Er is een vreselijk misverstand in het populaire denken en in de belijdenissen van het Christendom waar het de rol betreft die God speelt in de "goedmaking." God wordt vaak weergegeven als diep beledigd, de zondaar dreigend met vreselijke rampspoed, als hij zich niet "bekeert" en God smeekt om hem te redden. Toch komt Christus tussenbeide namens de arme bekeerling. Zo lijkt het er op dat God en Christus verschillend staan tegenover de mensheid.
Niets konder verder van de waarheid zijn dan dit! Doorheen heel Christus' aardse bediening stond Hij er op dat niets wat Hij deed of zei uit Hemzelf voortkwam. "Ik kan van Mijzelf niets doen.... want Ik zoek niet mijn wil, doch de wil van Hem, die Mij gezonden heeft"(Joh. 5:30).
Deze schitterende onderschikking aan de wil van de Vader wordt het duidelijkst aan het kruis. Toen de donkere schaduwen om Hem heen begonnen te sluiten, was Zijn Vaders wil het enige dat Hem ondersteunde.
"Vader, indien Gij wilt, neem deze beker van Mij weg; doch niet mijn wil, maar de uwe geschiede!"
(Luc. 22:42)
"Maar het behaagde de Here hem te verbrijzelen. Hij maakte hem gewond."
(Jes. 53:10;CV)
Niets kan duidelijker zijn dan dat het Gods wil was en Zijn werk, hoewel het door Christus gedaan werd. Zo wordt het duidelijk "dat God in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende was
"(2Kor. 5:19)
De King James vertaling weergave van het volgende vers met: "Hen hun schulden niet toerekenend," doet ons de kracht van deze passage missen. Hier spreekt God van onze overtredingen, wat de echte kracht is van het Griekse woord dat hier wordt gebruikt(Zie Rom. 5:16,17,18).
Met zonde en schuld moet afgerekend worden in overeenstemming met de onbuigbare regels van de gerechtigheid. Maar welke noodzaak was er om met deze sowieso om te gaan aan het kruis? Waarom niet gewacht tot de dag van het oordeel en iedereen gegeven wat hem of haar toekomt? Wat voor rechten hadden Zijn schepselen dat ze zwaarder wogen dan het verzoek van Zijn geliefde Zoon om de beker aan Hem voorbij te laten gaan?
Als God de verwijten en verachting en minachting in aanmerking genomen had die de mensen op Hem hadden geworpen in de persoon van Zijn Zoon, zou Hij dan niet diep beledigd zijn geweest? Zou Hij dan niet op zijn voetstuk zijn blijven staan ten aanzien van Christus' verzoek? O, hoe heerlijk schijnt Zijn genade, zelfs in Getsemané! De zonden en overtredingen van de mens legt Hij op Zijn Christus, maar aan hun beledigingen gaat Hij geheel voorbij.
Zou Hij in een andere gemoedsgesteldheid voorzien hebben in zo'n Offer? De grove en schandalige beledigingen van de mens werden nog groter, nadat Hij Zich aan hen onthuld had. En nu maakten zij hun handen rood in het bloed van Zijn Gezalfde. Een grotere provocatie is niet denkbaar. Maar in plaats van hun beledigingen tegen hen in te brengen, trekt Hij Zich terug in Zichzelf en vindt daar de innerlijke liefde waarop Hij Zijn zoete wraak laat rusten.
Maar hoewel er zo aan hun beledigingen wordt voorbij gegaan, vereist Zijn rechtvaardigheid zuivering van de puinhoop die door hun zonden is aangericht en van de breuk van Zijn heilige wet. Daarmee moet afgerekend worden. Aan beledigingen kan voorbij gegaan worden, zoals God dat behaagt, zonder Zijn Naam aan te tasten, maar zonde en overtreding moeten in aanmerking genomen worden als Hij Zijn rechtvaardig en heilig karakter wil handhaven. Hiertoe voorziet Hij Zelf in een Offer. Christus is Zijn zonde-offer(of: zonde-nadering).
Zo gaat de verzoening voort. Aan beledigingen wordt voorbij gegaan, zonde en overtredingen worden weggedaan, en wat blijft er over tussen God en Zijn schepselen? Aan de kant van God niets! En aan de kant van de mens niets dan de ontvangst van de verzoening.
God heeft het aan ons overgelaten dit aan anderen te vertellen. Strikt gesproken is dit Christus' werk. Namens Hem voeren wij dan ook vredesonderhandelingen, alsof God door ons uitnodigt: "Wij smeken: in de naam van Christus, weest met God verzoend!"(2Kor. 5:20).
"Weest met God verzoend" houdt een verandering in van de zijde van alleen één van de betrokkenen. Zo'n verandering is duidelijk nodig aan de kant van de mens, maar niet langer van Gods kant. Hij heeft de wereld al met Zichzelf verzoend. Het is aan de mens om deze verzoening te ontvangen, en zo wederzijds verzoend te zijn.
Wat is deze oproep vandaag hard nodig! Hoe weinig van deze heerlijke waarheid bereikt de oren van de mens. De wereld weet niet dat God hen uitnodigt om met Hem verzoend te zijn. Slechts weinigen van hen die zijn gerechtvaardigd in het bloed van Christus, geven ooit in enige waarneembare mate antwoord op deze oproep.
Het zwakke geflikker van het geloofsvlammetje verlicht soms Zijn Woord en zij verheugen zich dan dat zij ontdekken dat hun zonden verdwenen zijn. Maar hoe vaak tuimelen ze, in tijden van spanning, terug in duisternis en wanhoop. O, dat zij toch hun zonden en gevoelens en al wat gemeenschap met Hem verhindert zouden achter laten en in gaan in Zijn vrede! God Zelf nodigt zelfs de Zijnen uit om de verzoening te ontvangen. Rechtvaardiging is slechts één van Zijn geschenken. Het zou moeten leiden tot een kennismaking met de Gever.
Het mag voor sommigen vreemd lijken om hen die gered zijn te smeken deze aanvullende gunst te aanvaarden. Maar toen de Korinthiërs in het begin geroepen werden was het nog steeds een geheim en daarom kon het niet aan hen aangeboden worden. Nu die gunst bekend is gemaakt worden ook zij uitgenodigd om het te ontvangen en te antwoorden op haar niet te vergelijken genade.
Het komt niet in onze gedachten op een klasse-onderscheid te maken tussen Gods volk. Maar een volle zekerheid onder Zijn geliefde heiligen kan alleen via dit kanaal komen. Er is een dringende noodzaak om vrede te verkondigen aan de angstige "heilige", zowel als aan Gods vijanden.
Wij zijn ambassadeurs(2Kor. 5:20; de NBG heeft hier "gezanten"). Deze titel alleen al geeft een aanwijzing over zowel onze boodschap als ons gedrag. Op het moment waarop oorlog wordt verklaard tussen twee landen, worden de ambassadeurs terug getrokken. Daarom zal God, voordat Hij Zijn vreemde werk zal beginnen in de grote dag van Zijn verontwaardiging, ons, Zijn ambassadeurs, wegnemen van deze Aarde(1Thess. 1:10). Alleen al onze aanwezigheid hier is een echt teken van vrede, die moet voortduren tot we geroepen worden naar de hemelingen, waar we onze bediening in hoger sferen zullen voortzetten.
Het is altijd het beleid van ambassadeurs te voorkomen dat er aanstoot wordt gegeven. Dit is in het bijzonder het geval wanneer relaties gespannen zijn en de regering thuis voor vrede en verzoening is. God is op dit moment voor vrede, en het betaamt Zijn ambassadeurs zichzelf daar naar te gedragen.
Elia riep vuur af van de hemel, dat de overste en zijn vijftig mannen verteerde die tegen de profeet waren gestuurd(2Kon. 1:10). De discipelen stelden een soortgelijke koers voor in het geval van de Samaritanen, die Elia's Heer niet wilden ontvangen, simpel en alleen omdat Hij Zijn koers naar Jeruzalem wendde. Maar Hij berispte Zijn discipelen, want zo'n koers was geheel tegengesteld aan Zijn goddelijke missie(Luc. 9:51-56). Zij hadden een roemrijk voorbeeld, en de Schriften, als basis voor hun voorstel, maar zij faalden de geest van de tijd te onderscheiden. Hoe nodig is het dan voor ons te weten wat de geest is die wij moeten tonen!
De ambassadeur van het goddelijk hof van God die zijn missie begrijpt, is voorzichtig om geen aanstoot te geven. Hij verzoent. Zijn ambassadeurs, wat ook hun gevoelens mogen zijn op dat moment, moeten de houding tentoonspreiden van de Kracht die zij vertegenwoordigen. Dit is de grote leidraad in de bediening van de verzoening. Ze zou iedere omstandigheid moeten aanvatten voor een vernieuwd aanbod van vrede en een andere gelegenheid om mensen uit te nodigen Gods genadevolle gift te aanvaarden.
Het is niet moeilijk vrede te hebben te midden van vrienden en gemak en populariteit, maar in tegenslag en beproeving, bij laster en gebrek, wanneer alles tegen ons lijkt, hebben we een gelegenheid, zowel in daad als in woord, om uiting te geven aan de verzoening. Het zal ons leren soepel te zijn en vrucht te dragen, ondanks de meest intense vijandschap. Het zal het hart doen groeien voorbij de stress van de omstandigheden.
De belangrijkste van de genadevolle kwaliteiten die een ambassadeur zou moeten tonen is volharding. De apostel Paulus noemt negen nuttige velden op die haar voeden. Een paar er van zijn: droefenis, benauwdheid, zwoegen, waken, kennis en geduld, gevolgd door vriendelijkheid en heilige geest en ongeveinsde liefde. Deze kwaliteiten sturen Gods dienstknecht en maken ruimte voor Zijn boodschap, ondersteund door de kracht van God.
Maar terwijl hij poogt om zich te gedragen als Gods dienstknecht, moet de ambassadeur voorbereid zijn op oneer zowel als glorie, voor laster zowel als faam. Hoewel beschuldigd van misleiding, onbegrepen, gekastijd, verdrietig en arm, toch wordt er van hem gezegd dat hij waar is, verheugt hij zich in al zijn ellende, deelt hij velen een fortuin uit, en kent hij alles als deel van zijn bezit.
Hoe heerlijk is zo'n bediening! De verkrampte en starre dogma's van de op zichzelf gerichte Saulus zijn alle verdwenen in de schittering van deze genade. De liefde van Christus heeft zijn bekrompen hart vergroot en zijn liefde vloeit onbelemmerd naar de vreemde en onbesnedene.
Ook wij hebben vergroting nodig om ons deel van uitgestrektheid van liefde te kunnen bevatten. Alleen wanneer wij kennis hebben van en ons verheugen in de grote Verzoener, zullen we onze harten weg kunnen houden van de gebruikelijke bekrompen belijdenis. O, mocht iedere lezer van deze zinnen zijn hart opdragen haar grenzen uit te breiden om alles waarin Zijn liefde heeft voorzien te omvatten, en zo uitgerust een hartsverbintenis aan te gaan met de apostel, wanneer hij bidt:
"dat mij bij het openen van mijn mond het woord geschonken worde, om vrijmoedig het geheimenis van het evangelie bekend te maken, waarvoor ik een ambassadeur ben in ketenen. Dan zal ik daartoe vrijmoedig kunnen optreden, zoals ik behoor te spreken."
(Efe. 6:19,20)