Waarschijnlijk wijken nergens de theorieën van de mensen en de
gedachten van God zó ver van elkaar af, als bij de omgang met zonde.
Dit verschil is slechts beperkt tot de theologie, want op andere levensterreinen
ontdekt de mens dat zijn ideeën niet werken, zodat hij zich wendt tot de
juiste, praktische oplossing.
De mens "verzoent" zijn fouten door goede
daden. God eist echter een ander onrecht om het eerste in recht te
zetten. We geven toe dat dit zo zeer verkeerd lijkt, dat weinigen het zelfs maar
zullen willen overwegen. In het Engels bestaat het spreekwoord: "Twee
fouten maken nooit een goed". Inderdaad, in 's mensen morele ethiek,
zonder Gods bestuur, zou het inderdaad een gevaarlijke doctrine zijn.
Want alleen als twee fouten in de juiste verhouding en het juiste verband met
elkaar staan kunnen ze elkaar wederzijds corrigeren.
Ik heb zelf eens ervaren hoe twee fouten een
voortreffelijk resultaat opleverden. We waren bezig een busje voor
evangelisatie-doeleinden te bouwen. Iemand, ik weet niet wie, had één van
de achterwielen opgekrikt. Nadat het hardhouten frame zorgvuldig rechthoekig
gemaakt en waterpas gesteld was, werd dit ontdekt. Op het moment dat men de krik
verwijderde bleek het hele achterstuk een centimeter of vijf naar
één kant over te hellen. Ik probeerde uit alle macht om het frame in
de juiste positie te duwen, maar dat was stevig verankerd en wilde niet
meegeven. Na een bijna slapeloze nacht viel me plotseling in dat de grote
draaideur de neiging had om de stijlen uit het evenwicht te trekken. Bij het
uittesten daarvan bleek het dat dit precies de afwijking van de stijlen
tegenwerkte en ze precies in het lood zette.
Hier hebben we een praktisch voorbeeld van een fout en
de rechtvaardiging ervan.
Ik erken openlijk dat het mijn fout was om de deurpost
uit het lood te plaatsen, maar ik werd gerechtvaardigd door de uitkomst.
Elke aannemer of timmerman beseft dat het mogelijk is om dergelijke fouten te
maken, maar ze geven geen opdracht deze (opzettelijk) te maken, omdat de goede
afloop ervan buiten de menselijke invloedssfeer valt.
Op andere terreinen echter wordt dit principe erkend
en toegepast. Bij alle commerciële transacties en bij het boekhouden zou
het buitengewoon dwaas zijn een fout te corrigeren door goed te doen. Als er
bij iemand te veel is gerekend voor een bepaald artikel, dan is hij niet
tevreden met een juiste berekening voor de andere artikelen, maar dan wil
hij een terugbetaling. Dit is, uiteraard, ten diepste verkeerd, want het is
een betaling voor niets. Een relatie vergat recentelijk om tien dollar van een
rekening voor het drukken van ons tijdschrift af te halen. Hoe maakt hij dat
goed? Door dat niet meer te doen? Nee, door het foutief van de volgende rekening
af te halen.
De eerste les van God in "verzoening" of
bedekking is veelzeggend. Adam had gezondigd. Hij probeerde zichzelf met
vijgenbladeren te bedekken. Hij deed geen ander onrecht om zijn eerste overtreding
te bedekken. Maar God is niet tevreden gesteld. Hij offerde een onschuldig
lam om een bedekking te verschaffen. Op welke grond zouden wij Adam hebben
gerechtvaardigd als hij het leven van een lam had genomen om zichzelf te bekleden?
Maar doen we dit niet elke dag? Schepselen die niets hebben misdaan worden
geslacht voor de pelzen om ons van kleding te voorzien. Zonde, dat de noodzaak van
bedekking met zich meebracht, eist een ander onrecht om het te repareren.
Zonde en offer staan steeds met elkaar in verband, veel sterker nog in de woordenschat van de grondtekst dan in enige
vertaling. In het vijfde hoofdstuk van 2 Corinthe van de Authorised Version maken
vele commentaren het "Hij maakte Hem tot zonde" in de marge
tot "Hij maakte Hem een zondoffer" op grond van het feit dat
in het Hebreeuws de uitdrukking zondoffer eenvoudig zonde is.
Onze vertalers zijn in hun eigen denken niet altijd even helder geweest
hoe het weer te geven. Aldus, terwijl ze altijd vertaald hadden als "tot
een zondoffer" kiezen ze in Lev. 4:14 plotseling voor de weergave
"voor de zonde". Of het nu wordt weergegeven als "een jonge stier
voor de zonde", of "voor een zondoffer" lijkt misschien niet
zo belangrijk, tot we zien dat het (woord zonde) slaat op het offeren van
de stier en niet op de zonde van de gemeente.
Maar, zo zullen sommigen zich afvragen, hoe kan een offer ter bedekking
van zonde zelf een "zonde" zijn? Het punt dat wij nu willen
benadrukken is, dat er in de geïnspireerde taal van de Schriften geen andere term
voor is, en als we Hebreeuws spreken we altijd naar het zondoffer moeten
verwijzen als "zonde". Evenmin kunnen we onszelf ervan overtuigen dat
dit louter toevallig is, een merkwaardige samenloop, zonder rede of
betekenis. Integendeel, het wijst naar het pad van de waarheid. Laten we er eens
zorgvuldig over nadenken wat het offeren van een offer precies inhoudt. Is er
enig aspect waarmee het ook deelneemt aan de aard van een zonde, een falen,
een doelmissen?
Sinds de zondvloed is het voor de mensheid
noodzakelijk geworden om dieren te slachten om zich te voeden. Een enkele
keer is het juist één of ander ongelukkig dier te doden
om het uit z'n ellende te verlossen. Maar wat zouden we denken van een boer
die opzettelijk een jonge stier zou kiezen, een perfect exemplaar van
zijn soort, en het voor geen ander doel zou doden dan om het te verbranden? Hij
zou een dwaas genoemd worden, of erger, een misdadiger. Het was verkeerd de
stier het leven te benemen; hij verdiende het niet te sterven en zijn dood
diende nergens toe. Zo'n daad zou zeker een fout, een zonde zijn. Toch was dit nu
precies wat het offer voor zonde was, los gezien van de sacrale
associaties. Verwonderen we ons er dan over dat het een zonde wordt genoemd door
God Zelf?
Laat ons de werkelijke aard van het zondoffer
overwegen, geheel los van die religieuze vooroordelen (die in de
Schriften geen plaats hebben) die onze gedachten belemmeren en ons verstand
gevangen houden. De jager die onbeheerst doodt, met geen ander motief dan de lust
tot doden, verliest terecht de achting van zijn medemensen. Sommigen zullen
het als sport rechtvaardigen, maar wie zou het offer van een jonge stier in dat
licht willen beschouwen? Zouden het vlees en de huid nodig zijn of gebruikt
worden voor het ondersteunen van menselijk leven, dan zou het door de vingers
gezien kunnen worden. Maar nee. De enige reden voor zijn dood is dat zijn
eigenaar verkeerd heeft gehandeld!
Kan het doden van een gezond, onschuldig en nuttig
dier op enigerlei wijze als juist worden beschouwd? Vereffent het de
zonde waarvoor het wordt geofferd? Verlicht het het verlies van degene die
onder de zonde lijdt? Vanuit menselijk standpunt, afgezien van de
verheldering verschaft door de goddelijke openbaring, was het een enorme
vergissing.
Het Oud-Testamentische 'verzoening bewerken',
een schuilplaats maken voor de zonde, was mogelijk door middel van een zonde
[zondoffer]. De ene fout, ingaand tegen de Goddelijke voorschriften, werd
tijdelijk tegemoetgekomen en bedekt door een andere, welke in
overeenstemming met Zijn ritueel was. Verklaart dit niet tevens het feit dat de stier niet
op het altaar werd verbrand op de heilige binnenplaats, maar op een afstand,
ver van de goddelijke woonplaats, buiten het kamp? Omdat het een
"zonde" was, werd hij ver van de heilige woonplaats van God gebracht en met
vuur verbrand.
Op gelijke wijze genas Eliza de wateren van Jericho.
Zo dicht bij de Dode Zee zouden we veronderstellen dat het water alkalisch
en daarmee ongeschikt voor gebruik was. Wat was de remedie? Eliza wierp zout
in het water. Dit had het nog slechter moeten maken, maar door de
goddelijke chemie maakte het juist het water schoon. Gods wegen zijn anders dan die
van de mensen. Wij zouden geen zout ter reiniging van zulk water aanbevelen,
tenzij de Goddelijke Scheikundige dat voorschrijft. Evenzo zouden we niemand
aanraden te zondigen, om een vorige zonde te bedekken. Slechts Gods wil en
wijsheid kunnen zonde door zonde corrigeren.
Het kruis van Christus is de toetssteen van de
waarheid. Als we ondervinden dat het ons geloof bevestigt, behoeven we
niet te vrezen dat het onjuist zou zijn. Maar als het dat niet doet, mogen wij
wel degelijk onze theologie met wantrouwen en achterdocht bezien.
We willen nu de grote crisis in de loopbaan van
Christus te beschouwen, geheel los van alles behalve Zijn handelen met
betrekking tot God. De houding en daden van de mensen, en Satans vervolging,
reserveren we voor een andere keer.
Het is op het eerste gezicht duidelijk dat het laatste
deel van de bediening van onze Heer verzwaard werd door Zijn aanstaande
lijdenstijd, wat zelfs een botsing tussen Hem en één van Zijn discipelen
veroorzaakte. Maar pas als we Gethsémane bereiken wordt de sluier
weggetrokken en krijgen we iets te zien van de afschuwelijkheid van het kruis
zoals het Zijn gemeenschap met God aantastte. Tot dusver was de wil van
Christus in volkomen overeenstemming met die van Zijn Vader geweest. Weliswaar deed Hij niet Zijn eigen wil, maar Hij stemde
met vreugde en met Zijn gehele hart met de goddelijke wil in. Maar nu smeekt
Hij dat de beker voorbij zou mogen gaan. Zijn wil kwam totaal niet overeen met
de wil van God. Maar de wil is niet doorslaggevend. Het hart kan diepere
en krachtiger motieven leveren. Daarom voegt Hij toe, "Niet Mijn wil,
maar de Uwe, geschiedde!" (Lukas 22:42).
We hoeven niet eens te vragen of Hij het recht had
om de beker te weigeren die God aan Zijn lippen had gezet. God Zelf had
de hemel geopend en getuigd dat Hij behagen schiep in Zijn geliefde Zoon.
Christus had een ieder uitgedaagd om Hem van zonde schuldig te bevinden en niemand
durfde het zelfs maar te proberen. Pilatus trok zijn handen van Zijn zaak af.
Hemel en aarde en zelfs de demonen betuigden Zijn rechtvaardigheid. Er waren
geen gebreken in Hem. Was het dan rechtvaardig dat Hij zo zwaar moest
lijden, dat alleen het vooruitzicht al maakte dat er bloeddruppels uit Zijn
gemarteld voorhoofd vielen?
We zijn nu niet bezig met de lichamelijke pijn en de
schande die door mensen werd toegebracht. Hoe onverdiend dat was zullen we nog zien.
Mensen zijn onwetend, zoals Hij zelf verklaarde toen Hij bad, "Vader,
vergeef hen, want ze beseffen niet wat ze doen". (Lucas 23:34). Mensen zijn
onrechtvaardig en haatdragend, dus hebben we geen moeite hun houding ten
opzichte van de Heilige van God te begrijpen.
We zijn nu uitsluitend bezig met dat meest mysterieuze
en verschikkelijkste van al Zijn lijden, het verlies van de gemeenschap -, het
afgewende gezicht - en de actieve vijandschap van God Zelf, dat uit Hem
de verweesde uitroep wrong, "Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij
Mij verlaten?" De verschrikking van die drie donkere uren, toen de Zon
van Zijn leven voor Zijn ziel verborgen was, laat zich met geen pen
beschrijven, maar de psalmist vergelijkt het met de kracht van vuur en water en het
zwaard (Ps. 22:1,21; 69:1,21).
Dit was Gods handelen met Zijn Zoon. De vraag die nu
voor ons ligt is: Was het rechtvaardig? Had Christus zulk lijden verdiend? Was
er enige grond, in Zijn verhouding tot God, voor de verlatenheid en
wanhoop die Hij verdroeg? Allen zullen toegeven en zelfs een ongelovige zal bekennen
dat, indien iemand het tegendeel verdiende, het wel die zachtmoedige en
ootmoedige Mens was.
Wij staan dus oog in oog met de grote waarheid, dat
God het Hem liefste Wezen van het ganse heelal met gruwelijk kwaad
bezocht. God beschikt kwaad, ook daar waar geen directe schuld bestaat.
Het feit dat zonde het heelal was binnengekomen, is op
zichzelf geen reden waarom Christus moest lijden. De straf der zonde komt
de zondaar toe, niet de Enige, die nooit door aanraking ermee bedorven werd.
(Wij beperken ons nu slechts tot een overweging van de rechtvaardigheid van
Zijn zaak en sluiten alle hogere overwegingen even uit.)
Het doet deze waarheid niet te niet als wij zeggen
dat Zijn zaak uitzonderlijk was en dat het duidelijke onrecht daarvan werd
gerechtvaardigd door de gevolgen voor de mensheid en de gehele schepping.
Dit is zonder meer waar. En het is juist die waarheid waarvoor wij ons
inzetten. God gebruikt het kwaad om een hoger goed te bereiken. Het is het
middel dat Hij gebruikt om Zijn schepping uit de neutrale
onverschilligheid tot een actieve en innige beantwoording van Zijn liefde te
brengen.
De houding van God ten opzichte van Christus aan het
kruis is in werkelijkheid een veel dieper "probleem" dan de intrede
van kwaad en zonde in de wereld. Toen het kwaad in de schepping
verscheen was de schepping neutraal: goed noch slecht. Zoals het niet iets
kwaads verdiend had, zo had het evenmin iets goeds verdiend. Maar zo is het niet
met onze Heer. De heerlijkheid, die de Zijne was vóór Hij Zich
ontledigde om mens te worden, gaf Hem recht op eer en hoogachting. Het leven
dat Hij leefde, het dienstbetoon dat Hij in Zijn vernedering vervulde,
verdiende lof en een passende beloning. Er was niet de minste aanleiding voor
goddelijke veroordeling.
Indien wij schromen toe te geven, dat het kwaad naar
het plan en ter vervulling van Gods doel in de wereld kwam, wat zullen wij
er dan van denken hoe Hij Christus behandelde? Christus Zelf wilde de Hem
voorgehouden beker niet drinken, toch was dit Gods wil. De smaad en schande, die op
Hem gelegd werden, tijdens Zijn bediening waren onverdiend. Wij geven toe,
dat de mensen Hem gruwelijk onrechtvaardig behandelden. Maar wat moeten wij van
God zeggen, die Hem in Zijn diepste nood in de steek liet en vuur van boven in Zijn gebeente zond, ja, sterker nog,
het behaagde Hem Hem te verbrijzelen (Jes. 53:10). Er was slechts
één groter onrecht dan dat Hij een Man van smarten en vertrouwd met
leed zou zijn, en dat was dat Zijn pijnlijkste kwelling Hem vanuit het
hart van Zijn God en Vader overkwam!
Laat een ieder, die beweert dat God geen verbinding
met het kwaad zou hebben, luisteren naar die vertwijfelde schreeuw van de
verlaten en vereenzaamde Zoon: "Mijn God, Mijn God, Waarom hebt
Gij Mij verlaten?" Ter rechtvaardiging wijzen wij op de oneindige
zegeningen, die daaruit voortvloeiden. Wij kunnen zelfs vinden dat de Lijdende
Zelf van de arbeid van Zijn ziel zal zien en verzadigd
worden.1
En dit is het antwoord dat voor de eerste binnenkomst van
kwaad als wel voor het voornaamste voorbeeld ervan volstaat.
Moord is een kwaad van de eerste orde. Op het om
het leven brengen van een vijand staat normaal gesproken de doodstraf. Een
vriend van het leven te benemen is veel erger, en iemand die zijn eigen geliefden
doodt wordt gewoonlijk voor krankzinnig uitgemaakt, want het is een misdaad
die te verschrikkelijk is om door een redelijk wezen te worden begaan. Het is
deze gedachte die zich aan ons opdringt als wij over Abrahams geloof lezen,
toen hij zijn zoon Izaäk offerde. Hij dacht er toen zonder twijfel net
zo over als wij, want hij troostte zich met de gedachte dat God, Die in
werkelijkheid voor deze duidelijke misdaad verantwoordelijk was, zich over
de gevolgen ervan zou bekommeren, want Hij zou Izaäk uit de doden kunnen
opwekken. (Gen. 22:16, Rom. 4, Hebr. 11).
Het grootste belang voor ons ligt niet in Abrahams
daad, want hij doodde zijn zoon niet echt, maar in het grote tegenbeeld,
toen God met Zijn Zoon naar Golgotha kwam. Toen was er geen vervanger, maar het
mes van de Vader trof de Zoon Die Hij liefhad, en in Wie al Zijn
verwachtingen geconcentreerd waren. Onze opzet in de verwijzing hiernaar is om
duidelijk te maken, dat naar iedere menselijke maatstaf, Abrahams voorgenomen
daad waanzinnig crimineel was. Het was volkomen zonder rechtvaardiging
afgezien van de onthulde wil van God. Wat had Izaäk gedaan om de dood te
verdienen? En dat gold nog in sterkere mate voor de Zoon die hij representeerde,
waarom zou Hij geslacht moeten worden? Als wij ons onderzoek beperken tot Christus en God in hun
vroegere relatie en zowel de zonde van de mens als die van de schepping, alsook de zegen die tot allen zullen komen door Zijn offer, uitsluiten, moeten we
bekennen dat het een tijdelijk onrecht aan het Slachtoffer was. Is dit niet de gedachte die ten grondslag ligt aan het feit dat Hij tot zondoffer
[zonde] werd gemaakt voor ons, opdat wij zouden worden Gods gerechtigheid in Hem?
(2 Cor. 5:21). Geen mens maakte Hem (tot) zonde, en zeker Satan had niet zo'n
loffelijk doel voor ogen. Het was God Die het deed, en op zo'n wijze dat
het alle andere zonden recht zette en rechtvaardigde.
De gangbare voorstelling van het vervolmaakte
universum is er één die nog de littekens en ontsieringen van
zonde zal dragen. Maar Gods gedachte is oneindig hoger. Het kruis van
Christus heeft alle zonde in rechtvaardigheid, overtreding in gehoorzaamheid,
krenking in verzoening, en haat in liefde omgezet.
Tijdelijk, gedurende het aardse koninkrijk, wordt
zonde en overtredingen vergeven. Maar uiteindelijk wordt zonde gerechtvaardigd,
of gezuiverd. In zichzelf is het misdadig; in combinatie met de misdaad van
het kruis is het een essentiële factor in de onthulling van Gods
hart.
Om het nog eens kort samen te vatten: God vereffent
zonde met zonde. Elke zonde wordt door de zonde der zonden omgevormd in
een daad die essentieel is voor Gods hoogste heerlijkheid en het hoogste
goed voor de schepselen. Al de rechtvaardigheid, heerlijkheid en eer die van
Christus is, hetzij voor Zijn vleeswording of na Zijn verheerlijking, vormt
geen tegenwicht voor zonde. Zijn onverdiende vernedering, pijn, schande en dood
zijn voldoende om alle zonde in rechtvaardigheid, heiligheid en zaligheid om
te zetten.
1 Jes. 53:11 S.V.
Volgend artikel uit deze serie