Voordat ze zondigden hadden Adam en Eva geen kennis van het
goede. Het goede was overal om hen aanwezig, ongemengd met kwaad.
Gezondheid, kracht, eer, kameraadschap met elkaar en met God was hun
voortdurende bezit en voorrecht. Toch kenden ze niets van de zegen van deze weldaden.
Dit leren we uit de naam die werd gegeven aan de boom die de verboden vrucht
droeg. In het denken van velen suggereert hij eerder alleen de kennis van
kwaad, dan ook van goed. Toch was het bovenal de boom van de kennis van (het)
goed(e) (Gen. 2:9, 3:4-14).
Zo wordt ons helemaal aan het begin van Gods
openbaring het principe gegeven dat de sleutel vormt tot het oplossen van de
grote problemen die ons het meest in verwarring brengen. En wel dit: Onze kennis
is relatief: het is op contrast gebaseerd. De kennis van goed hangt af van de
kennis van kwaad. Daarom was de boom in de hof niet louter het middel tot het
kennen van het kwade, wat we gewoonlijk denken; het was in de eerste plaats
het middel tot kennis van het goede. Adam en Eva hadden het goede,
maar ze realiseerden zich dat niet want ze hadden geen ervaring met kwaad.
In die volmaakte hof van Eden ontbrak het ten zeerste
aan het ene element dat het meest dieerbaar voor Gods hart was. Adam
begreep Gods goedheid niet, ja, kon die niet begrijpen. Er is niets dat wijst in de
richting van waardering, dank, verering of aanbidding van de kant van Adam.
Hij ontving alles als een vanzelfsprekende zaak en was totaal niet in staat
tot onderscheid of respons, zelfs niet ten opzichte van die goddelijke liefde
die aan het oppervlak van Zijn goedheid ligt. Als wij plotseling zouden
worden omgevormd in heerlijke zondeloze wezens en worden overgebracht naar
zo'n toneel van landelijke volmaaktheid, zouden we juichen en de bewerker van
ons geluk prijzen. Maar Adam deed dat niet. Hij kende geen vreugde, want
hij kende geen ellende. Hij kende geen goed, want hij kende geen kwaad.
Dit punt is bijzonder belangrijk, en we onderstrepen het omdat het door
iedereen wordt genegeerd en verkeerd schijnt te worden voorgesteld. De hof
van Eden is een symbool van volkomen geluk geworden. Ons wordt altijd de
heerlijkheid ervan voorgespiegeld, en het geluk van het eerste mensenpaar is
spreekwoordelijk geworden. Toch is er niet de minste reden om aan te nemen dat Adam
het zo geweldig vond of het hem toegeschreven geluk genoot.
Alleen het bezit van het goede geeft nog geen kennis of
realisering daarvan. Zelfs vandaag, terwijl er zoveel kwaad is om met het
goede te contrasteren, waarderen velen hun zegeningen pas als ze die
verliezen. Adam had een perfecte gezondheid, maar wat betekende dat voor iemand
die nog nooit zelfs maar van ziekte had gehoord? Hij had voedsel in
overvloed, maar het betekende niets voor hem, die nog nooit honger had geleden. Zelfs
vreugde sprak hem niet aan omdat hij nooit pijn had gekend.
Het rampzalige tekort te midden van al Edens perfectie
was de volkomen afwezigheid van enig teken van lof of dankbaarheid. Geen
goed kennend, en volkomen onbekend met barmhartigheid of genade, was Adams hart
absoluut niet in staat tot liefde, aanbidding of verering. Gods goedheid ontving
niet het minste antwoord, omdat ze onbekend was. Alles wat Hij Adam
geschonken had wekte in hem niet de genegenheid waarnaar Hij verlangde, het doel van al
Zijn gaven.
Hoe kon dit ernstige gebrek verholpen worden? Er was
maar één manier, en daarin was in Gods wijsheid voorzien door de
boom die Hij in het midden van de hof plaatste. Hadden Adam en Eva het goede
gekend dan zouden ze Gods goedheid als een schat hebben gekoesterd en deze
nooit hebben verspeeld door Zijn gebod ongehoorzaam te worden. Echter, toen ze
wel van de boom aten, zetten ze juist die krachten in beweging die het gebrek
zou verhelpen dat maakte dat ze het deden. Welk een goddelijke wijsheid
zien we hier tentoongesteld! Gods zegeningen miskennend, krenken ze Hem door hun
daad en tegelijkertijd plaveien ze daarmee de weg naar een waardering die
beiden tevreden stelt. Liefde smeed wonderlijke plannen!
Zullen we hier even stil blijven staan bij het feit dat deze
oorspronkelijke zonde het archetype is van alle er opvolgende daden van zonde? We
kunnen het ons misschien nu niet voorstellen, maar er kan geen twijfel over
bestaan bij degenen die een volwassen kennis van God hebben dat zonde nu,
evenals toen, de vrucht is van onwetendheid over goed en kwaad en gebrek aan
waardering voor Gods gaven. Bovendien zet nu, net als toen, in Gods wijsheid,
zonde zelf juist die krachten in werking die tot kennis van goed en kwaad
leiden en naar waardering van God en Zijn liefde.
Licht immers zegt niets, als er geen duisternis zou
zijn. Liefde gaat verloren ware er geen haat. Kracht is onbekend waar geen
zwakheid bestaat. Wijsheid is afhankelijk van dwaasheid om zich te tonen.
Waar is de luister van de sterren midden op de dag?
Hun licht wordt niet gedimd, maar ze hebben geen duisternis om hun
heerlijkheid te onthullen. En wij zouden zelfs de zon niet waarderen ware het
niet vanwege de wolken en zijn dagelijkse verdwijning. Alle dingen worden
gekend door contrast. De kennis van schepselen is niet absoluut, maar
relatief.
God heeft niet twee bomen gepland, één
voor de kennis van goed en een andere voor de kennis van kwaad. Naar hun aard
zijn deze op elkaar aangewezen, en de ene kan niet zonder de andere gekend
worden. Laten we voor de goddelijke wijsheid buigen die één
boom gepland heeft, zodat het onmogelijk was om het goede te kennen zonder
kennis van het kwade.
Wanneer we in gedachten houden dat het Gods grote
opzet is om volledig de genegenheid van al zijn schepselen voor Zich
te winnen, is het vanzelfsprekend dat het belangrijkste ingrediënt voor
het beantwoorden van Zijn liefde .. een kennen van Hem is. Het proces van
Gods Zelf-onthulling is het probleem van de aionen. Als God altijd zou proberen
om Zichzelf te onthullen, zou Hij nooit slagen in Zijn opzet. Inderdaad, als
oneindigheid nodig zou zijn om Hem bekend te maken, dan zouden Zijn schepselen
altijd oneindig tekortschieten in zulk een kennis. God spreekt nooit
tot ons in termen van oneindigheid, want we kunnen dat niet begrijpen.
Hij heeft voorzien in een vastgestelde periode tot Zelfonthulling,
welke de aionische tijden worden genoemd. Wanneer deze voorbij zijn, is het proces
volvoerd, God is Alles in allen, en alle factoren (zoals zonde en kwaad) die
niet langer nodig zijn, worden verworpen en afgedankt.
De grote opzet van God gedurende de aionen is om in een achtergrond te
voorzien om Zijn liefde te laten uitkomen. Wat zou het eenvoudigste schema
zijn om dit uit te werken? Als we de details weglaten, is alles wat nodig is
dat elk van Zijn schepselen, in overeenstemming met z'n capaciteit, zo'n
ervaring van kwaad en de vruchten ervan zou hebben dat het hem in staat zal stellen
om het goede te waarderen dat God zal schenken nadat de aionen voorbij zijn.
Aldus hebben we de noodzaak en de nuttige functie van
het kwaad vastgesteld in Gods universum voor de duur van de aionen. We
zullen nu de details van het goddelijke handelen in verband met de zondaar
beschouwen. De grondslag van het plan is erg eenvoudig. De zondaar ervaart
kwaad opdat hij het goede mag kennen. Hij kent het goede opdat hij God zou
mogen liefhebben, de Gever van het goede. Het resultaat wordt versterkt,
door het kwaad, niet slechts rampen en ongelukken waarover de mens geen macht
heeft, maar door het kwaad het resultaat te maken van de zonden van de zondaar,
en door hem in te perken met de wet, leidend tot overtreding, en door zonde
een eigenschap te geven die de gevoelens van God krenkt.
Niemand kan, of zal, tegenspreken dat God goed zal
zijn voor Zijn schepselen na de voleinding - het werkelijke begin van
het vervolmaakte universum. Maar die goedheid zou totaal verloren gaan aan
schepselen die geen kwaad kennen. Vandaar dat niemand de rechtvaardigheid in twijfel
zal trekken van welk plan dan ook om die goedheid effectief en werkzaam te
maken door hun harten met dankbaarheid voor God te vullen, en Zijn hart
tevreden te stellen in hun beantwoording. Zodat God rechtvaardig is - veel meer dan
rechtvaardig - als Hij elk schepsel in een wereld van zonde en verdriet,
droefheid en pijn zendt, en als Hij welk middel dan ook gebruikt dat hen de les die
onze eerste ouders in de hof leerden inprent. We moeten de kennis van het kwade
verwerken voordat we de kennis van het goede kunnen genieten.
Het proces wat God de mensheid laat doormaken, in
voorbereiding op hun plaats in de voleinding, is erg complex en
ingewikkeld. We kunnen het het beste begrijpen door eerst de grote lijnen te vatten en de
vagere details voor latere overdenking te bewaren.
We hebben gezegd dat alles wat absoluut noodzakelijk zou zijn
voor de verwezenlijking van Gods opzet, de introductie van elk van Gods
schepselen voor een beperkte tijd op een terrein van zuiver kwaad zou zijn, weg van
God. Doch praktische ervaring leert ons dat zulk een methode een erg
lange tijd nodig zou hebben, en naar verhouding magere resultaten zou opleveren.
Het mist die grote kracht die de voornaamste factor is in het
verkrijgen van alle kennis. Kwaad op zichzelf mist contrast. Het moet worden
gezien in het licht van het goede. Onrecht moet worden bekeken in de
aanwezigheid van recht. Vandaar dat het aionische bestaan van ieder mens wordt
onderverdeeld in drie fasen, gekarakteriseerd door vernietiging, richten en redding. Hij
heeft een vluchtige blik op het kwade in de wereld door de zwakke
opflakkering van geweten of menselijke rechtvaardigheid tot het hem in de dood
insluit. In de opstanding ziet hij kwaad in het licht van Gods
rechtvaardigheid. In de voleinding ziet hij het in contrast met Gods redding. Deze
drie klassen rusten een ieder toe voor het genieten van Gods goedheid en
liefde.
Het is noodzakelijk om op dit punt even stil te staan
om Gods rechtvaardigheid op te helderen met betrekking tot Zijn handelen
met degenen die niet gered zijn voor het moment van de voleinding. Als de gehele
mensheid in zonde zou sterven en voor de grote witte troon zou staan om
gericht te worden en als niemand zou gered worden voor tot de voleinding, kan
de rechtvaardigheid van Gods weg met hen direct worden gerechtvaardigd, op
grond van wat al uiteengezet is. De ware aard van eindeloos geluk is zo dat
diegenen het meest van de heerlijkheid genieten, degenen zijn die ook het
kwaad tot op de bodem hebben geproefd. Zonde is een noodzakelijke voorloper van en
voorbereiding op eindeloos geluk.
Maar er is sterk bezwaar gemaakt tegen de lengte en
intensiteit van het lijden als zijnde onnodig en zwaar. Hier kunnen we
twee dingen tegen in brengen. De moeilijkheid steunt op de overdreven,
onSchriftuurlijke indruk van de verschrikkingen en de lengte van het richten
en een missen van het juiste zicht op de echte verhouding tot het geluk
waartoe het leidt.
Het geluk waarin de aionen de mensheid binnenleiden
zal eindeloos zijn. Hoewel absolute oneindigheid praktisch gesproken
buiten het bereik van menselijk kennen valt, kan iedere wiskundige ons iets
vertellen van de relatieve waarde ervan in een probleem zoals wat nu voor ons
ligt.
We zullen, om volledig elke mogelijke periode te
bestrijken, veronderstellen dat de zondaar gedurende het hele verloop van de
aionen lijdt, hoewel zelfs Adam niet zolang kon lijden, want hij kwam pas op het
toneel nadat de aionen begonnen waren. En we zullen, om wille van de
duidelijkheid, de aionen een lengte van 24.000 jaar geven. Voor ons lijkt dit
eindeloos, maar, in verhouding tot de periode na de aionen, is het, letterlijk, zo
goed als niets. Voor God is, duizend jaar als een dag voor ons is, wanneer die
voorbij is. Voor Hem is het gehele verloop der aionen slechts zoals een
maand voor ons is wanneer die voorbij gegaan is.
In het licht van eeuwigheid kan geen enkele periode
van lijden, wat de grenzen ervan ook zijn, buitensporig geacht worden. Maar
geen zondaar lijdt 24000 jaar lang. Het is niet eens waarschijnlijk dat de
gemiddelde zondaar vijftig jaar lang zal lijden, waarin zijn meegerekend zowel
zijn leven op aarde als de periode van het richten. Zodat de periode die we tot
nul hebben gereduceerd in verhouding met de oneindigheid, op zijn minst 5000
maal te lang is. Echter, omdat het geen zin heeft om nul door 5000 te delen,
zullen we het hierbij laten.
We concluderen, daarom, dat de periode van het lijden
van de zondaar, in plaats van buitensporig lang te zijn, ongelofelijk kort
is in vergelijking met de onbegrensdheid van zaligheid en geluk. In
deze ontaarde tijd verbinden we alles van waarde met geld. Als een
investering van één dollar een miljoen dollar zou opleveren zou
niemand zeggen dat de eerste som buitensporig was. Iedereen zou het
graag betalen, zelfs als het resultaat niet geheel zeker zou zijn. Niemand zou de
juistheid ervan in twijfel trekken zelfs als de dollar verloren zou gaan. De
juiste hoeveelheid om voor een dollar te ontvangen is ongeveer 6
dollarcents per jaar, volgens de menselijke maatstaven. Alles daarboven is meer dan
rechtmatig.
We moeten vervolgens erkennen dat God de
rechtvaardigheid overtreft in Zijn handelen met al Zijn schepselen, en dat Hij
gemachtigd zou zijn om de duur van hun lijden veel langer te maken
zonder Zijn rechtvaardigheid aan te tasten.
De ernst van het lijden is zo gevarieerd dat het niet verstandig is er
op dit punt veel van te zeggen. Het behoort eerder tot het vraagstuk van de
mate van richten, en de verschillende heerlijkheden van de uitverkorenen. Toch
moeten we een genadige voorziening die de hevigheid van de zonde tempert niet
over het hoofd zien. Kwaad maakt mensen ongevoelig en verhard. Als ze de
uitermate gevoelige natuur tot het genieten van het goede zouden hebben die de
hunne in de verlevendiging zal zijn, zou het geringste contact met kwaad hen
doen huiveren. Hun afschuw van zonde zou ondraaglijk zijn. Nu genieten ze
bijna, in zekere zin, van de bittere last die ze dragen.
Als God de mensheid in zonde zou laten leven totdat ze
de les ervan leren, zou dat een lang en afmattend leven vragen, en
mogelijk nooit het gewenste resultaat opleveren. Vandaar dat Hij eveneens de
toestand van dood introduceerde, opdat Adam en zijn nakomelingen niet in de zich
opstapelende gevolgen van zonde zouden doorleven. Ze zouden oud en vervallen,
zwak en blind, kwijlend en idioot worden en doorleven, een levend lijk vol
van bederf. Stel je eens voor wat een ziekmakende wereld dat zou zijn als al
onze voorouders nog steeds zouden leven met al hun zich voortdurend
opstapelende seniliteit en ziekte! Kunnen we niet de wonderbare wijsheid zien die
erin voorzag dat het kwaad de mensen sterfelijk zou maken? Kwaad dat
uitmondt in de dood is voldoende om de les te leren. De dood is niet slechts het
resultaat van zonde. Het is de pauze tussen de ene les en de volgende. Het is de
goddelijke methode om de zondaar de zondigheid van de zonde in te prenten,
en is het noodzakelijke voorspel voor de opstanding, die de zondaar met
een werkelijke ervaring van Gods vermogen, kracht en rechtvaardigheid
bekend maakt.
Het richten van de zondaar bij de grote witte troon
behandelt het kwaad waarmee hij vertrouwd is op tweeërlij manier. Door
contrast met wat recht is wordt de ware natuur ervan duidelijk en door een
passende bestraffing zal het kwaad zelf worden tegengegaan. Niemand zou
richten (of oordelen) in zijn gewone betekenis met "straffen"
moeten verwarren. Mensen "straffen" niet erg genuanceerd en zijn er
alleen op uit een toekomstige herhaling van de daad te ontmoedigen. Een kind
wordt op school als hij zijn werk niet goed doet "gestraft" door het
tijdens de pauze binnen te houden, terwijl frisse lucht en beweging
nu juist de noodzakelijke correctiemiddelen kunnen zijn. We moeten God
niet zulke dwaasheden ten laste leggen.
Gods gerichten of oordelen leggen, zoals duidelijk is geworden vanuit
die welke al hebben plaatsgevonden, straffen op die de oorzaak achter de
overtredingen corrigeren. Zo was Adams overtreding het gevolg van zijn gebrek
aan waardering van Gods gaven. Hij kreeg de beschikking over bloemen,
vruchten en eten zonder moeite of inspanning. Vandaar dat hij gedoemd is tot
zwoegen en ontmoediging bij het bewerken van de grond, opdat hij oprecht
dankbaar zal worden voor Gods aanhoudende liefde. Dit principe is altijd aanwezig in
goddelijk richten. Het is in feite, inherent aan de term, want richten (of
oordelen) is dat wat het verkeerde recht zet.
Als dit niet zo was, zou het moeilijk zijn om Gods
motief te verklaren voor zulk een reusachtige tentoonstelling van
kracht welke de opstanding der doden met zich meebrengt, en de wonderbaarlijke
vertoning van rechterlijke kracht, bij het wijzen van hun vonnis. Door contrast
met het correctiemiddel zal de zondaar bij iedere beslissing zijn kennis
van kwaad vermeerderen, als op geen enkele andere manier mogelijk zou zijn.
Het richten van zijn eigen zonden en die van alle anderen zal de school zijn
waarin zijn kennis van kwaad enorm zal toenemen.
De uiteindelijke voltooiing van de kennis van het
kwaad wordt altijd gevonden door het in nauw contact te brengen met de hoogste
vorm van goed. De redding van de mensheid bij de voleinding is de laatste
les in goed en kwaad. De lessen van het kwaad die door ervaring zijn geleerd
worden nu bekrachtigd door de verwerkelijking van een goed waarvoor hun lijden
hen heeft voorbereid. De God Die hun Schepper en Richter was geweest wordt hun
Redder. Zij zijn klaar om van Zijn liefde te genieten en Hem het antwoord te
geven dat de basis is van eeuwig geluk. In dit licht kunnen we zien hoe God
rechtvaardig is terwijl hij zo handelt met Zijn schepselen, en Zijn schepselen
worden uiteindelijk betreffende hun zonde gerechtvaardigd.
Tot zover hebben we ons tot de meest elementaire
principes in het schetsen van Gods behandelen van en handelen met de
mensheid beperkt. Het onderwerp van redding is nauwelijks genoemd, in het
bijzonder het onderwerp van aionische redding, want de ongelovige heeft geen
redding gedurende de aionen. Hij wordt pas gered aan hun einde ervan. Voordat
we ons gaan bezighouden met aionische ("eeuwige" of
"altijddurende") redding, is het noodzakelijk om een weinig op de aard van de redding
van de ongelovige in te gaan.
In eerste instantie zijn we geneigd, wanneer we van Gods grote opzet om
alle mensen te redden horen (1 Tim. 2:4), om hun lijden door dat van
Christus te vervangen. Er is ons verteld dat Hij onze straf droeg, en we gaan
ervan uit dat zij worden gericht voor hun eigen zonden, en daarom geen
redder nodig hebben.
Maar dit is verre van de waarheid. Het richten kan de
zondaar corrigeren maar het geeft hem niet de kracht om zijn zonden, tegen
andere mensen of God begaan, ongedaan te maken. De moordenaar zou het
buitengewoon afschuwelijke van zijn misdaad kunnen leren, maar hij kan het
leven dat hij nam niet teruggeven. De Godslasteraar kan geleerd hebben zijn zonde
te verafschuwen, toch zal zijn eigen lijden, hoe groot het ook moge zijn,
zijn overtreding niet uitwissen. Als richten* het voor alle mensen
mogelijk maakte hun fouten recht te zetten zou het niet worden gevolgd
door, of beter eindigen in, de tweede dood. De mensheid leert volledig de les
van het kwaad, doch tijdens het leren, ontdekt ze zichzelf als hulpeloos
slachtoffer van de dood. Dit is inderdaad de climax van het kwaad. Dit toont de
uitermate zondigheid van de zonde. De zondaar, hoewel uit de doden opgewekt, merkt
dat hij rechtens ongeschikt is om te leven en gaat de tweede dood in.
Juist hier komt de behoefte aan een Redder tevoorschijn. Hij moet Iemand
zijn die veel meer kan doen dan de straf van de zonde dragen. Als Hij
eenvoudig een "plaatsvervanger" voor de mensen was geworden en hun zonden
op Zich had genomen, dan moest Hij niet slechts sterven, maar, net als bij
degenen die in de tweede dood zijn, zou er geen terugkeer tot leven mogelijk
zijn behalve door een andere Redder. Christus is niet alleen maar
"plaatsvervanger" om de "straf" in "plaats" van de zondaar
te dragen. Hij stierf voor, of ten behoeve van de zondaar. Hij
verandert zijn zonden in daden van gerechtigheid. Dit is
rechtvaardiging. Hij roept het slachtoffer van de moordenaar terug tot leven,
geeft terug wat de dief heeft gestolen, en oogst goed uit het kwaad wat
hen veroordeelt.
*of
"oordelen" en zo voor iedere maal dat dit woord wordt gebruikt
Tot zo ver hebben we onszelf beperkt tot het contrast
tussen goed en kwaad en het basisprincipe dat beide noodzakelijk zijn
voor de kennis van één van beide. Hetzelfde principe van
contrast wordt telkens weer gebruikt in het complexe proces dat gedurende de
aionen de overhand heeft. Zoals in de natuur activiteit en passiviteit de
werkelijkheid bepalen ten einde de oneindige verscheidenheid die we in de
wereld zien voort te brengen, zo worden goed en kwaad gebruikt in eindeloze
combinaties en contrasten om de enorme verscheidenheid van Gods wijsheid en de
onuitputtelijke bronnen van Zijn liefde naar voren te brengen.
Alle aionen worden gekenmerkt door de aanwezigheid van kwaad, dat er niet
was voor ze begonnen en niet zal zijn wanneer ze (eenmaal) eindigen. Toch zijn
de aionen zelf in twee klassen onderverdeeld, sommige ervan zijn kwaad,
terwijl andere verhoudingsgewijs goed zijn. De volgende aion, waarin het
millennium valt, houdt het kwaad in bedwang, en de daaropvolgende, de laatste
aion, scheidt het af en drijft het uit. In tegenstelling met deze twee, zijn
de huidige aion en die voor de zondvloed de kwade aionen. Het geheim van
het verschil is niet ver te zoeken. In de eersten is Christus afwezig, of,
wanneer aanwezig, wordt Hij gekruisigd. In de laatste twee zit Hij op de
troon en wordt het kwaad onderdrukt of tegengewerkt.
De vraag komt op hoe God volkomen onpartijdig in Zijn
handelen met de mensheid kan zijn, wanneer de ene mens zichzelf in Sodom
bevindt en een ander het voorrecht heeft om de Heer Zelf te horen? Het
antwoord hierop ligt in de billijkheid die Gods richters-troon zal kenmerken. Het zal
draaglijker zijn voor Sodom en Gomorrah dan voor de steden die de Heer
gedurende Zijn aardse bediening bezocht. Het richten zal worden verzacht doordat
kansen en omstandigheden in aanmerking worden genomen (Mat. 10:15).
Voor sommigen is het een groot probleem, dat God in
Zijn genade, enigen voor aionische redding uitkiest, zodat ze het richten
in het geheel niet binnenkomen. Is het rechtvaardig van Hem om hen te
bevoordelen en anderen, evenzeer onverdiend, voorbij te gaan? Waarom zou een of
andere trieste zuiplap redding verkrijgen en aionische heerlijkheid
wanneer een zuivere en vrome mensenvriend (die Christus niet kent) in het
gericht komt?
Zelfs van de menselijke kant bezien is de
rechtvaardigheid ervan duidelijk. We zijn echter kortzichtig, we
moeten dit contrast niet de conclusie die al is vastgesteld laten
vernietigen, namelijk dat de mensenvriend niet zal worden blootgesteld aan enige
onrechtvaardigheid. In het gericht zal hij ontvangen naar wat hij echt verdient,
en wel op zo'n manier dat hij zelf de billijkheid ervan zal erkennen en
ermee in zal stemmen.
Meer dan dat, bij de voleinding zal hij uiterst dankbaar
zijn, in zijn mate, voor het richten van zijn vrome zonden. Hij
zal op die dag geen aanklacht tegen God indienen. Waarom zouden wij, met een
balk in beide ogen, proberen een schijnbare vlek in die van God te
verwijderen?
God is niet tevredengesteld, noch is het voldoende
voor Zijn doel om de buitensporige diepten van Zijn liefde te onthullen,
om alle mensen te redden bij de voleinding. Het contrast is niet groot
genoeg. De onderscheiding niet scherp genoeg. Zo'n weg zou diepten
onontdekt laten, schuilhoeken ononthuld. Dus stelt Hij voor om het goede met het
beste te vergelijken. De rechtvaardigheid van zo'n weg wordt duidelijk
gemaakt door onze Heer in Zijn gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard.
Recht eist het betalen van een juist equivalent. Doch dit belet God niet
om vrij te geven wanneer Hij dat verkiest (Mat. 20:1-16).
God zal meer dan rechtvaardig zijn voor allen.
Het is slechts de latente indruk dat Hij niet rechtvaardig is voor
ongelovigen, de niet-uitverkorenen, wat de suggestie wekt dat er een element
van partijdigheid zit in Zijn genade voor de weinigen. Na te hebben voorzien in
een volledige verantwoording met al Zijn schepselen, wat goed is, stelt God
voor om de rijkdom van Zijn liefde, wat beter is, en de allesovertreffende
rijkdom van Zijn genegenheid, wat het beste is, te tonen. In feite, is het dit
laatste wat Zijn doel is geweest in al het andere, alleen is er een piramide van
liefde nodig om de top op te richten.
Om te beginnen, door welk proces redt God nu mensen?
Is het niet in essentie, precies hetzelfde proces als dat wat de ongelovige zal
redden in de toekomst? Zij worden in de aanwezigheid van de grote witte troon
gebracht en leren Gods gerichten over hun zonden. Wij worden in Zijn
aanwezigheid gebracht op Golgotha en leren dezelfde les door Hem Die daar leed. Geen
enkel toneel in het gehele universum van tijd of ruimte zal ooit de
afschuwelijkheid van zonde tentoonstellen als het kruis van Christus dat doet. Zelfs de
grote witte troon met zijn tentoonstelling van de zonden van myriaden van de
mensheid, zal het niet evenaren. We weten wat zonde is, niet slechts door onze
eigen trieste ervaring, maar door de plaats die het Hem gaf. Hij was de Hoogste
van de hemel. Het maakte Hem de laagste van de aarde. Hij was het leven en
het licht van allen. Het plaatste Hem in de duisternis van de dood. De paal
waarop Hij werd genageld is de ware boom waar we de kennis van goed en kwaad
kunnen verwerven. Als we dit kennen, welke noodzaak is er voor ons om het
gericht binnen te gaan?
Maar het kruis onthult veel meer dan het richten. Het kwaad wordt
overschaduwd door het goede. De levende en de verbijsterende contrasten tussen de
grenzeloze liefde van God en de miserabele slechtheid van de mens maken het zowel
het richten als de voltooiing voor allen die hun blik erop laten rusten.
Hij is onze Richter en onze Redder tegelijkertijd, en we treden in een
voorsmaak van de zaligheid die uiteindelijk al Gods schepselen zal
omarmen.
In Gods handelen in de verschillende bedelingen
zien we de enorme waarde van contrast, met als doel een piramide op te
bouwen om uitdrukking te geven aan Zijn genade. God riep niet alle naties, maar
koos er één als het onderwerp van Zijn gunst. Met dit als
een achtergrond, keert Hij Zich tot de verachte vreemdelingen wanneer Zijn
gekozenen afvallen. Door de hoogste eer te bewijzen aan diegenen die het het
minste verdienen, is Hij er ten slotte in geslaagd voor het aanschouwelijk
onderwijs te zorgen waardoor niet alleen de mensheid, maar ook de hemelse
sferen, de gulheid van Zijn liefde kunnen leren kennen en zich daarin vermeien.
God Zelf plantte de boom van kennis van goed en kwaad
in het midden van de hof van Eden. Daar beide waren samengevoegd in
één enkele boom, was het onmogelijk voor Adam om goed zonder kwaad te
kennen. Het contrast tussen die twee is het enige middel dat het schepsel heeft
om te komen tot de realisatie van Gods goedheid en de waardering van
Zijn liefde. Hierom zijn zonde en kwaad het universum tijdelijk
binnengedrongen. Hun aanwezigheid is verbijsterend, maar hun verblijf is kort, en hun
uiteindelijk effect: niet alleen de kennis van goed, maar ook het vreugdevolle
contact met en de aanbidding van de God van alle goed.
Volgend artikel in deze serie