De fundamentele waarheid van de goddelijke openbaring, dat
alles uit God is (Rom. 11:36) vergt zoveel van het geloof van het
Christendom dat mensen het instinctief verwerpen, hun ongeloof excuserend op grond van
het feit dat het weerzinwekkend is voor hun geestelijke natuur. Ze proberen het
te omzeilen door de duivel de bron van alle kwaad te maken, ze vertellen
ons echter niet hoe de vijand het kon laten ontstaan zonder dat de kracht of het
vermogen hem door zijn Schepper gegeven werd.
We sympathiseren van harte met het motief van hen die
ervan terugschrikken om het kwaad met God te verbinden, omdat we gemerkt
hebben dat hun opvatting van het kwaad zodanig is dat ze Gods heldere uitspraken
erover niet kunnen geloven, maar Gods Woord moeten aanpassen aan hun
misvatting. Het is daarom absoluut noodzakelijk, om de Schriften wat dit onderwerp
betreft nader te onderzoeken.
Er zijn vele passages in Gods Woord die de grote
waarheid uitdragen dat alle dingen --- de kwade zowel als de goede --- hun
bron vinden in de ene en enige God, Die alleen kan doen ontstaan. Waar komt
het lijden van de schepping vandaan, het kwaad dat filosofen verbijsterd en
wijzen verstomd heeft? Paulus schrijft dat de schepping niet vrijwillig aan
ijdelheid werd onderworpen. Ze had hierin geen wil, of keuze. God onderwerpt haar
tegen haar wil (Rom. 8:20). En de reden is niet ver te zoeken. Het is slechts
tijdelijk. Ze is in verwachting. Onze smart zal leiden tot een overweldigende
heerlijkheid, waarvoor dit lijden essentieel is. De schepping is door bederf
slaaf gemaakt met het oog op een vrijheid waarvan alleen diegene echt kan
genieten die het tegendeel proefde.
De tegenstanders van deze waarheid hebben
één opvallend punt gemeen: ze maken geen onderscheid tussen
kwaad en zonde. We hebben de woorden van JAHWEH Zelf aangehaald:
"Ik ... schep het kwaad" (Jes. 45:7 S.V.), en onmiddellijk worden we er van beschuldigd te leren dat God de auteur van de zonde is. Nu, wij hebben
de passage in Jesaja niet neergeschreven en evenmin is de profeet
verantwoordelijk. Het is het woord van de JAHWEH Zelf en Hij kon het weten. Sprekend
over de materiële schepping, daagt Hij Job uit (38:4):
Waar waart gij, toen Ik de aarde grondvestte?
Vertel het, indien gij inzicht hebt!
Welnu, zou Hij kunnen zeggen tegen degenen die het ontkennen dat Hij
het kwaad schiep: "Waar was gij toen het kwaad werd geschapen, daar gij weet dat
Ik er niets mee te maken had?" We bewonderen hun ijver voor God, maar we
betreuren hun ontkenning van Zijn woorden. Wat is de oorzaak van de
verwarring die tot zo'n kwalijk misverstand leidt? We geloven dat het grotendeels
aan het gebrek aan onderscheidingsvermogen ligt. In plaats van te stellen dat
de Schepper van het kwaad de Auteur van de zonde is, zijn wij er zeker van
dat Hij niet kan zondigen. In de talen van de grondtekst worden
kwaad en zonde duidelijk onderscheiden door middel van termen die op geen
enkele wijze met elkaar verband houden. Onze vertalingen zijn slechts gedeeltelijk
consequent, zodat er enig excuus is voor de verduisterde begrippen
aangaande deze belangrijke onderwerpen. Met erg weinig uitzonderingen (Job
24:21; Ps. 41:8; 140:11; Spr. 12:21) ligt de Hebreeuwse stam ro ten
grondslag aan de weergave kwaad(evil). Enkele weergaven ervan zijn:
breken, gevaarlijk worden, kwaal, kwalijk vergaan, mishandelen, ellende, onheil,
gestreng, mishagen, verderf, boosheid. Het bijvoeglijk naamwoord maakt
deze verscheidenheid nog groter : rampspoed, slecht, ramp, verderf,
verdriet, treurig, zwaar, ongeluk, ellende, schandelijk, kwaadaardig,
hartzeer, bitter, onheilbrengend, rampzaligheid, verkeerd. Het mag
duidelijk zijn dat zo'n verscheidenheid in vertaalwoorden ons niet zal
helpen om een juist en eenduidig begrip van de werkelijke betekenis van
deze term te vormen.
Wat is de precieze betekenis ervan? Dat kunnen we het beste ontdekken in
passages als Ps. 2:9, waar het wordt weergegeven als stukslaan; of in
Dan. 2:40, waar het vertaald wordt als verbrijzelen. Misschien komt ons
woord stukslaan er het dichtste bij. In Daniël wordt het
gebruikt met dezelfde betekenis als het Chaldeesche dqq: in stukken breken,
of verpulveren. In de tweede Psalm komt het overeen met nphtz, dat
wordt weergegeven met in stukken slaan. In zijn letterlijke
stam-betekenis beschrijft het het effect van ijzer, het hardste van de gewone metalen,
wanneer dat wordt gebruikt om stuk te slaan en te vernietigen.
Het heeft niet de morele bijklank die wij er
gewoonlijk aan verbinden. In de aangehaalde passage wordt het kwaad gedaan door
de handen van de Zoon van God. Hij zal kwaad toebrengen aan de naties
met een ijzeren roede bij Zijn wederkomst (Ps. 2:9). Wanneer in de eindtijd het
vierde koninkrijk op aarde zal zijn gevestigd, zal het eerst kwaad uitdelen
aan de andere naties, voordat het op zijn beurt het voorwerp van Zijn kwade werk
wordt (Dan. 2:40).
Het bijvoeglijk naamwoord wordt gebruikt voor de
"lelijke" koeien uit Farao's droom (Gen. 41:3-27). Ze waren zonder
twijfel mager, maar aan welk moreel kwaad waren ze schuldig? De wonderen in
Egypte gedaan waren groot en "onheil" brengend ( NBG),
of kwaad (S.V.) (Deut. 6:22). Wie twijfelt eraan dat de Heer Zelf dit kwaad
deed? Wie zou willen volhouden dat het moreel verkeerd was? Hetzelfde geldt
voor alle kwaad over Israel gebracht terwijl ze in het land waren (Joz.
23:15; 1 Kon 9:9; Neh. 13:18).
Hoe vast immoraliteit door theologen met kwaad
verbonden wordt, wordt duidelijk vanuit hun verlangen om God van elke
associatie ermee te vrijwaren. De King James vertaling zegt veelzeggend dat een
kwade geest des Heren Saul lastig viel (1 Sam. 16:14). Newberry verandert
dit, in de marge, in een droeve geest! Dit laat letterlijk het
"droeve" effect zien van de ongegronde misvatting dat kwaad, op
zichzelf, met zonde bevlekt is. De kwade geest was geen afgezant van Satan, maar
van God. Onze vertalers hebben soms geprobeerd dit te verbergen, zoals wanneer
ze spreken van de wateren van Jericho, dan zeggen ze "Het water is
slecht ( NBG) (eng: waardeloos)" (2 Kon. 2:19). Het was kwaad
(vergl. S.V.).
Job had deze eenvoudige les al lang voor zijn
beproeving geleerd. In antwoord op de kritiek van God door zijn vrouw, zei
hij "Zouden wij het goede van God aannemen en het kwade niet?" We
kunnen bijna iemand horen uitroepen "Godslastering!" wanneer hij dit
leest. Maar het goddelijk commentaar is, "In dit alles zondigde Job met
zijn lippen niet" (Job 2:10). "Komt niet uit de mond des
Allerhoogsten het kwade en het goede?" (Klaagl. 3:38).
Het neutrale karakter van kwaad wordt duidelijk
wanneer beide tezamen worden gebruikt. Zimri zondigde "doende wat
kwaad is" (1 Kon. 16:19). Hieruit mogen we afleiden dat kwaad niet
noodzakelijk zonde is.
Er wordt herhaaldelijk beweerd dat, omdat kwaad eerder
met vrede dan met goed wordt gecontrasteerd, het eerder op een ramp
duidt, dan op "moreel" kwaad. Deze methode van het ontdekken van de
betekenis van een woord is op zich goed, maar gaat in dit geval mank door
ondeskundig gebruik. Eerst moeten we zeker zijn van de betekenis van de
contrasterende term. Vervolgens moeten we de ware tegenhanger ervan vaststellen.
Bovendien moeten we onze conclusie niet baseren op een enkele tekst, maar op alle
beschikbare Schriftplaatsen. En bovenal mogen we niet toestaan dat
één geval het duidelijke onderricht van vele andere terzijde schuift.
Al deze voorzorgsmaatregelen worden in de wind geslagen wanneer kwaad niet
"moreel" kan zijn omdat het het tegendeel zou zijn van vrede.
"Vrede" heeft in het Hebreeuws een veel grotere reikwijdte dan in
onze taal. "Ramp" is niet de tegenpool ervan, zelfs niet in onze
taal. Kwaad wordt zelden gecontrasteerd met vrede, maar wel vaak met
"goed", en dat, zo wordt door allen erkend, geeft het een algemene
reikwijdte en sluit alle soorten van kwaad in.
Terwijl kwaad en vrede slechts af en toe in contrast
met elkaar staan, worden goed en kwaad veel vaker tegenover elkaar
gezet. Hier volgen de meeste voorkomsten:
Gen. 2:9,17;3:5,22;24:50;31:24,29;44:4;
Lev. 27:10,12,14,33; Num. 13:19;24:13; Deut.1:39;30:15;
1 Sam. 25:21; 2 Sam. 13:22;14:17;19:35;
1 Kon.
3:9;22:8,18; 2 Kro. 18:7,17; Job 2:10;
Ps.
34:14(15);35:12;37:27;38:21;52:3(5);109:5
Spr. 14:19;17:13; Pred. 12:14;
Jes.
5:20; Jer 18:20;42:6; Klaagl 3:38;
Amos 5:15; Micha 3:2
Als God bedoelt dat wij "moreel"
kwaad begrijpen wanneer het met "goed" wordt gecontrasteerd, is hier
voor een ieder voldoende bewijs.
We proberen niet te bewijzen dat God
"moreel" kwaad schept, maar dat die onderscheiding ongegrond en nutteloos
is. Het woord kwaad heeft geen morele bijklank. Het kan maar
hoeft niet verkeerd te zijn. Is het "moreel" kwaad in de volgende
passages, waar het verbonden wordt met goed? "Het zij goed, hetzij
kwaad, naar de stem van de Here ... zullen wij luisteren" (Jer. 42:6).
Moreel kwaad is zonde, en God verlangt niet van Zijn volk dat het zondigt. Er zou
veel gewonnen zijn wanneer we de term "moreel" in deze discussie niet
meer gebruiken, en "moreel kwaad" zijn ware naam geven,
zonde.
Ramp staat bovenaan in de lijst van kwade
dingen die niet "moreel" zijn. Toch is het onmogelijk om een ramp te
beschouwen die geen moreel effect heeft. Neem bijvoorbeeld de grote
Japanse aardbeving. Niemand twijfelt eraan dat het een goddelijke bezoeking
was. En wie kan twijfelen aan het morele effect ervan? Japan kan God niet
terugslaan. Als de vernietiging echter werd veroorzaakt door een andere natie,
zou dit worden beschouwd als een van de grootste onrechten ooit tegen een
volk begaan. Het was veel erger dan het ergste wat in de eerste
wereldoorlog werd gedaan, want hen werd geen waarschuwing gegeven en evenmin een
kans om zich te verdedigen. Hieruit volgt dat, in werkelijkheid, het
voorgestelde onderscheid zich niet tussen verschillende klassen van kwaad
bevindt, maar tussen dat wat uit de hand van God en dat wat uit de hand van mensen
komt.
De meest opvallende en treffende ongelijkheid in het
gebruik van kwaad en zonde ligt misschien wel in hun relatie
met het offer. Inderdaad, dat vage begrip dat men zonder succes vorm probeert te
geven in onSchriftuurlijke uitdrukkingen als "moreel kwaad", kan
helder worden verwoordt in de vraag: Heeft kwaad een offer nodig? Een
zorgvuldige beschouwing van de honderden passages waarin dit woord voorkomt zal
leiden tot de verrassende overtuiging dat het nooit wordt verbonden met het
altaar en het bloed. De vele gelegenheden waar van God wordt gezegd dat
Hij kwaad doet, zijn, natuurlijk, net zo rechtvaardig en heilig als al Zijn
daden altijd moeten zijn. In de honderden gevallen waar mensen kwaad doen,
wordt verondersteld dat het kwaad tevens zonde is, en dit wordt aangegeven in
zeldzame gevallen (1 Kon. 16:19).
Desondanks hebben we geen passage gevonden waarin het
kwaad als zodanig, door een offer bedekt moet worden.
In overtuigende tegenstelling hiermee, zal de degene
die alle passages waarin zonde voorkomt bestudeert, ontdekken dat
zonde en offer zo vaak samen voorkomen dat, in zeer vele gevallen,
in de vrouwelijke vorm, het woord zonde weergegeven is als
zondoffer. In Leviticus, wordt kwaad slechts zes keer genoemd, en dat
meestal in het laatste gedeelte en nooit in verband met de offeranden, terwijl
zonde (inclusief de weergave als zondoffer) meer dan honderd maal
voorkomt.
Nooit wordt erop gezinspeeld dat kwaad moet
worden goed gemaakt door een offer. Dit is slechts noodzakelijk wanneer het
zondig is. Een opvallende zin treffen we aan te midden van één van
de definities van het zogenaamde overtredings- of schuldoffer - precies de
plaats waar we zouden mogen verwachten dat kwaad veroordeeld zou worden. "Of
wanneer iemand onbezonnen een eed uitspreekt, om iets te doen, hetzij kwaad,
hetzij goed, hoe een mens ook ... dan is hij schuldig ..." (Lev. 5:4).
Totdat niet alleen de ware betekenis, maar ook de
morele bijklank van onze woordenschat overeenkomt met het goddelijk gebruik,
zullen we niet in staat zijn om zulke waarheden als de oorsprong van het kwaad
en de bron van zonde te doorgronden. We hebben een natuurlijke afkeer van en een
instinctieve weerzin tegen elke suggestie die zonde met God lijkt te verbinden.
Zolang als we over kwaad denken als in essentie zonde, is de weg versperd
tot het begrijpen van de introductie ervan in het heelal.
De Septuagint, de Griekse vertaling van de Hebreeuwse
Schriften, gebruikt gewoonlijk één van de twee
verschillende Griekse woorden om het Hebreeuws voor kwaad weer te geven. De
ene is het element -kak- en diens afgeleiden, wat we weergeven als
KWAAD, en wat de gewone tekst vertaalt als kwaad, boos,
letsel, verkeerd, ziek, slecht. Dit komt sterk overeen met het Hebreeuws in zijn
gebruik. Het andere woord is -ponêr- letterlijk
ELLENDE-STROOM, of boos. Dit wordt gewoonlijk vertaald als kwaad, boos, slecht,
wandaad, etc. Dit heeft een morele klank in zich. De contexten daarvan,
verbonden met het woord kwaad, hebben het woord de morele bijklank gegeven die
zich geleidelijk heeft verspreid totdat de daden van de JAHWEH Zelf leken te
worden bezoedeld.
We kunnen er zeker van zijn, dat kwaad, zoals erover
wordt gesproken in de Schriften, een daad is die stukslaat en
afbreekt en een golf van moeilijkheden en ellende met zich meebrengt. Maar het is
noch goed noch verkeerd in zichzelf. Dit brengt ons tot het beschouwen van het
onderwerp zonde.
Volgend artikel uit deze serie