Omdat de aionen omsloten worden door de grenzen die liggen bij het begin en de voleinding, moet dat wat aionisch is ook beperkt zijn. Onze eerdere studies hebben laten zien dat veel van wat aionisch genoemd wordt duidelijk tijdelijk is, maar toch lijken er enige passages te zijn die, op het eerste gezicht, problemen kunnen oproepen bij hen die gewend zijn aan de huidige interpretaties. Het eerste zullen we kort bezien, het laatste wordt verder uitgediept.
We hebben de frase "de aionische tijden" al overdacht, want ze voorziet ons in de naam voor de kaart(zie "De aionische tijden) De eerste maal dat ze voorkomt (Rom. 16:25) geeft ons de aanvullende gedachte dat dat wat aionisch is, niet doorheen alle aionen hoeft te bestaan. De gedachte aan tijd is niet het meest belangrijke element in het bijvoeglijk naamwoord aionisch. Het beschrijft veeleer het aparte karakter van deze tijden, vergeleken met die welke eraan vooraf gingen of er na komen. Het geheimenis van het evangelie werd stil gehouden tijdens de aionische tijden(Rom. 16:25). Sinds Adam zondigde was God niet met de mens op goede voet geweest. Maar toen de verzoening bekend werd gemaakt, werd dat wat tijdens de aionische tijden stil werd gehouden, bekend gemaakt. Hier wordt ons een aanwijzing gegeven van het belangrijkste kenmerk van de aionische tijden. Zij zijn de aionen van zonde en vervreemding en dood, van redding en bemiddelende heerschappij en heerlijkheden, in tegenstelling tot de pre-aionische tijden en de voleinding, toen deze afwezig waren en God Alles was. Dezelfde gedachte wordt op ons overgebracht in 2Tim. 1:9, waar we er van verzekerd worden dat in plaats dat onze daden invloed hebben op Gods roepen en handelen, ons genade werd geschonken in Christus Jezus vóór aionische tijden, voordat er ook maar enig verderf of dood of enige noodzaak voor verlossing was. Dit alles was in overeenstemming met Zijn eigen doelstelling. Dat voortijdse doel wordt nu bekend gemaakt door de komst van onze Redder, Christus Jezus, Die, inderdaad, de dood afschaft, en het leven en onvergankelijkheid laat zien door het evangelie. De uitspraak dat Christus de dood afschaft is een ander onfeilbaar fundament voor de waarheid dat God allen met Zichzelf zal verzoenen. Het is van belang op te merken dat de tijd onbepaald is. Het is niet juist om te vertalen met "heeft afgeschaft", niet vanuit het grammaticaal standpunt of vanuit de feiten.
De overblijvende Schriftplaatsen zijn zeer gelijkwaardig. "...in de de verwachting van aionisch leven, dat God, die niet liegt, voor aionische tijden beloofd heeft..."(Titus 1:2;CV). Hier zien we aionisch leven voorgesteld als een pre-aionische belofte en huidige verwachting.
Wanneer we over het leven van de gelovige spreken als zijnde aionisch, en niet als "eeuwig" of "altijddurend", dan schijnt de onvermijdelijke gevolgtrekking te moeten zijn dat de Schriften aan de gelovige geen eindeloos leven garanderen. Maar het tegendeel is waar. Het Woord van God is uitgegaan: de dood zal worden afgeschaft. Dit Schriftwoord zal vervulling vinden bij de voleinding, want de dood is de laatste vijand die afgeschaft moet worden(1Kor. 15:26). Dan zullen zowel de gelovige als de zij die ongelovig waren, eindeloos leven hebben, eenvoudig om dat de dood zal zijn afgeschaft. In de tussentijd ontvangt de ongelovige het loon van de zonde, terwijl de gelovige het blije loon heeft van aionisch leven en aionische heerlijkheid(Rom. 6:23). Daarom is God de Redder van alle mensen, in het bijzonder van gelovigen(1Tim. 4:10).
Nu we dit begrijpen, zien we hoeveel groter het geschenk van aionisch leven is dan alleen maar eindeloosheid! Dit is zeker inbegrepen in de aard van de zaak. Maar aionisch leven belooft veel meer. Het stelt redding zeker van aionisch oordeel en veroordeling en is een garantie van heerlijkheid en van leven. Ze houdt ook gemeenschap in met Christus tijdens Zijn heerschappij en met de Zoon van God in de verzoening. Het is een kostbaar geschenk dat alleen aan hen toegewezen wordt die "die volgens Zijn voornemen geroepenen zijn"(Rom. 8:28).
Laten we eens veronderstellen dat bij de voleinding de zonde overwint, de dood heerst en Satan de terechte Heerser van het universum onttroont. Dan, en alleen dan, zou er voor de gelovige reden zijn om te vrezen, en voor de ongelovige reden voor oneindig lijden. Maar omdat we Gods Woord hebben dat de voleinding hier het tegendeel van is, zoals bewezen is door de afwezigheid van de dood en de absolute tenietdoening van alle gezag en kracht, zijn we er op voorbereid te zien dat eindeloos leven het deel van allen zal zijn, maar aionisch leven zal het bijzondere voorrecht zijn van hen die Hij voorbestemd en roept en rechtvaardigt en verheerlijkt(Rom. 8:29,30).
In de eerste drie verslagen van de bediening van onze Heer zijn er twee groepen van voorvallen waarin aionisch leven wordt gezien als een toekomstige beloning(Matt.19:16; Mar. 10:17; Luc. 18:18 en Matt.19:29;
Mar. 10:30; Luc. 18:30). Dit wordt in twee gevallen uitdrukkelijk beperkt door de zinsnede "in de komende aion"(Mar. 10:30 en Luc. 18:30). Een soortgelijke passage is te vinden in Luc. 10:25).
In Johannes' verslag wordt veelvuldig over aionisch leven gesproken. In nauwe overeenkomst met zijn uiteenzetting, die begint met Zijn verwerping(1:11), maar ons onmiddellijk naar voren dragend naar Zijn toekomstige heerlijkheid(1:51), de tekenen van Zijn koninkrijk zoals de bruiloft in Kana(2:1-11), de reiniging van de "tempel"(heiligdom)(2:13-17), en de "geboorte van boven"(3:1-10;CV - zie ook Eze. 36:24-28), de verwijdering van de heilige offerande uit de tempel te Jeruzalem(4:21; zie Eze. 45:1,2), de genezing van de zieke man(5:1-15), wordt aionisch leven gezien als een huidig bezit. Dit alles loopt vooruit op de heerlijkheden die eens Zijn deel zullen zijn in het Israël van de komende aion. Dat aionisch leven niet de dood in deze aion uitsluit, maar opstanding zeker stelt in de volgende aion, wordt afdoende aangetoond wanneer onze Heer tegen iemand die aionisch leven heeft zegt dat Hij hem op zal wekken in de laatste dag(Joh. 6:54).
Het belang van het derde hoofdstuk van het verslag van Johannes is zeer verduisterd geworden door de "toe-eigening" van Joh. 3:16 door de moderne evangelieprediking. Onze Heer leerde Nicodemus een waarheid die Nicodemus had moeten weten. Het ging over de toegang tot het Koninkrijk van God, waarover de profeten hadden gesproken in de Hebreeuwse Schrift. Ze kan door niemand worden waargenomen dan door hen die de verandering ondergaan die Ezechiël had voorzegd, en die door onze Heer wordt omschreven als "opnieuw geboren worden". Het Koninkrijk waarvan Hij sprak wacht nog steeds, tot de tijd wanneer "het koninkrijk van deze wereld gekomen is aan onze Heer en Zijn Christus"(Openb. 11:15;CV). Ze heeft geen plaats in deze aion, maar beslaat de komende aion. Ze zal ingeleid worden door ongekende wereld-wijde oordelen.
In dit licht lezen we: "Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar aionisch leven hebbe."
In dit licht worden we herinnerd aan Mozes en de slangen in de woestijn, want de natie zou opnieuw afvallig worden voordat zij tevoorschijn zou komen uit de woestijn in het beloofde land en het Koninkrijk(Num. 21:4-9).
Een passage die voor sommigen een probleem oplevert is de uitspraak "wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien"(Joh. 3:36). Maar wanneer we de context onderzoeken wordt het duidelijk dat het bereik hiervan beperkt is tot de tijd waarin alle dingen nog in de handen van de Zoon zijn, gedurende welke de gelovige aionisch leven heeft.
Hoe verfrissend zijn de figuren van aionisch leven die door de Heer gebruikt worden(Joh. 4:14,36). Een vloeiende bron(niet een put) en smakelijk fruit brengen de heerlijke bevrediging over die ze uitdrukt.
Immuniteit voor het oordeel wordt beloofd aan hen die aionisch leven bezitten. Ja, hij is zo zeker dat hij ervan zal genieten, dat, in geest, hij al overgegaan is uit de dood naar het leven(Joh. 5:24). Toch lijkt de context er op te wijzen dat opstanding het voorportaal is van het binnen gaan, wat inderdaad ook het geval zal zijn voor allen die niet levend gemaakt zullen zijn bij Zijn gezegende verschijning(zie vers 25). De Joden dachten deze zegen uit hun Schrift te kunnen halen, en dat had ook gekund, als zij maar gehoor hadden gegeven aan het getuigenis dat er in te vinden is over de Christus(Joh. 5:39).
Aionisch leven wordt niet alleen vergeleken met een waterbron en met smakelijk fruit, maar wordt ondersteund door het Brood des Levens. Het manna hield het leven in stand in de wildernis, maar zij die er van aten stierven tijdens de mars als ware het een lange begrafenisstoet(1Kor. 10:5). Maar dat is niet het geval voor wie de Zoon des Mensen het Levende Brood zal geven, dat hem in stand zal houden zolang instandhouding nodig zal zijn(Joh. 6:27).
Net als in hoofdstuk 5 wordt in hoofdstuk 6 aionisch leven onmiddellijk opgevolgd door een verwijzing naar de opstanding. "... maar Ik zal hem opwekken in de laatste dag"(CV) is een verklarende zinsnede, die ons ervan verzekert dat aionisch leven niet slechts een voortzetting is van het huidige doorheen de eeuwigheid, maar dat het haar begin heeft in de opstanding en haar voortzetting heeft tijdens de komende aionen(Joh. 6:40,54).
Het volk uit de tijd van onze Heer was meer bezig met een goede maaltijd, dan met het ware Brood. Daarom lieten vele van Zijn discipelen Hem in de steek toen Hij zei: "het vlees doet geen nut; de woorden, die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en zijn leven".
"Gij wilt toch ook niet weggaan?
" vraagt Hij de twaalf. Dan antwoord Petrus nobel: "Here, tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt woorden van aionisch leven en wij hebben geloofd en erkend, dat Gij zijt de Heilige Gods.
"(Joh. 6:68;CV).
Aionisch leven wordt keer op keer verbonden met de activiteiten van Christus en de Zoon van God. En hoe vanzelfsprekend is het om het te verbinden met de tijd en het ook te kleuren met de kenmerken van Zijn overwinnende bedieningen!
De overwinning van Christus in de komende aion zal zo compleet zijn, dat zij aan wie Hij aionisch leven zal geven, buiten het bereik zijn van alle gevaar(Joh. 10:28). Dat deze wereld niet het normale terrein is voor aionisch leven, valt op te maken uit de uitspraak: "Wie zijn ziel liefheeft, maakt dat ze verloren gaat, maar wie zijn ziel haat in deze wereld, zal ze bewaren voor het aionische leven"(Joh. 12:25;CV). En op de volgende plaats betrekt de context ons opnieuw bij "de laatste dag", de tijd van de opstanding(Joh. 12:48-50).
De laatste twee tekstplaatsen in het verslag van Johannes(Joh. 17:2,3) geven ons ineens het doel en de voorwerpen van aionisch leven. Het is voor hen voor wie de Vader de Zoon heeft gegeven en het wordt aan hen gegeven "dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt".
De verwerping van het Koninkrijk door de Joden bewees dat ze het aionisch leven niet waard waren, en daarom richtten Paulus en Barnabas zich tot de andere natiën(Hand. 13:46). Zij die bestemd zijn voor het aionische leven, geloven(Hand. 13:48).
Het openingsbetoog van Romeinen zet Gods rechtvaardige wegen uiteen(Rom. 2:6-10). Indien iemand door goede daden probeert heerlijkheid en eer te verwerven, dan zal Hij hem terug betalen met aionisch leven. Aangezien zo iemand niet bestaat, worden allen besloten onder Zijn genade in Christus, want aionisch leven is een geschenk(Rom. 6:23). Dezelfde onbuigzaamheid van Gods wetten wordt aan de Galaten voorgesteld, wanneer Paulus hen schrijft: "Want wie op de akker van zijn vlees zaait, zal uit zijn vlees verderf oogsten, maar wie op de akker van de Geest zaait, zal uit de Geest aionisch leven oogsten"(Gal. 6:8).
Paulus presenteert het aan hem getoonde geduld van God als een voorbeeld(een patroon) voor hen die op het punt stonden te geloven in aionisch leven(1Tim. 1:16), en hij spoort Timotheüs aan het aionische leven te grijpen waartoe hij geroepen werd, en geeft aanwijzingen aan hen die rijk zijn in deze aion, hoe ook zij het "ware leven" zouden grijpen door hun "rijkdommen" te investeren in die toekomstige dag(1Tim. 6:12,19).
Deze Schriftplaatsen wijzen op het toekomstige aspect van aionisch leven, maar Paulus brief aan Titus stelt het eenvoudig als een "verwachting"(Titus 1:2; 3:7).
Wanneer we Johannes' eerste brief binnen gaan, vinden we onszelf opnieuw in de atmosfeer van zijn "evangelie". Maar ook hier, nu het Koninkrijk uitgesteld is, wordt aionisch leven als belofte gegeven(1Joh. 2:25). Dit leven is in Gods Zoon(1:2; 5:11,13,20) en en kan alleen verblijven in hen die liefhebben(3:15).
Die laatste Schriftplaats verbindt liefde en aionisch leven met elkaar en de verwerkelijking ervan ligt vast in de toekomst. Judas spoort zijn broeders aan in de liefde van God te blijven, "verwachtende de ontferming van onze Here Jezus Christus voor aionisch leven"(Judas 21;CV).
Door deze passages met elkaar te vergelijken, waarvan sommige, in het bijzonder in wat Johannes schreef, een huidig bezit van aionisch leven verzekeren, en anderen, in eerdere verslagen en Paulus' brieven in het bijzonder, die er een een toekomstige verwachting van maken, zullen we verbaasd worden over de werkelijke Schriftuurlijke leer over dit onderwerp. Zou het Koninkrijk zijn gekomen, dan zou dat het deel zijn geweest van allen die geloofden, zonder dood en opstanding. Maar nu is dit leven "in Zijn Zoon"(1Joh. 5:11). De grote oproep van Paulus, gebaseerd op het feit dat ons leven is verborgen met Christus in God(Kol. 3:3), is echter beslissend. "Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid." Aionisch leven is dan ook het onvervreemdbaar deel van iedere gelovige, veilig weggelegd in Christus. Zijn leven is een opstandingsleven. Aionisch leven is ook opstandingsleven. Hij is verborgen, en omdat Hij ons leven is, is ook dit verborgen. Hij zal bekend gemaakt worden en dan zal Zijn overvloedig leven haar eerste echte uiting hebben. Laten wij het in de tussentijd "grijpen" in een vreugdevolle verwachting.
Nu we ons op de hoogte gesteld hebben van de betekenis van de term aionische tijden(Rom.16:25; 2 Tim.1:9; Titus 1:2), en van de talrijke plaatsen waar aionisch leven voorkomt in de geschriften van Mattheüs, Marcus, Lucas, Johannes, Paulus en Judas, zijn we voorbereid een aantal van de andere passages te bezien waar het bijvoeglijk naamwoord aionisch gebruikt wordt om andere zelfstandige naamwoorden te veranderen. De eerste paar van deze zijn bijna zelf-verklarend.
De Hebreeuwse gelovigen die geroepen zijn, verkrijgen de belofte van aionische lotdeelgenieting(Hebr. 9:15), gebaseerd op een aionisch verbond(Hebr. 13:20) en teweeg gebracht door een aionische redding(Hebr. 5:9) en verlossing(Hebr. 9:12).
De natie Israël wordt de "aionische natie" genoemd. Zij erven een aionisch koninkrijk(2Pet. 1:11) met aionische heerlijkheid(1Pet. 5:10).
Dat het aionisch evangelie niet "eeuwigdurend" is, wordt duidelijk uit haar karakter(Openb. 14:6,7). "Vreest God!" is een echo uit de aionen en is in het geheel niet meer mogelijk wanneer de verzoening haar werk heeft gedaan.
Een soortgelijke beperking is toepasbaar op aionische vertroosting(2Thess. 2:16). Vertroosting mag nu een heerlijke zalf zijn, maar het zou een onbeduidende geringschatting zijn in een zondenloos universum.
Er zijn drie passages die ons vertellen van aionische heerlijkheid. De aionische heerlijkheid waartoe het getrouwe Israël geroepen wordt in Christus Jezus(1Pet. 5:10), die welke samengaat met de redding van de uitverkorenen(2Tim. 2:10), en in het licht waarvan onze huidige droefheden licht en tijdelijk schijnen(2Kor. 4:17). De heerlijkheden die het speciale deel zijn van Israël, zijn die welke hen met het koninkrijk verbinden als priesters. Maar op de nieuwe Aarde verdwijnen hun priesterlijke diensten net zo goed als hun dominante positie verdwijnt wanneer het Koninkrijk wordt overgedragen aan God.
Satan is de god van deze aion(2Kor. 4:4), want daarin is hij in staat de eer van de mensheid te verkrijgen. Om over God te spreken als een "eeuwige" God, voegt niets toe aan onze kennis over Hem, want, omdat Hij God is, is Zijn eindeloos bestaan vanzelfsprekend. Maar hoeveel meer gaan we het verstaan wanneer we leren dat Hij tijdens de aionen beveelt dat alle de Zoon zullen eren, net zoals zij de Vader eren(Joh. 5:23), en dat alle toenadering tot de Vader door Hem is. Zo wordt Hij de God van alle aionen. Het grote doel van de aionen is het universum te verzoenen met God. Dientengevolge komt het bevel om het geheimenis van het evangelie bekend te maken, de verzoening, voort uit de aionische God, de Plaatser(Rom. 16:26).
Wanneer we benadrukken dat aionische "bestraffing"(Matt. 25:41-46) niet aan heel de mensheid moet worden opgedrongen, is dat alleen omdat we niet wensen toe te voegen aan Gods Woord. Hoewel we geloven dat de bestraffing van de bozen aionisch zal zijn, moet we weigeren de gedachte bij dit punt in te voeren. God handelt op verschillende wijze met de verschillende klassen van overtreders, overeenkomend met de aard en zwaarte van de overtreding. Hier hebben we de natiën die weigerden Zijn volk Israël in hun wanhoop te helpen. Zij die hen hielpen worden uitgenodigd in het aionisch koninkrijk. De rest wordt weggesnoeid en, in de figuratieve taal van de gelijkenis, in het vuur geworpen. Dit vuur is niet letterlijk en is als dat wat in de profeten genoemd wordt wat die natiën overkomt die Israël tegenstaan. Hier wordt het vuur uitgebreid tot aionische proporties, om zo Israël te beschermen tijdens de duur van het Koninkrijk. De houding van een natie tegenover Gods volk, in de eindtijd, is het criterium voor deze oordeelszitting.
Binnen de termen van de gelijkenis lijkt het aannemelijk dat er van het vuur gezegd wordt dat het klaar gemaakt is voor de tegenstandernatie en haar boodschappers. De andere natiën worden uitgenodigd in het Koninkrijk.
Het woord dat hier in de King James vertaling wordt weergegeven met bestraffing, zou beter vertaald moeten worden met het woord "kastijding." In het gewone Grieks verwijst het altijd naar een corrigerende behandeling. De enige reden waarom het toegestaan werd deze wrekende versie te gebruiken, is omdat het verbonden werd met "eeuwigdurend", en omdat zo'n corrigerende behandeling niet eeuwigdurend kan zijn. Maar als aionisch haar echte betekenis krijgt, dan zijn we vrij om kolasis, kastijding, haar juiste kracht te geven.
We hebben het al gehad over de vraag van de "eeuwige" zonde(Marc. 3:29). Aangezien "voor de aion" beperkt is, moet aionisch op gelijke wijze beperkt zijn. Aionische vernietiging(2Thess. 1:9) en oordeel(Hebr. 6:2) en vuur(Judas 7; Matt. 18:8) zijn alle beperkt. Het wordt ons nadrukkelijk verteld dat de gevangenschap van Sodom opgeheven zal worden(Eze. 16:53). Het feit dat nu voor ons ligt, een "specimen", verzekert ons dat de stad Sodom bedoeld wordt. Zelfs in de komende aion mag het inbegrepen zijn in de "moerassen" die niet genezen worden door de rivier die ontspringt in het huis van God(Eze. 47:1-11). Maar op de nieuwe Aarde worden alle dingen nieuw gemaakt(Openb, 21;5) en niet is meer verdoemd(Openb. 22:3).
Onze vertalers schijnen allen eenstemmig te zijn in hun advies aan ons: "Maakt u vrienden met behulp van de onrechtvaardige Mammon"(Luc. 16:9), opdat men ons moge ontvangen in "eeuwige tenten." Wat is dit voor theologie? Wat voor rechten krijgen wij uit rijkdommen die onrechtvaardig verkregen zijn? En als we die al hadden, zouden we er ook maar een voetenbankje mee kunnen kopen in die eeuwige tenten? Laten we het liever lezen als een vraag: "En zeg Ik u, maak uzelf vrienden met de mammon van onrechtvaardigheid, opdat, wanneer deze wegvalt, zij u zouden ontvangen in de aionische tenten?"(CV). Zeker niet! Want "Wie in zeer weinig getrouw is, is ook in veel getrouw. En wie in zeer weinig onrechtvaardig is, is ook in veel onrechtvaardig. Indien gij dus niet getrouw geweest zijt ten aanzien van de onrechtvaardige Mammon, wie zal u dan het ware goed toevertrouwen?"
Het Schriftgedeelte dat het sterkste argument schijnt te bevatten voor "eeuwig", is de uitspraak dat "wij niet zien op het zichtbare, maar op het onzichtbare; want het zichtbare is tijdelijk, maar het onzichtbare is eeuwig"(2Kor. 4:18). Het contrast met "tijdelijk" schijnt zeer beslissend. Het woord dat hier met "tijdelijk" is weergegeven wordt nergens zo vertaald, maar veeleer met zinsnedes als "van het ogenblik"(Matt. 13:21; Mar. 4:17), "voor een seizoen"(Hebr. 11:25). Het geeft dat aan wat voorbij gaat, tijdelijk, niet iets dat blijft in de loop van de tijd. Vluchtige verschijningen zullen ruimte geven aan aionische realiteiten.
De lofzang aan de gezegende en enige Potentaat, de Koning van de koningen en de Heer over de heren, schrijft zowel eer als macht toe aan Hem voor de duur van de aionen(1Tim. 6:16). Juist het karakter waarin Hij gepresenteerd wordt beperkt deze toeschrijving tot de tijd waarin macht getoond wordt; het zou voor Hem verre van aangenaam zijn om dit te importeren in de voleinding, want het zou zijn weerslag hebben op haar meest gezegende perfecties.
In Filemon wordt aionisch tegengesteld aan een uur(vers 15).
De enig overgebleven plaats van aionisch is opvoedend. De aionen zijn, zoals al gezien, het toneel van vervreemding en van verzoening. Een aionische geest is er een die worstelt met de machtige indringers in Gods schepping. Daarom was het door deze geest dat Christus Zichzelf aanbood aan God(Hebr. 9:14).
Dit besluit de lijst van passages waarin "aionisch" wordt gebruikt. We vertrouwen er op dat dit haastig onderzoek het niet alleen zal verlossen van de gedachte aan eindeloosheid, maar dat het voorziet in een toegang tot de schatten van wijsheid en kennis die het bevat.