Het succes van ons zoeken naar de oorsprong van de zonde zal
grotendeels afhangen van ons begrip van de goddelijke definitie ervan. De
traditionele foutieve vertaling "Zonde is de overtreding van de wet" (S.V.:
"Zonde is de ongerechtigheid") is duidelijk misleidend, want zonde
heerste reeds in de wereld in de tijd vóór de wet er was (Rom.
5:13). Het NBG vertaalt terecht in 1 Joh 3:4: "Zonde is
wetteloosheid". Het niet voldoen aan een bepaalde norm, ongeacht of het nu de wet van
Mozes is of een andere wet, natuurlijk of geopenbaard, is zonde.
Wij zijn dankbaar dat er niet van ons wordt gevraagd
een filosofische uiteenzetting over de zedelijke kant van de zonde te geven,
of dat we haar essentie moeten ontdekken in onze leefomstandigheden. Onze
gedachten erover zijn te vertroebeld en onze harten zijn te zeer belast
door de oogst van de zonde, om haar ware karakter in een duidelijk begrip te
kunnen vatten. We zijn blij ons te kunnen wenden tot de bron aller wijsheid, en
daar vinden we een eenvoudige vergelijking die een perfect beeld geeft van
wat zonde volgens Gods eigen begrip inhoudt.
In de broederstrijd tussen de stam Benjamin en
Israël werden uit de eerstgenoemde onder andere "zevenhonderd uitgelezen
mannen opgeroepen, linkshandig, en ieder van hen slingerde met een steen tot
op een haar, zonder te zondigen" (Richt. 20:16). De NBG-vertaling
luidt "Zonder te missen", wat naar de bedoeling juist is,
maar we winnen veel meer als wij het woord ook hier met zondigen zouden
weergeven, zoals op honderden andere plaatsen gebeurt! Wij zijn geneigd
te denken, dat de vertalers hier gemist hebben, toen zij faalden het
woord eenduidig te vertalen, want zodoende verdoezelden ze een prachtige
beschrijvende definitie.
"Zondigen", "falen" en
"missen" zijn identiek in betekenis. Enige tijd geleden moesten wij een steen
over een boomtak gooien. Aan de steen was een touw gebonden, want wij
wilden daarmee een antenne voor radio-ontvangst opzetten zonder naar de gevaarlijke
hoge takken te hoeven klimmen. Wij geven toe, dat wij vaak gezondigd
hebben voordat het lukte. De ene keer schoot het touw los, terwijl de steen
omhoog vloog, de andere keer ging de steen teveel naar de zijkant of raakte het touw
in het gebladerte verward. Hoe dan ook, iedere worp die het doel miste was een
lichtend toonbeeld van de goddelijke definitie van zonde.
Laten wij nu eens de bijkomstigheden uit ons denken
wegdoen en laat ons vergeten in welke vorm zonde verschijnt. Ze kan
in een schitterend gewaad gehuld verschijnen, ze kan gemeen of vuil lijken,
maar de kern blijft hetzelfde. Hoe het ook onze gevoelens beïnvloedt, het
vindt zijn essentie in "falen". Zoals het wordt uitgedrukt in
Paulus' aanklacht tegen de gehele mensheid (Rom. 3:23): "Want allen
hebben gezondigd en derven (missen) de heerlijkheid Gods". Wij
hebben allen gefaald de goddelijke standaard te halen.
Tenzij dit volkomen duidelijk is, is het zinloos om
verder te gaan. Wij zullen zeker struikelen in ons zoeken naar de bron van
zonde, tenzij wij alle menselijke definities afschaffen en nauwgezet aan
de goddelijke vasthouden. Rijpe beschouwing zal deze opvatting volkomen
bevestigen. Er wordt niet ontkend dat sommige zonden veel meer zijn dan een eenvoudig
"tekort schieten". Wij kennen de overtreding, d.w.z. zonde tegen de wet;
wij kennen ook de krenking, zonde tegen gevoelens, maar dit zijn slechts ergere
vormen van de hoofdgedachte. Wanneer God allen zonde ten laste legt,
beweert Hij niet dat allen schuldig zijn aan afschuwelijke vergrijpen tegen de
wet, de zedelijkheid en de liefde, maar dat allen dwalen. Zelfs hun beste
prestaties --- hun "goede" werken --- schieten tekort. Het feit dat
deze definitie zo ruim is, vormt juist haar kracht. Een zondaar hoeft niet
iets te doen wat de mensen veroordelen om deze naam te verdienen; het is al
genoeg als hij niet geheel aan Gods hoge norm van heiligheid en heerlijkheid
voldoet.
Nu komen wij tot de kern van de hele zaak. Daar alles
uit God is, terwijl Hij niet zondigen kan, hoe is zonde dan ontstaan? Waar
kwam zij vandaan? En hoe?
Alle zogenaamde "oplossingen" die zonde terugvoeren tot in
een doodlopende steeg en voor God halt houden, zijn noch
Schriftuurlijk, noch bevredigend. Wij weten dat zonde door één
mens de wereld binnenkwam, maar wie wil het hierbij laten? Zonde ontsprong
niet in Adam! De slang was al in de hof vóór Adam zondigde.
Evenmin is het voldoende om aan Adam voorbij te gaan
en te zeggen: "Zonde is van de duivel", want de
"tegenstander" is net als Adam een schepsel en als zodanig bracht
hij niets voort. Hij werd van het begin af als tegenstander geschapen of de
zonde werd toen als kiem in hem gelegd, of hij werd van buitenaf
beïnvloed na zijn schepping. Er moet een passende oorzaak zijn voor ieder gevolg.
Wij veroordelen onszelf tot theologische evolutionisten als wij de
zonde op een schepsel terugvoeren en weigeren daarin de Schepper te
erkennen. Velen, die de kortzichtigheid van de wetenschap niet ontzien en de
moeizame pogingen ervan om God uit Zijn eigen heelal te bannen vol
verontwaardiging veroordelen, plegen hetzelfde bedrog, wanneer zij zich tegenover de
oorsprong der zonde gesteld zien.
Het onderwerp "satan" zal in een later
stadium behandeld worden. Voorlopig willen wij eenvoudig vaststellen,
dat de Miltonische ontboezemingen over zijn vroegere volkomenheid en zijn
latere "val" nergens in Gods Woord te vinden zijn. "De duivel
zondigt van den beginne" (1 Joh 3:8). Wij waren vroeger zelf besmet met
het virus der traditie en betwijfelden deze duidelijke verklaring, maar wij
erkennen nederig onze fout. Het maakt geen werkelijk verschil voor het
verloop van deze discussie, maar het is eenvoudiger de lijnen van de
geopenbaarde waarheid te volgen.
We hebben dus een schepsel, Tegenstander en Satan,
genoemd en op hem voert de Schrift alle zonde terug. Ons onderzoek wordt nu
beperkt tot de vraag of deze werkelijk een schepsel is, of
zelf-geschapen en -in feite- een andere god, zoals de religie van Zarathoestra hem
vereerde. Als hij niet zelf-geschapen is, blijft ons niets anders over dan
zijn schepping door Gods hand te erkennen. En indien wij toegeven dat God
Satan (als zodanig) schiep, werpt dit de kernvraag op:
Zondigde God met het scheppen van de Tegenstander?
Het antwoord zal uitsluitend afhangen van wat God ermee op het oog had. Was
het Gods bedoeling dat zonde het heelal zou binnendringen, of gebeurde dit
door een vergissing van Zijn kant? Als wij onze definitie van zonde in het oog
houden, zou God zondigen als de intrede van zonde een vergissing was!
Indien God de Satan volmaakt schiep en als zijn
ontrouw God verrast en teleurgesteld heeft, dan heeft het geen zin ons achter
lege woorden te verschuilen. Dan heeft Hij gefaald. Hij nam Zich voor een
volmaakt wezen te scheppen, dat zich als slecht ontpopte. Niemand anders dan God
zelf zou daarvan de schuld kunnen krijgen. Maar dit alles is verkeerd, want
God faalt, of zondigt, nooit!
Zonde speelt een zeer wezenlijke, zij het ook
voorbijgaande, rol in Gods opzet. God trof passende voorzorgsmaatregelen
voor de zonde verscheen. Het Lam werd geslacht vanaf de nederwerping der
wereld. De schepping kan dan wel enige facetten van Zijn macht tonen,
maar Zijn liefde kan zich slechts daar openbaren, waar de zonde het zaad der
haat zaaide. Er kan geen Redder zijn wanneer er geen zonde is. Zonder
vijandschap kan er geen verzoening bestaan. God heeft allen tezamen onder
weerspannigheid besloten, om zich over allen te kunnen ontfermen (Rom.
11:32).
Zal Gods genegenheid voor altijd in Zijn eigen boezem
besloten blijven? Zal Hij nooit de diepe vreugde smaken van beantwoorde
liefde? Dan is alles wat Hij nodig heeft een volmaakte schepping, waarin zijn
schepselen Hem niet nodig hebben, noch Zijn goedgunstige bijstand. Indien Hij echter
de diepe voldoening van beantwoorde liefde wilde en verlangde de door Hem
geschapen wezens de heerlijke gewaarwording van Zijn Vaderlijke genegenheid
mede te delen dan moet er afstand, nood en veroordeling zijn om het werkterrein
te vormen waar Hij Zijn genegenheid kan uitoefenen.
Omdat zonde op het toneel moest verschijnen om haar
rol te spelen, omdat het een wezenlijk bestanddeel van Gods opzet uitmaakt en
absoluut onder zijn bestuur staat en omdat het uiteindelijk het heelal zal
veranderen van koude, onafhankelijke schepselen in een liefdevolle familie
en God van een afstandelijke Schepper in een liefdevolle Vader, daarom
was het in geen geval een vergissing of "zonde" van Gods kant toen
Hij een wezen schiep, dat niet alleen zelf zou zondigen, maar tevens de zonde
in de hele schepping zou verspreiden.
Nu hebben we de kern van het probleem bereikt. Het was geen vergissing van
God om Satan te scheppen, want de Tegenstander deed precies wat God had
bedoeld dat hij doen zou. En de verbazingwekkende conclusie dringt zich aan ons
op dat, zodra we proberen om de uiterste oorsprong van zonde op Satan
te schuiven, we daarmee tevens God tot zondaar maken! Want, als God
niet had bedoeld dat Satan zondigde, en deze het dus op eigen initiatief
deed, dan miste God doel!
Men heeft ons ervan beschuldigd dat we God tot "de auteur
van zonde" maken, wat dat dan ook betekenen mag. Zonder gebruik van
deze vage en onzekere termen zeggen we in alle vriendelijkheid dat degenen
die de zonde in het heelal introduceren als een uitwas, een onvoorziene
ramp, een onherstelbare smet, zij tevens God ervan beschuldigen gefaald te
hebben, wat zonde is. Als ze het heimelijk introduceren, buiten God
om, maken ze daarmee Satan oppermachtig in (het rijk der) zonde en is Gods
falen de grootste van alle zonden die ooit werden begaan.
Wij kunnen niet geloven dat God ooit faalt of zondigt.
Alleen als wij erkennen dat Hij Satan schiep om te zondigen kunnen we
voorkomen Hem te bezoedelen. Zonde is geen theorie, het is een trieste,
verschrikkelijke, ontzaglijke realiteit. Ik betreur de wanhoop van diegenen die
mentaal niet bestand zijn tegen de consequenties, (welke moeten worden getrokken)
indien de zonde uit de hand van God losgebroken zou zijn, of indien zij nooit onder
Zijn controle is geweest. Het beste waarop zij kunnen hopen is chaos. Ze
komen uiteindelijk terecht bij eeuwige pijniging, niet slechts voor allen,
gelovigen zowel als ongelovigen, alsook voor de heerscharen der hemelen, doch
ook voor God Zelf, want liefde lijdt steeds met de geliefden mee. De
enige Schriftuurlijke, de enige redelijke, de enige ware oplossing ligt in
Gods geweldige uitspraak dat alles uit Hem is en door Hem en
tot Hem (Rom 11:36).
De Schrift spreekt niet zo angstvallig over dit
onderwerp zoals de eigenmachtige verdedigers ervan. JAHWEH zegt openlijk in Jes
54:16: "Maar Ik ben het ook, die de verderver geschapen heb om te
vernielen". Verderven en vernielen is niet alleen kwaad, het is
zonde. JAHWEH stelt hier niet dat Hij het doet, maar dat Hij hem
geschapen heeft die het doet. Als de verderver door een ander geschapen zou zijn,
of zelf-geschapen, dan zou hij onbeheersbaar zijn en zou JAHWEH de Zijnen geen
bewaring kunnen garanderen, noch het kwaad kunnen besturen en voor Zijn opzet
aanwenden.
Sommigen zullen zich afvragen: "Op welke Schriftplaatsen
rust de uitspraak dat God de Satan als zodanig schiep?" Zo'n
vraag bewijst al in welke duisternis wij terecht zijn gekomen.
Welke Schriftplaatsen heeft u als bewijs dat God u schiep? Er zijn
ontelbare wezens en dingen in het stoffelijke en geestelijke heelal, waarvan wij
dit kunnen vragen, en in geen enkel geval worden deze afzonderlijk in Gods
Woord genoemd. Welk een omvangrijke 'pil' zou het Woord in dat geval zijn
geworden! Maar wij hebben de glasheldere verklaring, dat alles door het
Woord is geworden, en dat zonder dit geen ding geworden is (Joh. 1:3).
Bovendien werd het heelal geschapen in de Zoon van God, alles wat in de hemelen en wat op de
aarde is, zichtbaar en onzichtbaar, hetzij tronen, hetzij overheden, hetzij
machten; (Col. 1:16). Satan is duidelijk hierbij ingesloten als de overste
van de macht der lucht (Efz. 2:2).
Het is treurig genoeg dat ons denken sterker
beïnvloed is door de heidense filosofieën uit het verleden, dan
door het levende Woord van God, dat ons werd toevertrouwd. Een buitenstaander,
die voor het eerst met het Christendom te maken krijgt, moet uit de gangbare
literatuur wel tot de conclusie komen dat er twee sterke machten zijn die
worstelen om de heerschappij, een goede en een kwade, en dat de kwade niet slechts nu
de overhand heeft, maar ook eeuwig het grootste succes boekt. Want slechts
een zeer klein deel wordt eens uit zijn klauwen gered. Ieder verstandig,
normaal denkend wezen kan niet anders dan uit dat theologische systeem de
conclusie trekken, dat het in werkelijkheid om twee goden gaat, en dat het
Christendom een afscheiding van de Zarathoestra cultus is, of van de daaraan verwante
culten is afgeleid.
In het volgend gedeelte zullen wij de manier waarop
God de zonde aanpakt behandelen. Er zijn zoveel
"verzoeningstheorieën" dat een nieuwe studie, gegrond op de ware betekenis van zonde,
door velen verwelkomd zal worden (Rom. 5:11).
Volgend artikel uit deze serie.