"14 Want de liefde van Christus dringt ons,
15 daar wij tot het inzicht gekomen zijn, dat een voor allen gestorven is. Dus zijn zij allen gestorven. En voor allen is Hij gestorven, opdat zij, die leven, niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem, die voor hen gestorven is en opgewekt.
16 Zo kennen wij dan van nu aan niemand naar het vlees. Indien wij al Christus naar het vlees gekend hebben, thans niet meer.
17 Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen.
18 En dit alles is uit God, die door Christus ons met Zich verzoend heeft en ons de bediening der verzoening gegeven heeft,
19 welke immers hierin bestaat, dat God in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende was, door hun hun overtredingen niet toe te rekenen, en dat Hij ons het woord der verzoening heeft toevertrouwd.
20 Wij zijn dus gezanten van Christus, alsof God door onze mond u vermaande; in naam van Christus vragen wij u: laat u met God verzoenen.
21 Hem, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem.
1 Maar als medewerkers Gods vermanen wij u ook de genade Gods niet tevergeefs te ontvangen,
2 want Hij zegt: ten tijde des welbehagens heb Ik u verhoord en ten dage des heils ben Ik u te hulp gekomen; zie, nu is het de tijd des welbehagens zie, nu is het de dag des heils.
3 Wij geven in geen enkel opzicht enige aanstoot, opdat onze bediening niet gesmaad worde,
4 maar wij doen onszelf in alles kennen als dienaren Gods: in veel dulden, in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden,
5 in slagen, in gevangenschappen, in oproeren, in moeiten, in nachten zonder slaap, in dagen zonder eten,
6 in reinheid, in kennis, in lankmoedigheid, in rechtschapenheid, in de Heilige Geest, in ongeveinsde liefde,
7 in de prediking van de waarheid, in de kracht Gods; met de wapenen der gerechtigheid in de rechterhand en in de linkerhand;
8 onder eer en smaad, in kwaad gerucht en goed gerucht; als verleiders en toch betrouwbaar;
9 als niet bekend en toch wel bekend; als stervend en zie, wij leven; als getuchtigd, maar niet ten dode;
10 als bedroefd, maar altijd blijde; als arm, maar velen rijk makend; als niets hebbend en toch alles bezittend.
11 Onze mond heeft zich tegen u geopend, Korintiers, ons hart staat wijd open;
12 bij ons vindt gij niet te weinig ruimte, maar in uw binnenste is het te eng.
13 Maar dan ook gelijk op, (ik spreek als tot mijn kinderen) gij moet ook ruimer worden."
(2Kor. 5:14 - 6:13)
God is verzoend! God heeft vrede! Dit is de sleutel tot de proclamatie die Hem genoegen doet. Hoe zelden wordt dit heerlijke feit ten volle verstaan! De mensen wordt verteld dat zij vrede moeten maken met God, ondanks het feit dat Hij die al voor hen heeft gemaakt. Ze worden voortdurend opgeroepen tot Hem te bidden, Hem vragend hun verzoeken aan te horen, in complete minachting voor Zijn ongeëvenaarde minzaamheid, waarin Hij hen uitnodigt. God is nu Degene die vraagt, voor zover het de ongelovige betreft.
In deze bediening is God verzoend, maar Hij zal dat zeker niet zijn tijdens de periode van verontwaardiging, die volgt op de huidige tijd van genade, noch tijdens het duizend-jarig Koninkrijk op deze Aarde, alhoewel die tijd zeer gezegend zal zijn. In het Koninkrijk zal het de "heidenen" niet toegestaan zijn God te benaderen, behalve via Zijn priesternatie, Israël. Het is pas op de nieuwe Aarde dat God bij heel de mensheid zal tabernakelen. Dan zal Hij alles nieuw maken(Openb. 21:5).
Een nieuwe schepping, dat is het deel van de gelovige, zelfs nu al(2Kor. 5:17).
De trage aionen op de Aarde hebben tot op heden ons nog niet een beeld gegeven van de huidige genade. Zelfs het grootse millennium, de mooiste bloem die deze Aarde zal voortbrengen, kan haar allesoverstijgende heerlijkheden niet schetsen. Het is pas tot de as van de huidige Aarde vervangen zal zijn door een geheel nieuwe schepping, dat het oog kan rusten op een scène die op juiste wijze de geestelijke zegeningen zal portretteren die wij hebben in Christus Jezus.
Laten we schepping niet verwarren met geboorte. Adam werd niet geboren. Hij verkreeg de volwassenheid niet door de poorten van het kind-zijn en jeugd. Hij kwam volgroeid, perfect volwassen, volledig gerijpt, voort uit de hand van de Schepper. Hoe anders ging het met zijn nageslacht! In plaats van dat men vers uit de hand van God komt, met alle perfectie die daarmee samen gaat, worden wij in de wereld gezet als hulpeloze baby's, en na een langzame groei bereiken we nauwelijks wat Adam was op het moment van zijn schepping. Schepping houdt perfectie in; geboorte is een vernieuwing door middel van de kindertijd en jeugd.
Geboorte is de gedachte die boven komt wanneer God Zich beraadt om deze Aarde een frisse start te geven en noemt het "wedergeboorte"(Matt. 19:28), en, wanneer dat gefaald heeft, vernietigt Hij het geheel en maakt Hij een totaal nieuwe schepping(Jes. 65:17; 2Pet. 3:13; Openb. 21:1).
Dit zijn ook de gedachten die bij ons opkomen in de geestelijke tegenhangers van deze twee. De wedergeboorte stelt Gods evangelie voor zoals uiteen gezet door de apostel Paulus, tot het moment van de omwenteling, toen de brieven aan de Korinthiërs werden geschreven. Zoals in de heerlijke dag van de Heer(IEUE), benaderden de natiën God door de bemiddeling van Paulus, handelend als priester(Rom. 15:16). De fysieke relatie van de natie Israël met de Messias gaf hen een overwicht over de andere natiën, die Paulus tot dusverre had bevestigd. Maar vanaf dat moment hield de wedergeboorte op beeld te zijn van de houding van God naar de mensen.
Geestelijk worden de woorden van het boek Openbaring(de Onthulling door Jezus Christus) waar: "Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn"(Openb. 21:3). Ook geestelijk: "het oude is voorbijgegaan,..."(2Kor. 5:17; vergelijk met Openb. 21:4). Dan zal Hij zeggen: "Zie, Ik maak alle dingen nieuw!" En daarom is het nu: "het nieuwe is gekomen!"
Net zoals in die dag de dood van Christus de basis zal zijn voor zegen voor alle natiën(en ook voor Israël), zo is het ook nu het geval. Een bekrompen Jood, zoals de apostel Paulus eens was, zou van nature de zegen voor de natiën ontkennen. Maar de liefde van Christus dringt hem nu anders te denken. En zelfs als de zegen uit zou lekken naar de andere natiën, zou een Jood denken dat het maar magertjes moest zijn, beperkt. Maar Christus' liefde spreekt ook dat tegen.
Hij stierf voor iedereen, niet alleen voor Israël. En aangezien het nodig was dat Hij af zou dalen in de dood om mensen te redden, volgt daaruit dat allen onderworpen zijn aan dat donkere domein. Maar zij die door Hem leven, voor wie Hij werd opgewekt, van wie de harten geantwoord hebben op de liefde die Hem er toe leidde ten behoeve van hen te sterven, zijn zij nog steeds buiten gesloten, worden zij nog steeds op afstand gehouden, zoals vroeger de buitenlanders? Zeker niet! Hun levens hebben voortaan een nieuw doel. Ooit hadden zij hun eigen blijdschap voor ogen. Nu hebben ze de faam van Christus op het oog. Zij leven in Hem, niet slechts als verre vreemde, maar als hen die nauwe banden met Hem aangeknoopt hebben door de banden van de liefde, die Hij Zelf gemaakt heeft. En dat niet in de betekenis die er tegenwoordig aan gegeven wordt: voor Hem werken om de schuld af te betalen die wij Hem schuldig zijn. Het zij verre van ons! Leven is niet werken. Echt leven is het genieten van Zijn gunst.
Maar aangezien allen die nu werkelijk leven, in Hem leven, wat moet er dan worden van het onderscheid dat tot op heden gehandhaafd wordt tussen Israël en de andere natiën? De Joden waren Zijn verwanten, en in die oude schepping moeten ze altijd staan tussen Hem en de rest van de mensheid.
Doorheen heel Paulus' bediening tot deze omwenteling, was hij niet alleen eerst naar de Jood gegaan, maar had hij hen ook de eerste plaats gegeven in de zegeningen. En omdat hij hun Koninkrijk had verkondigd, was dit passend en terecht.
Maar nu is die bediening vervuld. Vanaf dat punt worden vleselijke banden niet langer erkend.
Het is gebruikelijk om te spreken van de "oude" dingen die voorbij zijn gegaan als die welke ons gedrag kenmerkten voordat we geloofden. Maar Paulus is hier niet bezig met de individuele ervaring van een enkeling, maar met de bedieningsverandering die zojuist had plaatsgevonden. Het "oude" of primitieve is dat wat verbonden is met het Judaïsme en de fysieke suprematie van Israël. Er zijn meerdere woorden die gewoonlijk met "oud" worden vertaald. Het woord dat hier gebruikt wordt is een vorm van het woord dat algemeen met "begin" wordt vertaald. Het is archaion, wat vrijwel identiek is met ons "archaïsch" en inderdaad vrijwel dezelfde betekenis heeft. Het spreekt van het eerste, de oorspronkelijke dingen, zoals die waar naar verwezen wordt in het zesde hoofdstuk van Hebreeën, als het "eerste onderwijs aangaande Christus"(Hebr. 6:1).
In de carrière van de apostelen van de Besnijdenis kan een omwenteling als deze niet worden gevonden.
Paulus noemde de bediening waarvoor hij was afgezonderd te Antiochië "mijn" evangelie, om het te onderscheiden van de bediening van de twaalf. Maar de verzoening is zelfs nog verder verwijderd van hun verkondiging en onderwijs.
Petrus, Jacobus en Johannes gaan, als leidende apostelen van de Besnijdenis, tot aan het einde voort met het erkennen van fysiek onderscheid, iets waarvan hun brieven, geschreven na dit moment, getuigen. En nauwkeurig onderzoek van hun geschriften zal laten zien dat zij geheel aan de verzoening voorbij gaan; hun woorden passen bij Gods toekomstige hervatting van Zijn handelen met Israël. Hun brieven zijn niet toepasbaar op deze dag van gunsten voor de natiën.
Jacobus erkent de fysieke apartheid van Israël, door zijn brief te richten aan de twaalf stammen in de verstrooiing(Jac. 1:1). Hij spreekt niet alleen tot de getrouwen onder hen, maar ook tot de zondaren en vrienden van de wereld(Jac. 4:4,8). De komst van de Heer wordt verkondigd, niet echter zoals Hij zal komen voor ons, als Redder, maar als Rechter(Jac. 5:7-9).
Ook Petrus schrijft aan de verstrooiing. In plaats van hen te vertellen van vrede, vertelt hij hen dat het oordeel moet beginnen bij het huis Gods(1Pet. 4:17). Hij erkende hen niet alleen als een "natie"(1Pet. 2:9), maar spoort hen aan bij hun gedrag onder de andere natiën(1Pet. 2:12).
Johannes' brief gaat over "hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze eigen ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben"(1Joh. 1:1). Het vlees van de Messias is het grote punt waarop wordt aangedrongen in verband met Zijn komst. "Hieraan onderkent gij de Geest Gods: iedere geest, die belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is uit God; en iedere geest, die Jezus niet belijdt, is niet uit God. En dit is de geest van de antichrist, waarvan gij gehoord hebt, dat hij komen zal, en hij is nu reeds in de wereld"(1Joh. 4:2,3). Het werd geschreven met verwijzing naar de komst van de anti-christ(2:18) en houdt zich bezig met de geestelijke kant van de wedergeboorte, als zijnde geboren uit God(3:9,10). In die dag zal er zegen zijn voor alle natiën, door het zaad van Abraham. Daarom lezen we: "Hij is een verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die der gehele wereld"(1Joh. 2:2). Vervuld zijnde in de dag van IEUE, die gedeeltelijk een type is van Paulus' vroege bediening, heeft het er veel mee gemeen.
Judas, de waarschuwingswolk die vooraf gaat aan de komende storm van oordelen, staat op grote afstand van de vrede.
Deze korte hints zouden nog verder uitgebouwd kunnen worden, maar er is voldoende naar voren gebracht om aan te tonen dat de verzoening niet buiten Paulus' brieven gevonden kan worden, en dat zijn doelstelling om voorbij te gaan aan de voorrechten die verbonden zijn aan een bloedverwantschap met Christus, niet gedeeld werden door de twaalf apostelen en zij van de Besnijdenis die bereikt werden door hun bediening.
Zij wisten niets van enige nieuwe schepping, behalve van die welke zal volgen op de dag van de Heer(IEUE).
Het past ons dan ook in onze poging te onderscheiden wat God in deze huidige periode zou willen verkondigen, ons te beperken tot Paulus' geschriften, en in het bijzonder die brieven die tijdens en na deze omwenteling werden geschreven.
Het effect van zo'n gang van zaken zou de hedendaagse prediking op z'n kop zetten, zelfs onder hen die redelijk verlicht lijken te zijn. De verzoening laat geen plaats vrij voor de prediking van oordeel en de "wedergeboorte", bekende onderwerpen bij de meer getrouwe predikanten. Dopen en alle andere ceremoniën en "genademiddelen" hebben in het geheel geen deel aan deze bediening. En de constante oproep aan de zondaar om te bidden voor redding, wordt een te vrezen struikelblok, omdat het in de praktijk ontkent dat God verzoend is. God nodigt u uit!
Wat is dan de boodschap die we moeten uitdragen?
Ten eerste: om geschikt te zijn om het bekend te maken, moeten we de kracht er van kennen in ons hart. We moeten ons niet alleen verheugen in rechtvaardiging door geloof, maar binnen gegaan zijn in de vrede met God en de genieting van de zonneschijn van Zijn onbewolkte gunst. Het is onmogelijk dit grandioze nieuws aan anderen over te dragen, zonder zelf haar vreugdevolle kracht te kennen. Aan hen die de verzoening ontvangen hebben, wordt deze bediening toegewezen.
Door naar deel twee van hoofdstuk 5