakt voor toorn.
Om te (kunnen) laten zien wat de mens is, is een reeks van situaties
nodig waarin hij faalt onder steeds doordaande testen, waarbij elke
volgende minder veeleisend is dan de voorgaande. Dispensaties (of
bedelingen) zijn alle bedoeld om de omstandigheden gunstiger te maken en
de mens een betere kans te geven op succes. De resulterende toestand is wat
de huishouding karakteriseert. Aldus hebben we, als gevolg van de gave van
autoriteit, de huishouding van regering. Als we eenmaal de
goddelijke opzet in de opeenvolgende veranderingen zien, wordt de gehele
reeks duidelijk, en willen we het gevondene in een naam vast leggen. We
zouden de eerste Geen-kennis-van-goed-en-kwaad kunnen noemen en
aldus binnen de goddelijke woordenschat blijven. Doch daar ons woord
Onschuld slechts een kortere manier is om dit te zeggen, is dat voor ons geen
bezwaar. Evenzo met de volgende huishouding. We kunnen het
Met-kennis-van-goed-en-kwaad noemen, maar Geweten drukt hetzelfde uit en bespaart
vijf woorden en vijf streepjes.
Hoewel het op het eerste gezicht niet zo lijkt, was de
test in Eden de zwaarste beproeving die ooit tot de mensheid zal
komen, omdat onze onschuldige voorouders geen kennis van goed en kwaad
hadden. Ik heb grote bezwaren tegen het gebruik van onSchriftuurlijke termen,
dus verwierp ik "onschuld", maar we hebben een uitdrukking
nodig die dit feit in een enkele term samenvat. Dus ben ik sterk
geneigd om "onschuld" in eer te herstellen en "geweten" aan
te houden als haar complement, omdat het inderdaad diegenen beschrijft die
goed en kwaad kennen. Zonder kennis van goed en kwaad is de mensheid zo slap
als een vaatdoek, en hun band met God kan bijna zonder inspanning in een
ogenblik worden verbroken. Zo gebeurde het bij de allereerste beproeving. Zoals
we zullen zien, was de mens bij deze test minder voorbereid dan bij die welke
volgden en de reden daarvoor is de afwezigheid van een geweten om Eva te
waarschuwen voordat ze de Schepper krenkte. Afgezien van zijn kinderjaren, is de
mens nog nooit zo hulpeloos geweest.
Met de kennis van goed en kwaad verkreeg de mens een
geweten en had zo een steeds aanwezig afschrik middel in zich. Het nam
de plaats van Gods persoonlijke aanwezigheid in, en liet hem niet
hulpeloos achter wanneer Hij afwezig was.
Maar deze innerlijke weerhouding, deze goddelijke stem
die in een ieder woont, was niet voldoende om het mensenras van
volkomen bederf te bewaren. Louter overgelaten aan de remming van het geweten,
bedierf de mens zichzelf zo, dat genezing onmogelijk werd. Dit is een
grote les om te leren. In Eden was er geen weerhouding behalve de
aanwezigheid en het verbod van God. In Zijn afwezigheid faalde dit om de mens
te behoeden voor zelfvernietiging. Dan komt het geweten, daarna regering
door zijn kameraden, totdat we komen tot de regering van Christus zelf met een
ijzeren roede. Alle weerhoudingen falen wanneer de mens aan zichzelf wordt
overgelaten. Slechts de kracht en aanwezigheid van God kan de mens bewaren.
DE HUISHOUDING VAN REGERING
Daarom werd, na de vloed, een aanvullende factor
toegestaan, die veel heeft gedaan om de mensheid te bewaren om zich weer zonder
omwegen in de vernietiging te storten. Er werd autoriteit gegeven van mens
over mens, zodat slechtheid zou worden gestraft door de mens zelf, en hem
zodoende zou afschrikken van het ongebreidelde geweld van de voorgaande
periode. Nu zou de mensheid zeker moeten standhouden! Niet langer in onschuld, in
het bezit van de kennis van goed en kwaad, en weerhouden door het zwaard van de
overheidsdienaar, slaagde de mensheid als geheel erin zich te behoeden voor
zelfvernietiging. Toch is ook deze beveiliging, zoals al Gods gaven,
misbruikt, zodat op Christus een beroep moet worden gedaan om de teugels van de
regering in handen te nemen.
DE HUISHOUDING VAN BELOFTE
Toen het falen van de menselijke regering in de praktijk
bewezen was, zoals dat ook bij het geweten het geval was (hoewel beiden
doorgaan), maakte God een radicale wending in Zijn handelen met de mensheid.
In plaats van hen als geheel te nemen, kiest hij een individu uit, en
later een volk, om een kanaal van zegen te zijn voor de rest. In zekere zin gaan
de huishoudingen van Geweten en Regering gewoon door, want de latere
huishoudingen hebben niet direct betrekking op de mensheid als geheel.
Toch waren zelfs de belofte aan Abraham en de afscheiding van Israël
bedoeld om alle naties te bereiken (Gen 12:3b). De weinige uitverkorenen zouden
door beloften worden geholpen. God kwam nader tot hen door hen een
verwachting te geven, wat een erg krachtig vermogen is om een zwakke sterveling in
staat te stellen juist te leven.
DE HUISHOUDING VAN DE WET
Waarschijnlijk de meest definitieve en praktische hulp,
doch de meest teleurstellende, was Gods volgende stap. In plaats van
het volk van Zijn keuze onder de huishouding van Regering te laten, op een
afstand van Hem, naderde Hij tot Zijn eigen volk en woonde Zelf onder hen.
In plaats van hen in het flauwe licht van het geweten te laten, gaf Hij
hen Zijn rechtvaardige wet en werd hun Koning. Dit, zou men denken,
zou hen in staat moeten stellen rechtvaardig en heilig te leven, en zo de
demonstraties van 's mensen zwakheid, in afwezigheid van God, te eindigen. Maar
ze wezen Zijn soevereiniteit af en eisten een koning zoals de andere naties.
In hun hart gehoorzaamden ze Zijn rechtvaardige wet niet, maar werden
huichelaars, zodat God hen uit hun land moest verdrijven en hen onder de
naties moest verstrooien. Zelfs met al deze schitterende voorrechten, bewees de
mens een volkomen mislukking te zijn.
DE VLEESWORDING
Maar wat is de wet, vergeleken met de vleeswording? De wet eiste.
Christus schonk. De wet was heilig. Christus was genadig. De mens zou Hem
toch zeker liefhebben en Hem volgen, Hij Die notabene het Woord en Beeld van God
was! Het volk waar Hij naar toekwam had niet alleen het geweten maar ook
de wet om het te verlichten. Zo geweldig bevoordeeld echter, blijkt de mens
niet louter een mislukking, maar ontaard en een moordenaar, want ze
kruisigden de Genadige.
DE HUISHOUDINGEN VAN DE GEEST
Nu het duidelijk is dat de mens in vijandschap met God leeft, en
slechts tot Hem kan komen door Zijn heilige geest, komt er iets nieuws in
Gods handelen, Van nu af aan wordt dit gekenmerkt door het mede-delen van
Zijn geest.
Op Pinksteren goot Hij van Zijn geest uit op diegenen van
het volk Israël die geloofden. Hier is eindelijk een kracht die de
menselijke zwakheid en zonde aankan! Echter, in de Pinkster-huishouding
wees de natie Zijn geest af en verachtte Zijn boodschappers. Zo lang zij niet
grondig door Zijn geest herboren zijn, zijn ze niet in staat Zijn
barmhartigheid te beantwoorden. Hier hebben we de heilige natie op zijn best, en zo
eindigt deze demonstratie geleidelijk. Precies zoals God Zich tot hen had
gekeerd, evenzo, nu Hij hun falen heeft aangetoond, keert Hij terug naar de
mensheid als geheel, maar met een nieuwe dispensatie, geest, en een nieuwe
huishouding.
Door de draad met de naties weer op te pakken, kan God
niet met hen handelen alsof ze onder de huishoudingen van belofte, of
wet, of vleeswording, of geest waren geweest, want deze waren
beperkt tot het uitverkoren volk. Vandaar dat Hij aan dit alles voorbij gaat,
en teruggrijpt op Abraham vóór zijn besnijdenis. Al deze
cumulerende voorrechten hadden gefaald, dus was het nutteloos ze opnieuw te
proberen onder minder gunstige omstandigheden. Maar de dispensatie
van de geest sprong, zelfs in Israël, over de smalle grenzen van
de andere gaven heen en werd vrijelijk geschonken aan de
proselieten (jodengenoten) uit de naties.
DE OVERGANG
De roeping van Saulus van Tarsus was op zichzelf een nieuw
begin in de wegen van God, en de aanduiding van een nieuwe huishouding. Door hem
veranderde God geleidelijk Zijn methode van handelen met de naties en met
Israël. In plaats van het koninkrijk aan de Joden onder de naties te verkondigen,
zoals de twaalf hadden gedaan in het land om hun afvalligheid te laten zien,
bereikt hij de vromen onder de naties om hen tot jaloersheid te prikkelen,
zoals Mozes had voorzegd (Deut 32:21). In deze huishouding, die
wordt behandeld in Paulus vroege brieven, worden de naties met
Israël gezegend en ontvangen hun geestelijke dingen terwijl zijzelf nog
steeds afvallig zijn. God had daarvoor nog niet zo met de naties gehandeld,
noch voorzegde Hij zulke zegening in de profeten. Daar het slechts een
voorbereidende regeling was, leidend tot de volgende huishouding, hebben we het
Overgang genoemd.
DE GEHEIME HUISHOUDING VAN GENADE
Toen Paulus de Efezebrief schreef, nadat de
afkondiging van het koninkrijk zoals in het boek Handelingen is beschreven, was
geëindigd, veranderde God opnieuw Zijn manier van handelen, daarmee de
aanzet in het tijdperk van de overgang voortzettend. Toen werden de naties door
Israël in hun ontrouw, gezegend. Nu wordt de aard en plaats van
zegening veranderd van fysiek (tastbaar) en aards in geestelijk en hemels,
vandaar dat het niet door dat volk kan komen, maar er onafhankelijk van is. Eerst
waren ze gasten aan Israëls tafel, nu worden de naties mede-leden
van Gods familie. Eerst waren ze vreemden in Gods koninkrijk, nu worden ze
mede-burgers. Eerst waren zij in twee lichamen verdeeld door vleselijke rituelen,
nu worden ze verbonden leden van één lichaam.
GERICHT EN KONINKRIJKS HUISHOUDINGEN
Ik veronderstel dat iedereen zal toegeven dat het tijdperk
van gericht dat op het huidige zal volgen geen huishouding van genade is,
evenmin werd het geheim gehouden. Integendeel. God heeft zowel Israël
als de naties gewaarschuwd voor een komende tijd van gericht waarin Zijn
toorn zal worden uitgestort. Dit behoort tot de dag der mensen en sluit deze
af en hiermee eindigt de huidige boze eon, vandaar dat het geen deel kan
uitmaken van de huishouding van het Koninkrijk, waar het een voorbereiding op
is. Dat het Koninkrijk een afzonderlijke huishouding is, wordt zo algemeen
geaccepteerd dat het nauwelijks noodzakelijk lijkt om de onderscheidende
kenmerken aan te duiden, hoewel de kenmerken van de Vleeswording terugkomen,
want Christus is aanwezig, en ook van Pinksteren, want de geest wordt
uitgestort en zegen stroomt door Israël naar de naties.
A.E. Knoch
Volgend artikel van deze serie