"1 In het sterfjaar van koning Uzzia zag ik IEUE zitten op een hoge en verheven troon en zijn zomen vulden de tempel.
2 Serafs stonden boven Hem; ieder had zes vleugels: met twee bedekte hij zijn aangezicht, met twee bedekte hij zijn voeten en met twee vloog hij.
3 En de een riep de ander toe: Heilig, heilig, heilig is IEUE der heerscharen, de ganse aarde is van zijn heerlijkheid vol.
4 En de elbrede drempels beefden van het luide roepen en het huis werd vervuld met rook.
5 Toen zeide ik: Wee mij, ik ga ten onder, want ik ben een man, onrein van lippen, en woon te midden van een volk, dat onrein van lippen is; en mijn ogen hebben de Koning, IEUE der heerscharen, gezien.
6 Maar een der serafs vloog naar mij toe met een gloeiende kool, die hij met een tang van het altaar genomen had;
7 hij raakte mijn mond daarmede aan en zeide: Zie, dit heeft uw lippen aangeraakt; nu is uw ongerechtigheid geweken en uw zonde verzoend.
8 Daarop hoorde ik de stem van IEUE, die zeide: Wie zal Ik zenden en wie zal voor Ons gaan? En ik zeide: Hier ben ik, zend mij.
9 Toen zeide Hij: Ga, zeg tot dit volk: Hoort aldoor, maar verstaat niet, en ziet aldoor, maar merkt niet op.
10 Maak het hart van dit volk vet, maak zijn oren doof en doe zijn ogen dichtkleven, opdat het met zijn ogen niet zie en met zijn oren niet hore en opdat zijn hart niet versta, zodat het zich niet bekere en genezen worde.
11 Toen vroeg ik: Hoelang, IEUE(*1)? Hij antwoordde: Totdat de steden verwoest zijn, zodat er geen inwoner meer is, en de huizen, zodat er geen mens meer in is, en het bouwland verwoest is tot een wildernis,
12 en IEUE de mensen ver verwijderd heeft en het verlaten gebied in het land groot is.
13 Is daarin nog een tiende deel, dan zal dit weer verwoest worden. Evenals van een terebint en een eik na het vellen een tronk overblijft, zo zal zijn tronk een heilig zaad zijn."
(Jes. 6:1-13; Concordant gecorrigeerd,WJ)
Toegang tot Gods aanwezigheid is de meest ernstige en ontzagwekkende overweging waarmee een menselijk hart zich kan bezig houden. Bij het voorbereiden van een bezoek aan een aardse potentaat zijn er verschillende regels en gewoonten die in acht genomen moeten worden. Een monarch heeft het recht de manier voor te schrijven waarop hij benaderd mag worden. Daarom maakte de grote IEUE het duidelijk hoe Zijn volk, Israël, Hem kon benaderen. Zijn voorzieningen negeren, Zijn geboden opzij zetten, stond gelijk aan het uitnodigen van een zekere ramp.
Dit is de ernstige les die machtige koning Uzzia(Oz ie STERK-zal-zijn) leerde. IEUE had geboden dat niemand dan de priesters, over wie de heilige zalfolie was uitgegoten, Zijn heiligdom mochten binnengaan(Ex. 30:30). Uzzia was een van de weinige koningen die de benijdenswaardige vermelding kreeg: "Hij deed wat recht is in de ogen van IEUE"(2Kron. 26:4). Hij was voorspoedig in het voeren van oorlog en in vrede, totdat hij beroemd en buitengewoon krachtig werd. Maar toen zijn naam gevestigd was....
"16 Maar toen hij machtig geworden was, werd zijn hart zo hoogmoedig, dat hij zeer snood handelde en ontrouw werd jegens IEUE, zijn Elohim(*2), door de tempel des Heren binnen te gaan om op het reukofferaltaar reukwerk te ontsteken.
17 Maar de priester Azarja ging hem achterna en met hem tachtig priesters van IEUE, flinke mannen,
18 en zij stelden zich tegenover koning Uzzia en zeiden tot hem: U komt het niet toe, Uzzia, reukwerk te ontsteken voor IEUE, maar de priesters, de zonen van Aaron, die geheiligd zijn om reukwerk te ontsteken. Ga uit het heiligdom, want gij zijt ontrouw en het zal u niet tot eer gerekend worden door IEUE Elohim.
19 Toen werd Uzzia toornig; het wierookvat om reukwerk te ontsteken was in zijn hand. En terwijl hij tegen de priesters toornde, brak de melaatsheid uit aan zijn voorhoofd ten aanschouwen van de priesters, in het huis van IEUE bij het reukofferaltaar.
20 De hogepriester Azarja en al de priesters keerden zich naar hem toe en zie, hij was melaats aan het voorhoofd; toen dreven zij hem haastig vandaar weg, en ook hij zelf haastte zich naar buiten te gaan, want IEUE had hem geslagen.
21 Koning Uzzia nu was melaats tot de dag van zijn dood. En als melaatse woonde hij in een afgezonderd huis, want hij was uitgesloten van het huis van IEUE. Zijn zoon Jotam beheerde het paleis des konings en bestuurde het volk des lands."
(2Kron. 26:16-21; concordant gecorrigeerd,WJ)
Uzzia was niet de eerste die meende de taken van de priesters op zich te kunnen nemen. Korach en de zijnen, in de wildernis, werden levend door de Aarde opgeslokt vanwege dezelfde arrogantie(Num. 16:31-33). IEUE hield de zonde van deze mensen voor aan Zijn volk voor als waarschuwing. Hun koperen vuurpannen werden tot dunne platen geslagen om over het altaar gelegd te worden, zodat de zonen van Israël altijd Korach's overtreding zouden zien en het zich herinneren. Deze platen werden tot een gedenkteken, zodat niemand die niet uit het zaad van Aäron is zou naderen om wierook te branden voor IEUE(Num. 16:37-40).
Maar, ondanks deze plechtige waarschuwing en dit voorbeeld, verscheen Uzzia voor IEUE. Misschien dacht hij dat zijn staat van dienst van vijftig jaren als heerser over IEUE's volk hem het recht gaf op toegang. Als dat zo zou zijn, dan zou hij zeker kunnen naderen. Misschien gaf zijn eigen wandel, volkomen in overeenstemming met IEUE's wet, hem vertrouwen. Als dat zo was, dan was het een rampzalige gedachte.
In onze democratische tijden hebben maar weinigen een echt gevoel van de eer die hoogwaardigheidsbekleders toekomt. En daarmee is ook het gevoel van ontzag verdwenen die de goddelijke Aanwezigheid toekomt, iets waarin ieder van ons zeer zeker moet komen. Het is voor ons moeilijk te zien dat een leven lang dienstbetoon aan IEUE, zoals dat bij Uzzia het geval was, plotseling beloond werd met een veracht lepralijderschap, en dat allemaal door iets wat wij zouden zien als een minimale overtreding.
Maar het was niet zo maar iets. Zijn zaak zou een waarschuwing moeten zijn voor hen die verwachten onbeschaamd te kunnen staan in de aanwezigheid van de goddelijke Majesteit, zonder de zalvende olie die recht geeft op toegang, maar roemend op een leven dat geleefd werd in dienst van de Onderschikker.
Dit waren de gebeurtenissen die de setting bepalen van het visioen van Jesaja. De handeling van het visioen en de roekeloosheid van Jesaja zijn gemakkelijk te begrijpen wanneer we de ernstige en vreselijke vrees voor IEUE herinneren, die de aan lepra lijdende koning en diens dood oproepen.
IEUE, Hij is de Elohim van Israël. Hij is met haar verbonden door een verbond. Hij zal haar zeker zegenen.
Maar dit oordeel houdt zich meer bezig met oordeel dan met zegen. IEUE's gebruikelijke plaats was boven het verzoendeksel, binnen het heiligdom, achter het gordijn. Maar voor deze gelegenheid zien we IEUE zitten op een troon, hoog en verheven. Zijn zomen vullen de tempel.
Laten we, voor we verder gaan, onszelf nog een keer herinneren dat IEUE niet gezeten is op het met bloed besprenkelde verzoendeksel. Als dat op dit moment Zijn troon zou zijn, dan zou de handeling van dit visioen heel anders geweest zijn. Zolang de cherubim het bloed zag, was de zonde van Israël bedekt, en kon Zijn toorn niet op Zijn volken rusten. Maar in het visioen is het verzoendeksel verdwenen en vervangen door een oordeelstroon. Israël is in groot gevaar!
De aanwezigen bij de troon van de goddelijke Majesteit verschillen met het karakter dat Hij aanneemt.
IEUE wordt gewoonlijk vergezeld door de Cherubim. Deze wezens voegen zich naar de scène die zich rond hen afspeelt. Zij worden voor het eerst gezien in Genesis 3:24, de weg bewakend naar de boom van de levenden. Vervolgens vinden we hen betrokken bij het verzoendeksel zelf - aan beide zijkanten één(Ex. 25:20). Ze spelen een belangrijke rol in één van de gezichten die Ezechiël mocht zien(Eze. 10:20). Johannes ziet hen vol met ogen(Openb. 4:8). Zij hebben hoofden als van een leeuw, een os, het menselijk wezen en de gier, representanten van het landleven.
Maar in dit gezicht worden de Cherubim vervangen door "de Brandenden," of Serafim. Ieder van hen heeft zes vleugels; twee bedekken hun voeten, twee bedekken hun gezicht en met de twee andere vliegen ze. De Serafim worden alleen in Jesaja vermeld. Hetzelfde woord wordt gebruikt om de slangen in de wildernis te kenmerken, waar ze gewoonlijk vurig worden genoemd (Num.21:6,8; Deut.8:15; Jes.14:29; 30:6). Omdat het beeld dat Mozes van een slang maakte(Num. 21:4-9) van koper was, wat niet noodzakelijkerwijs heet is, maar het uiterlijk heeft van vuur, is het mogelijk dat de slangen in de wildernis om dezelfde reden serafim genoemd werden. Het voorkomen van Serafim in het visioen van Jesaja en het feit dat ze hun gezichten en voeten verborgen en "Heilig! Heilig! Heilig!" riepen, doet een zwaar oordeel veronderstellen.
Het antitype van de afvalligheid in de wildernis is beschreven in het boek Handelingen. Net als vroeger veracht de natie wederom IEUE en Zijn Profeet, net zoals hun voorvaderen in de wildernis gedaan hadden. De oorzaak van de ontevredenheid is in beide gevallen dezelfde: ze walgden van Zijn voedsel, dat uit de hemel kwam. Ze konden het "lichte" brood niet uitstaan. Gods geestelijke voorziening was smakeloos. Ze hadden het voortdurend met de heilige geest aan de stok(Hand. 7:35-40,51).
Net zoals de Serafim, of "de Brandenden", actief waren in het oordeel in de wildernis, zo zijn ook nu, in Jesaja's visioen, de hemelse Serafim actief bij het oordeel dat op het punt staat uitgesproken te worden over de zielse natie. Om dit visioen te waarderen in haar helder, geestelijk licht, moeten we het zien in verband met de tijd van haar vervulling, zoals opgeschreven in het boek Handelingen. Haar kleinste details zullen dan trillen met een instemmende harmonie en overvloeien van een zeer profetische straling.
Van achter de dekking van hun vleugels roepen de Serafim naar elkaar: "Heilig! Heilig! Heilig! Yahweh der heerscharen! De ganse aarde is van Zijn heerlijkheid vol." Toen IEUE voor het eerst Zijn huis binnen ging bij de inwijding door Salomo, werd Zijn heerlijkheid gezien als een wolk, want Hij was niet duidelijk aanwezig(2Kron. 5:13). Maar nu is het huis gevuld met rook. Rook is het gevolg van vuur. Zo zien we dat IEUE inderdaad gezien wordt in de aanduiding die aangegeven wordt met "IEUE der heerscharen." Zijn oordeel begint bij Zijn eigen huis.
Maar nog opmerkelijker dan dit(en ook het eerst genoemd) is de interessante uitspraak dat "de elbrede drempels beefden van het luide roepen." Deze uitspraak is van belang voor ons verstaan van de passage, maar is verduisterd geworden door de weergave "de dorpelposten". Het woord voor "posten" is ammah, wat in 235 gevallen vasthoudend vertaald wordt met "el", één maal "maat" en één maal, in deze passage, met "post". Drie andere Hebreeuwse woorden worden met "post" vertaald, waarvan er hier één weergegeven wordt door "deur". Dit woord, saph wordt in de kantlijn algemeen veranderd in "drempel". Zo hebben we dan "de elbrede drempels", wat ons vertelt dat de grote vraag naar toegang tot de aanwezigheid van de goddelijke Majesteit voor ons gebracht wordt.
Wat mankeert deze drempels? Waarom beven ze over heel hun breedte? Waarom zou de roep haar vastgestelde omvang verstoren?
Net zoals de tempel de grote IEUE niet kon omvatten, zo ook, zo lijkt het, kon de majesteit en eer die Hem vanuit de hele Aarde gebracht werd de tien ellen brede drempels niet passeren.
Israël zou hier gemakkelijk toegang kunnen vinden, maar hoe zal het complement van de natiën binnengaan? De ellenbrede drempels mogen dan wel beven, en.... , maar we zullen het geheimenis niet overhaasten.
Dit is het gevolg van de Serafimische roep in de tempel in het visioen. In haar vervulling, zoals opgeschreven in het boek Handelingen, wordt IEUE's geestelijke huis in het oordeel gebracht en de toegangsportalen zijn verbazend verstoord en vergroot, zodat de heerlijkheid van de andere natiën binnen gebracht kan worden.
Maar het zijn niet de Serafim die Jesaja doen schrikken, want zij zelf bedekken hun gezichten met een paar vleugels vanwege de ontzag inboezemende majesteit van de grote IEUE der heerscharen. Dan roept Jesaja uit: " Wee mij, ik ga ten onder, want ik ben een man, onrein van lippen, en woon te midden van een volk, dat onrein van lippen is; en mijn ogen hebben de Koning, IEUE der heerscharen, gezien."
In de afval in de wildernis brachten de woorden die zij spraken tegen IEUE en Mozes de serafische slangen voort. Nu beseft de profeet dat de meest vreselijke zonde die God moet oordelen er niet een is van morele of fysieke aard, maar van een geestelijke. Hun hooghartige woorden tegen Hem en Zijn Messias klinken het hardst in Zijn oren. Maar is Jesaja in deze schuldig? Is hij niet de spreekbuis van IEUE geweest bij het berispen van het volk? Hoe kan hij dan schuldig zijn aan een onreinheid als deze?
Hij zou het nooit aan mensen toegegeven hebben, maar zij die, eenmaal in Zijn aanwezigheid, over Hem probeerden te spreken, kennen niet alleen de plaag van hun eigen harten, maar ook het treurige tekortschieten bij hun eigen hoogste inspanningen in Zijn dienst. Job verdedigde krachtig zijn eigen integriteit tegenover zijn vrienden en dat niet zonder reden(Job 27:6). Maar toen hij een glimpje opving van IEUE, verklaarde hij: "Slechts van horen zeggen had ik van U vernomen, maar nu heeft mijn oog U aanschouwd. Daarom herroep ik en doe boete in stof en as."(Job 42:5,6).
En hoe vreemd is de oplossing! Natuurlijk kan niets anders dan oordeel het toneel betreden! Een tempel vol met rook, en "Brandenden" die gloeien van de hitte is niet eens alles! Nog veel heter is het vuur op het altaar. Men zou denken dat de Seraf de kolen met zijn handen zou kunnen beetpakken. Maar nee, hij durft het niet, maar neemt de tang en grijpt zo een gloeiend stuk kool, vliegt naar de profeet en legt de kool op zijn mond, zeggend: "Zie, dit heeft uw lippen aangeraakt; nu is uw ongerechtigheid geweken en uw zonde verzoend." Wat de Serafim niet durven aanraken kan wel op Jesaja's mond gelegd worden.
Een gloeiend stuk kool van het altaar! Het vuur dat het offer verteerde, verteert Jesaja's zonden! Hij was ervan afgescheiden en zijn verdorvenheid was weggenomen. Nu kan de grote IEUE der heerscharen tot hem spreken, zonder het gevaar dat Hij hem met Zijn woorden vernietigt. In tegendeel, de profeet krijgt vertrouwen en durf. Wanneer IEUE hem vraagt: "Wie zal Ik zenden en wie zal voor Ons gaan?", dan antwoord hij direct: "Hier ben ik, zend mij!"
"Toen zeide Hij: Ga, zeg tot dit volk:
Hoort aldoor, maar verstaat niet,
en ziet aldoor, maar merkt niet op.
Maak het hart van dit volk vet,
maak zijn oren doof
en doe zijn ogen dichtkleven,
opdat het met zijn ogen niet zie
en met zijn oren niet hore
en opdat zijn hart niet versta,
zodat het zich niet bekere en genezen worde."
Helaas! De boodschap die Jesaja moest overbrengen was in het geheel geen evangelie, maar precies het tegenovergestelde! Welke zware straf als deze kan aan een volk toegemeten worden? Hun fysieke mogelijkheden falen om enige geestelijke intelligentie voort te brengen. Israël's hart wordt zo ongevoelig gemaakt, hoewel ze kunnen luisteren en er acht op slaan, dat ze het niet kunnen begrijpen. En zij kunnen zich niet bekeren en terugkeren naar Gods gunst. Sinds dit visioen plaatsvond is dit de toestand geweest waarin Israël zich bevond. Dit was ook de reden dat ze hun Messias verwierpen(Matt. 13:10-15). De situatie was hetzelfde na het getuigenis van de geest door de apostelen, zoals beschreven in het boek Handelingen(Hand. 28:25-28). En zo gaat het verder met de uitverkoren natie, zelfs vandaag nog, terwijl het evangelie uitgaat naar de andere natiën.
Israël moet blind, doof en ongevoelig worden. Dit mandaat is hard en bars. Het is nodig dat wij zeer zorgvuldig inzicht verwerven in de zonde die zulk een vreselijk ongenoegen over IEUE's volk teweeg brengt. De moeite is verbonden met hun tranen en ogen. Maar toch wordt er altijd de nadruk op gelegd dat ze kunnen horen en kunnen zien.
Maar ze begrijpen niet, en ze weten ook niet.
En dit leidde tot verdere blindheid en doofheid. Zij beweerden dat ze zagen, en om die reden werd hen hun zonde aangerekend.
De grondoorzaak van Israël's afval ligt in gebrek aan geestelijk onderscheidingsvermogen en geestelijk verstaan. Dit was wat hun verhardde harten er toe leidde om de boodschap van de Messias af te wijzen. Dit feit eist vandaag dringend de toegang tot de harten van Gods volk. Nu, net als toen, is geestelijke intelligentie een van de zeldzaamste van alle dingen - en ze is het minst gewaardeerd. In Gods ogen is het de enig ware weelde. Waarom zouden wij verachten wat Hij zo hooglijk waardeert? Er is materiaal ten over dat hun intense ijver voor hun verordeningen bewijst. Dit wordt aangetoond door hun fanatiek onderhouden van de meest kleine details waarmee hun commentaren de wet hadden belast, en hun diepe toewijding aan hun eigen religieuze sekte. Maar wat hebben al deze inspanningen voor God voor waarde? Zij trokken over land en zee in hun missionaire inspanningen, maar zolang ze niet meer licht konden uitdelen dan ze zelf bezaten vond hun proselitering geen waardering bij IEUE.
En zo gaat het ook vandaag. Wat is een waar geestelijk onderscheidings- vermogen zeldzaam geworden! Mogen de ernstige lessen van dit visioen de diepten bereiken van de harten van van Gods heiligen, zodat zij een echte waardering kunnen geven aan dat waaraan Hij zo'n onbetaalbare waarde hecht.
Alleen al het feit dat deze sombere boodschap van Jesaja 6 bij vijf verschillende gelegenheden herhaald wordt en de hele passage drie verschillende malen opgetekend werd, is op zich al voldoende reden om onze oprechte aandacht er op te richten. Geen ander deel van Gods Woord ontvangt zoveel herhaling. Hij is meestal tevreden om een keer te spreken. Echte citaten zijn er maar weinig. Echte parallellen zijn moeilijk te vinden. Niet dat Christus' boodschap aan de Joden een exact citaat is van Jesaja's boodschap. In Jesaja is de boodschap nog toekomstig, in Mattheüs is ze verleden tijd. Jesaja kreeg de opdracht hun harten en hun tranen zwaar te maken en hun ogen te doen loensen. De Heer hoefde dit niet te doen, want het was al gebeurd. Daarom getuigt Hij van het feit dat hun hart werd verhard, hun ogen zwaar zijn en hun ogen loensen.
Naar deel 2 van hoofdstuk 1
(*1) IEUE is de transliteratie van de Hebreeuwse Naam van God. De uitspraak is: Jéwé. In de Nederlandse vertalingen is het vrijwel altijd met "Here" vertaald.
(*2) Elohim is de transliteratie van de Hebreeuwse titel van IEUE, en betekent: "naartoe-onderschikkers." In de Nederlandse vertalingen is dat met "God" of "goden" vertaald.