God is met de mensheid verzoend. Dit is echter een een-zijdige verzoening. Aan de andere kant is de wederverzoening, zoals de volgende pagina's tonen, een wederzijdse; er wordt zowel door God als door de mens van genoten. Gods doelstelling, zoals Kolossenzen 1:20 laat zien, is niet slechts om de wereld te verzoenen, maar om allen weder te verzoenen, of zij nu op de Aarde of in de hemelen zijn.
Als dit waar is, wat moeten we dan met "eeuwige pijniging?" God kan niet "allen wederverzoenen" en tegelijkertijd de meerderheid eeuwig kwellen. Een grondige zoektocht in de woorden waarvan gedacht wordt dat ze ons voorzien van een gedachte aan eeuwigheid, heeft vele opzienbarende feiten onthuld, en daar zullen we er hier een paar van presenteren.
De conclusie dat er een feitelijke, wederzijdse, universele wederverzoening zal zijn, is zo verbazingwekkend, zo overweldigend, zo heerlijk, dat we ze niet kunnen bevatten; ze moet overstromen.
We doen geen beroep op vooringenomenheid, of op menselijk redeneren, maar alleen op het Woord van God. Als we voorbij gaan aan de vertalingen en door gaan naar de oorspronkelijke teksten, dan vertrouwen we er op dat alles zo duidelijk gemaakt wordt dat iedere lezer het kan volgen en verstaan.
Het ontdekken van zo'n heerlijke voleinding van Gods omgaan met de mensheid, versterkt in niet geringe mate ons begrip van de heerlijkheid van Zijn kracht en wijsheid en waarheid en liefde. Zonde is slechts Zijn dienares, niet Zijn meester en ze zal, als alles uiteindelijk voorbij zal zijn, Zijn wereld niet blijvend ontsieren.
Het is gebruik dit onderwerp te bekijken vanuit de diepten van de verlorenheid van de zondaar. Maar laten wij liever er naar kijken vanuit de hoogten van Gods heerlijkheid en ons er in verheugen dat Hij, Die ten behoeve van ons tot zondoffer was gemaakt, eens, door de kracht van Zijn kruis, de daden van de Tegenstander teniet zal zal doen(1Joh. 3:8) en zo ieder spoortje van zonde uit Gods universum zal uitwissen.
"en door Hem, vrede gemaakt hebbende door het bloed zijns kruises, alle dingen weder met Zich te verzoenen, door Hem, hetzij wat op de Aarde, hetzij wat in de hemelen is.
"
(Kol. 1:20)
Het zal voor velen nieuw zijn te weten dat verzoening, zoals te zien in het Woord van God, éénzijdig is. Als er over ons gesproken wordt als zijnde "verzoend met God", dan moeten we niet zoeken naar enige verandering in Hem. Hij werd verzoend door de dood van Zijn Zoon; wij zijn verzoend wanneer we in Hem geloven. Het gebruik, iets wat alleen de huidige waarde en belang van welke uitdrukking dan ook kan bepalen, laat ons duidelijk zien dat het woord dat gewoonlijk met "verzoening"(katallassoo) wordt vertaald, niet een wederzijdse vriendelijkheid inhoudt.
Indien er in Kolossenzen 1:20 het woord katallassoo zou zijn gebruikt, dan zou dat weinig minder betekenen dan wat al eerder ten volle is overdacht, namelijk de waarheid dat God alle vijandschap terzijde heeft gelegd en een zeer gunstige houding heeft aangenomen tegenover al Adam's zondigende zonen.
Maar als we de tekst wat nauwkeuriger gaan onderzoeken, ontdekken we dat het woord katallasso, in dit geval, versterkt is door de toevoeging van het voorzetsel apo, wat meer moet betekenen dan alleen katallasso. God echter kan niet meer verzoend zijn dan Hij is, zoals naar voren gebracht werd in de passages waarin de gewone, onversterkte vorm van het woord wordt gebruikt.
Onmiddellijk volgend op onze tekst, lezen we dat de Kolossenzen eens vervreemd en vijanden waren. Dat waren ze nog jaren nadat God met hen verzoend was geworden aan het kruis. "Ook u, ... wederverzoent(apokateeleaxen) Hij door Zijn lichaam van vlees"(Kol. 1:21,22;CV). Eens werd de vervreemding alleen van Gods kan terzijde gelegd, maar nu zij ingegaan zijn in de grote waarheid, is de verzoening wederzijds geworden. Wanneer de twee partijen in een vervreemding verzoend zijn, is het gevolg daarvan complete wederverzoening.
De wederverzoening van allen kan niet beperkt blijven tot de vrede die door het bloed van het kruis werd gebracht, want het is alleen nadat deze vrede is gemaakt, dat we de toegevoegde waarheid lezen dat, door Hem(niet Zijn kruis), allen op die vrede moeten antwoorden en deelnemen aan haar gezegende vruchten.
Daarom is wederzijdse, complete, universele wederverzoening gebaseerd op het bloed van Zijn kruis en Gods houding als gevolg daarvan. Maar daarmee houdt het niet op. Het omsluit ook de feitelijke en complete uitwissing van de vervreemding van de kant van de mens.
Deze betekenis wordt bevestigd door de enig overblijvende plaats waar het woord wederverzoening voorkomt. In Efeze 2:16 lezen we: "en de twee, tot een lichaam verbonden, met God weder te verzoenen(apokatallaxee) door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft." Hier wordt ons geleerd dat de vijandschap aan het kruis is neergeveld, en dit wordt het kanaal waardoor wederzijdse wederverzoening bereikt zal worden. Met het oog op de geweldige zaken die hierbij betrokken zijn, behoort iedereen die Gods onthulling op waarde schat, deze zaak tot op de kern te onderzoeken. Wij geloven dat zij die dat zullen doen, tot dezelfde conclusie zullen komen waartoe wij gedwongen werden, namelijk: dat er, op een bepaald toekomstig moment, een toestand zal zijn waarin het gehele universum in perfecte vrede met God zal zijn.
Hoe heerlijk zo'n vooruitzicht ook zijn moge, magnifiek als zo'n voleinding van Gods machtige bedieningen ook moge schijnen, en hoe gepassioneerd de perfectie voor zo'n Goddelijk Utopia pleit, het zal voor ons, die opgevoed zijn in de schoot van de traditie, geen eenvoudige taak zijn om zo'n grote waarheid te geloven, laat staan te begrijpen.
De vele tegenwerpingen die zich aan ons presenteren zijn met grote zorgvuldigheid onderzocht. De gevolgen van dit onderzoek, hoewel niet gelijksoortig aan ons hoofdonderwerp, zijn nodig voor een aanvaarding en verstaan van haar schitterende boodschap, en zal het voordeel hebben van een apart hoofdstuk.
Het merendeel van de tegenwerpingen die tegen de mogelijkheid van de wederverzoening van allen worden aangedragen, beperken zich tot die Schriftplaatsen die spreken van "eeuwigdurende" bestraffing, of een pijniging die "eeuwig" zal duren.
Een juist snijden van het Woord der waarheid(2Tim. 2:15) met betrekking tot het lot van de verlorenen, is nu net zo nodig als toen we de bestemming van de geredden bespraken. Het feit dat Satan, het Beest, de valse Profeet en de aanbidders van het Beest "gekweld" zullen worden, geeft ons niet de vrijheid om te zeggen dat alle verlorenen gekweld zullen worden(Openb. 14:10). Ook staat het feit dat hun kwelling reikt tot de "aionen van de aionen" ons niet toe de duur van de bestraffing van anderen uit te breiden tot een gelijke lengte.
Ook hebben we niet de vrijheid om een passage(Matt. 25:46) uit z'n verband te rukken, die zich bezig houdt met het oordeel over levende natiën die voor de Zoon des Mensen bijeen gebracht zijn, gebaseerd op hun behandeling van Zijn Joodse broeders, en dan aannemen dat hun "eeuwigdurende" bestraffing overgezet mag worden op hen die vandaag leven. Dat is geen lezen, maar veeleer verdraaien van de waarheid.
De waarheid voor de hedendaagse ongelovige is niet verborgen of moeilijk vast te stellen. Gods huidige bedoelingen zijn duidelijk naar voren gebracht in het openingsbetoog van de brief aan de Romeinen: "die een ieder vergelden zal naar zijn werken: hun, die, in het goeddoen volhardende, heerlijkheid, eer en onvergankelijkheid zoeken, het aionische leven; maar hun, die zichzelf zoeken, der waarheid ongehoorzaam en der ongerechtigheid gehoorzaam zijn, wacht toorn en gramschap. Verdrukking en benauwdheid zal komen over ieder levend mens, die het kwade bewerkt..."
(Rom. 2:6-9;CV)
Het is van groot belang dat er geen enkele verwijzing is naar de duur van de doem die in deze passage voorgehouden wordt. Laten we niet wijzer willen zijn dan de Schrift.
De uitspraken die wel de mogelijkheid van de wederverzoening van allen lijken te ontkennen, zijn die welke spreken van een "eeuwige" kwelling. We zouden mogelijk kunnen bewijzen dat alleen Satan, het Beest en zijn Profeet en zijn Israëlische aanbidders, meegeteld worden in deze vreselijke doem. Maar zelfs als alleen Satan zo'n lot zou moeten ondergaan, en zelfs als hij verbannen zou worden naar de verst mogelijke uithoek van het universum, dan zou alleen deze zaak al ons niet toestaan te spreken van een wederverzoening die allen aangaat. Wij moeten dan ook zeer zorgvuldig de woorden overwegen die de eindeloosheid van Satans doem schijnen te leren.
Hoe is toch de gedachte aan "eeuwigdurend" in het Woord van God terecht gekomen? Iedereen bevestigt dat het Griekse woord aioon(wat wij "eon" zullen noemen) pas de betekenis "eeuwig" kreeg nadat het in contact kwam met het Hebreeuws in de Griekse versie van de Schriften. Toen verkreeg het, omdat het werd toegepast op God in zinnen als in Psalm 90:2, "ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God"(NBG), de nieuwe betekenis van eindeloosheid. Aangezien het zo in verband met God wordt gebruikt, vereist de samenhang, zo wordt ons verteld, dat er dezelfde betekenis aan moet worden gegeven als het op mensen wordt toegepast.
Om het waarheidsgehalte van deze gevolgtrekking te kunnen testen, zal het voor ons absoluut noodzakelijk zijn om onze feiten rechtstreeks uit de originele talen te verkrijgen. Het is echter voor iedereen heel gemakkelijk om, nadat deze feiten zijn bijeen gebracht, voor zichzelf zekerheid te verschaffen over de echte betekenis van de originele uitdrukkingen die in de meeste vertalingen met "eeuwig" worden weergegeven.
Laten we eerst het Hebreeuwse woord oulm bekijken, dat aan de wortel van de zaak ligt. Het wordt in een aantal passages gebruikt in verband met het verleden. Het is voor ons veel eenvoudiger dat wat geschiedenis is te verstaan, dan wat nog toekomstig is.
Nu volgen een aantal passages waarin m-oulm als "van-eeuwigdurend" voorkomt. Zij zijn onder twee kopjes gerangschikt; eerst die welke naar God verwijzen, dan die welke verband houden met de mensheid.
1Kron. 29:10
Psalm 25:6
41:13
90:2
93:2
103:17
Spreuken 8:23
Jes. 63:16
|
|
van eeuwigheid tot eeuwigheid
van eeuwigheid
van eeuwigheid tot in eeuwigheid
van eeuwigheid tot eeuwigheid
van eeuwigheid
van eeuwigheid tot eeuwigheid
van eeuwigheid
van oudsher
(citaten uit de NBG)
|
Gen. 6:4
Jozua 24:2
1Sam. 27:8
Psalm 119:52
Jes. 42:14
46:9
57:11
63:19
64:4
Jer. 2:20
5:15
Eze. 26:20
|
|
de voortijd
oudtijds
van oudsher
van ouds
van oudsher
van ouds
van overlang
van ouds
van oudsher
van ouds
overoud
voortijd
(citaten uit de NBG) |
Er is hier een verbijsterende inconsequentie. Als men het toepast op God, is het altijd "eeuwig" en "eeuwigdurend", maar wanneer men het toepast op mensen wordt het nooit zo weergegeven. Waarom? Omdat het nergens die betekenis wil dragen! De mens en zijn geschiedenis gaan niet terug tot een datumloze voorbije eeuwigheid. Geen natie, geen profeet is "van eeuwigheid" geweest.
De vertalers vonden, wanneer oulm verwees naar het verleden, het gepast om geheel andere uitdrukkingen te gebruiken in verband met God, dan met de mens. Zij waren er zeker van dat de passages die verwezen naar de mens, niet eeuwigdurend konden betekenen. Een fout gevoel van eerbiedigheid leidde hen er toe af te wijken van het consequent gebruik van het origineel en het voorbeeld van de Griekse vertalers, van wie de vertaling in latere uitingen van de Heilige Geest het stempel kreeg van goddelijke goedkeuring. De mogelijkheid dat deze passages niet naar God konden verwijzen als eenvoudig bestaand in een eeuwig verleden, maar naar Zijn onthulling van Hemzelf onder verschillende titels die Zijn relatie met Zijn schepselen beschrijven tijdens de eonen, schijnt zich niet aan hen opgedrongen te hebben. Wij zullen deze hint wat later nog eens bekijken.
Andere passages maken het nog duidelijker dat oulm niet eindeloos kan betekenen als het op het verleden wordt toegepast. Hier zijn een paar verzen:
Deut.32:7; Job 22:15; Psa.77:5; Spreuk.22:28; 23:10; Pred.1:10; Jes.44:7; 51:9; 58:12; 61:4; 63:9; Jer.5:15; 6:16; 18:15; 28:8; 1 Sam.27:1; Eze.25:15; 26:20; 36:2; Amos 9:11; Mic.7:14; Mal.3:4.
Door naar deel twee van dit onderwerp