Toen onze Heer voor het eerst het koninkrijk verkondigde, sprak Hij tegen heel Israël. Maar het werd al snel duidelijk dat ze blind en doof waren voor het geestelijk belang van Zijn woorden. Zij verwierpen Hem en Hij veranderde Zijn eenvoudige proclamatie in een lering via gelijkenissen, deze eindigend met de belangrijke woorden: "Wie oren heeft, die hore!" Toen Zijn discipelen vroegen waarom Hij deze omslag had gemaakt, vertelde Hij hen:
"Omdat het u gegeven is de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen, maar hun is dat niet gegeven. Want wie heeft, hem zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben; maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden. Daarom spreek Ik tot hen in gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien en horende niet horen of begrijpen. En aan hen wordt de profetie van Jesaja vervuld..."
(Matt. 13:11-14).
Het kan voor de hedendaagse Christen moeilijk zijn deze ernstige waarheden te bevestigen. Van gelijkenissen wordt algemeen gedacht dat de verhaaltjes bedoelt zijn om de waarheid te illustreren, niet om ze te verbergen. Ze worden leesvoer geacht voor het jongste zondagschoolkind, in plaats dat ze te moeilijk zijn voor het begrip van de meeste Bijbelstudenten. Maar, we moeten het met schaamte zeggen, de massa van de zogeheten Christenen is net zo doof als Israël destijds was. Israël's leiders waren de blinde gidsen van een blind volk.
Op een sabbatdag, toen ze niets konden doen, opende onze Heer de ogen van de man die vanaf zijn geboorte blind was. En Hij zei:
"Tot een oordeel ben Ik in deze wereld gekomen, opdat wie niet zien, zien mogen, en wie zien, blind worden. Dit hoorden sommigen uit de Farizeeën, die bij Hem waren, en zij zeiden tot Hem: Zijn wij soms ook blind? Jezus zeide tot hen: Indien gij blind waart, zoudt gij geen zonde hebben; maar nu zegt gij: Wij zien; daarom blijft uw zonde."
(Joh. 9:39-41)
Een van de tekenen van Zijn Messiasschap was het feit dat Hij zicht gaf aan de blinde. Dit waren meer dan wonderen: het waren tekenen, dat wil zeggen, ze waren belangrijk. Zij hadden een geestelijke betekenis. Neem nu het geval dat we zojuist bekeken hebben. Waarom vermengde de Heer zijn speeksel met de vervloekte aarde en zalfde daarmee de ogen van de man? Dit zou, als het mogelijk zou zijn, eerder zijn gebrek aan zicht doen toenemen. De Joden hadden hun toevlucht genomen tot de wet, die, net als de aarde, de vruchten van de vloek voortbracht. Hij nam deze wet, en, ze vermengend met de woorden die uit Zijn eigen mond voortkomen, en maakte ze nog meer hartendoorzoekend dan ooit. Maar dit deed hun blindheid alleen nog maar toenemen. Maar aan hen die hun blindheid kennen, onthult Hij Zichzelf als het Ware Licht, de Ene "Gezondene" of "Uitgezondene" voor hun verlichting. De blinde man kon pas zien nadat hij zich in het badwater van Siloam had gewassen(Joh. 9:1-7).
De bediening van onze Heer op Aarde is duidelijk verdeeld in twee onderscheiden delen. Hij begon met de verkondiging van het koninkrijk der hemelen, maar nadat dit verworpen was verbood Hij de verdere verkondiging(Matt. 4:17; 12:16).
De publieke verkondiging van het koninkrijk ving aan na Zijn doop, toen God de hemelen opende en Hem als Zijn Zoon bevestigde(Matt. 3:16,17), en ging voort totdat dit aan Petrus was onthuld en hij Hem bevestigde als de Christus, de Zoon van de levende God(Matt. 16:16).
Het tweede deel van de bediening van de Messias begint bij de "transfiguratie", toen God opnieuw van Hem getuigde, zeggend: "Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb; hoort naar Hem!"(Matt. 17:5). Het duurde voort tot de centurion en zij die met hem de wacht hielden bij het kruis, uitriepen: "Waarlijk dit was Gods Zoon!"(Mat. 27:54).
Bij Zijn doop had Hij Hem door de goddelijke Duif kracht gegeven om het ambt van Profeet uit te oefenen(Matt. 3:16). Op de heilige berg was Hij, net als de priesters van weleer, gekleed in klederen van heerlijkheid en schoonheid, met het oog op Zijn priesterlijk werk van het Zichzelf opofferen(Matt. 17:1-5). Hij was tot de Zijnen gekomen en nu, na verworpen te zijn, zou Hij weer terugkeren tot de Vader.
De verkondiging van het koninkrijk maakt plaats voor het privé onderwijs over het lijden en de schaamte van het kruis. De krachtige daden, die de waarheid van Zijn beweringen bevestigden, hielden op en Hij legt Zijn discipelen op niemand iets te vertellen van het gezicht dat ze op de berg gezien hadden, tot nadat Hij opgewekt is uit de doden(Matt. 17:9). Pas na de Pinksterdag, vijftig dagen na Christus' opstanding, worden er opnieuw tekenen gegeven, een demonstratie van Gods kracht die werkzaam is in hen die geloofd hadden.
Dan is men weer vrij om het koninkrijk weer op te nemen waarvan Daniël en alle andere profeten hadden gesproken. Dit koninkrijk was het onderwerp van Zijn eerste bediening, van wat Hij begint zowel te doen als te onderwijzen(Hand. 1:1). En dit is ook het onderwerp van Zijn gesprekken met de gekozen apostelen gedurende de veertig dagen die volgen op Zijn lijden.
Het was ook "al wat het Koninkrijk Gods betreft"(Hand. 1:3). Voordat Hij Zijn eerste verkondiging begon, werd de Heer gedoopt door Johannes en door de heilige geest. Daarom zegt Hij tot hen: "Johannes doopte met water, maar gij zult in heilige geest gedoopt worden, niet vele dagen na deze"(Joh. 1:5). En later, toen iemand de lege plek van Judas moest invullen, was de belangrijkste voorwaarde dat deze met de Heer moest zijn geweest vanaf de doop door Johannes, vanaf het begin van de verkondiging van het koninkrijk(Hand. 1:22).
Het is daarom niet vreemd dat ze Hem vroegen: "Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël?
"(Hand. 1;6). Zou Jesaja's vraag "Hoe lang?" eindelijk beantwoord worden? Voor ons, die willen nadenken over de Goddelijke Geheimen, is het antwoord dat Hij gaf vol van betekenis. Hij zei tegen hen: "Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft"(Hand. 1:7).
Als Hij hen een antwoord gegeven zou hebben, dan zou Hij hen inzicht gegeven hebben in de onthulling van het geheim over de duur van Israël's blindheid. Maar dit moest niet op dat moment gebeuren. Zou het bekend gemaakt zijn, dan zouden de gebeurtenissen die in het boek Handelingen staan opgetekend nooit plaatsgevonden hebben. De hele daadkracht van dat boek hangt af van deze onwetendheid. Het is een verhandeling over het koninkrijk van God, zoals verkondigd door Gods geest, en haar verwerping door Israël, zowel binnen als buiten het land. Het hervat het eerdere deel van Christus' eigen bediening, de dingen die Hij begon zowel te doen als te leren; kort gezegd: de verkondiging van het koninkrijk. De tekenen en wonderen die tijdelijk gestaakt waren, worden opnieuw ingezet om het woord van hen die namens Hem spraken te bevestigen.
Het tweede deel van de aardse bediening van onze Heer volgde op Zijn verwerping door Israël. Het was gebaseerd op Zijn lijden, dat nog toekomstig was. Het eindigde met Zijn opstanding. Daarom is, nadat Israël Hem opnieuw verworpen had, zoals beschreven in het boek Handelingen, de huidige "geheime bedeling" net zo gebaseerd op Zijn dood en Zijn opstanding. De natiëen, net zoals de centurion en zij die met hem waren, erkennen Hem als de Zoon van God.
De vraag die de discipelen aan het begin stelden is het allesoverheersend onderwerp van gesprek doorheen het hele boek Handelingen, en wordt pas in het laatste hoofdstuk beantwoord. Dan wordt aan de te Rome verzamelde Joden bekend gemaakt dat het koninkrijk uitgesteld was, terwijl Gods redding uitgedeeld werd aan de andere volkeren.
Doorheen het boek, echter, volgt het ene voorbeeld het andere op, de vervulling van Jesaja's woorden aantonend tot er geen oplossing meer was. Twee hoofd-indelingen zijn duidelijk waar te nemen. Petrus is in het begin prominent aanwezig, in het land het koninkrijk verkondigend. Paulus staat aan het hoofd van het vervolg, het koninkrijk verkondigend aan de Israëlieten buiten het land en aan de andere volkeren.
De verkondiging van het koninkrijk werd ingeleid door het nederdalen van de duif op onze Heer bij Zijn doop en werd gevolgd door krachtige daden en wonderen in het land van Israël.
Deze verkondiging werd vernieuwd na Zijn opstanding door het nederdalen van de heilige geest op de Pinksterdag. Ze werd ook onmiddellijk gevolgd door tekenen en wonderen in het land van Israël. Petrus staat op en verkondigt de opstanding van Jezus van Nazareth en dat Hij de Christus is, de Zoon van David, op Wie alle hoop van het koninkrijk is gebaseerd. Het onmiddellijk gevolg was bemoedigend, maar de heersers en de meerderheid van de natie verwerpen deze boodschap. Petrus en Johannes worden voor de Raad geleid en opgedragen niet meer te spreken in de naam van Jezus. De oppositie groeit. Stefanus wordt voor hen gesleept en ter dood gestenigd, de naam van de Here Jezus aanroepend. Herodes dood Johannes' broeder, Jacobus, en zet Petrus gevangen, die later door goddelijke tussenkomst bevrijd wordt. De stralende hoop, die door Pinksteren werd geïnspireerd, vervaagt geleidelijk aan. De tienduizenden die zich met de apostelen verbonden, nemen de uiterlijke belijdenis aan, maar verwerpen de geest van genade en gaan terug naar de slavernij van de Sinaï.
Paulus' leven wordt vaak in gevaar gebracht door de "getrouwen."
Tenslotte raken de apostelen die in Jeruzalem woonden, de stad van de grote Koning, verspreid, en verblijft Petrus, als een indicatie van wat de natie was geworden, in Babylon(1Pet. 5:13). Het koninkrijk is weer net zo ver als in de dagen van de gevangenschap. Maar Paulus' verkondiging van het koninkrijk had een helderder kant.
Toen Paulus en Barnabas op het punt stonden om de blijde boodschap aan Sergius Paulus te brengen, stond Elymas, "de Magië" tegen hen op(Hand. 13:7-12). Hij was een Jood, genaamd Bar-Jezus, een valse profeet, wat hem allemaal maakt tot een passend type van hen in Israël, levend onder de andere natiën, die wel landgenoten waren van onze Heer, maar valse spreekbuizen van IEUE. Zij haatten de gedachte aan zegeningen voor de andere natiën, waar tussen zij zich ophielden. Ze verboden de apostel om tegen hen te spreken, en komen, net zoals Elymas, onder het oordeel van de geest.
Bar-Jezus' oordeel is een perfect beeld van wat Jesaja voorzegde voor de natie als geheel. "En nu, zie, de hand des Heren keert zich tegen u, en gij zult een tijd lang blind zijn en de zon niet zien..."(Hand. 13:11). Komt dit niet overeen met de toestand van Israël sindsdien? Maar toch is het alleen "een tijd lang", want zij zullen alsnog de Zon van Rechtvaardigheid zien.
De bediening van onze Heer onder het volk in het land had in hen de vervulling laten zien van Jesaja's boodschap; de bediening van Paulus en Barnabas onder de verstrooiden buiten het land liet zien dat ook zij blind waren. Daarom is het niet vreemd dat onze Heer, nadat Zijn verkondiging van het koninkrijk faalde, Jesaja's boodschap volledig citeert(of beter: opnieuw verwoord), daarmee de vervulling aantonend in hen tegen wie Hij sprak. En hoe passend is het dat Paulus(na keer op keer te hebben aangetoond dat de Joden met wie hij in contact kwam buiten het land, net zo blind waren als zij die er binnen leefden) het voorbeeld van Zijn Heer volgt en met perfecte precisie de verwoording citeert van Jesaja, zoals Zijn Meester die eerder had uitgesproken!
Tot dusverre hadden de andere natiën het woord ontvangen dat toebedeeld was aan de zonen van Israël(Hand. 10:36). Maar nu maakte de apostel voor het eerst publiekelijk aan de Joden zelf bekend dat Gods redding rechtstreeks naar de andere natiën gezonden werd en dat zij zullen horen
Wat? Hebben de natiën, die hoegenaamd geen voordelen hadden, dan oren die kunnen horen? Ja, want zo zijn Gods wegen. Jesaja had al bij een andere gelegenheid gezegd:
"want wat hun niet verteld was, zien zij,
en wat zij niet gehoord hadden, vernemen zij.
"
(Jes. 52:15)
Maar nu terug naar het visioen. IEUE is opgehouden met spreken. De vreselijke aard van de boodschap die Jesaja aan het volk moest overbrengen, had indruk gemaakt op de profeet. Zal IEUE Zijn volk dan helemaal verwerpen? Dat kan toch niet? Daarom zijn de eerste woorden die bij hem naar voren komen: "Hoelang, IEUE?" En Hij antwoord...
" Totdat de steden verwoest zijn, zodat er geen inwoner meer is, en de huizen, zodat er geen mens meer in is, en het bouwland verwoest is tot een wildernis, en de Here de mensen ver verwijderd heeft en het verlaten gebied in het land groot is. Is daarin nog een tiende deel, dan zal dit weer verwoest worden. Evenals van een terebint en een eik na het vellen een tronk overblijft, zo zal zijn tronk een heilig zaad zijn."
"Hoelang?" is de ernstige vraag van de profeet. Daarom geeft IEUE een korte, maar alles bevattende tekening van de onheilspellende toekomst van Jesaja's volk, doch laat de lengte daarvan onbepaald. Geheime zaken horen alleen Hem toe. Er wordt enige hoop gegeven, maar alleen te midden van steeds weerkerende verwoestingen. Maar IEUE sluit af met de verzekering dat de toestand niet hopeloos is - IEUE zál door Israël verheerlijkt worden. Want wanneer een eik geveld is, blijft er een tronk achter. Zo zal het ook gaan met Israël. God heeft uit Zijn volk een heilig zaad gekozen en zeker gesteld, en Hij verzekert Jesaja dat, op een dag, Israë zál zien en zál horen en zál omkeren - en voor hen zál er genezing zijn. Maar in de tussentijd ontvouwt zich de verdrietige geschiedenis van de verkoren natie.
De steden van Juda lagen er verloren bij en de inwoners waren naar Babylon gedeporteerd. IEUE had hen gewaarschuwd door Zijn profeet Jeremia, dat ze onderschikt zouden worden aan de koning van Babylon, maar ze gaven aan Zijn woorden geen gehoor(Jer. 27:11). En later, toen Hij hen die achter gebleven waren vertelde niet te vrezen vanwege de koning van Babylon, wilden ze niet ook naar deze raad luisteren, maar verlieten ze het land en gingen naar Egypte, om daar te sterven(Jer. 44:12). Maar er was een terugkeer naar zowel het land en, geestelijk, naar IEUE, ten tijde van Ezra en Nehemia. Het was echter van korte duur en toen onze Heer ten tonele verscheen, vond Hij hen snel rijpend voor de toorn van IEUE. Deze keer werden ze niet weggezonden, maar in het land verteerd, ja in de stad Jeruzalem zelf. Zij die in de omgeving woonden hadden toevlucht gezocht in de heilige stad, en vonden daar slechts hun ondergang, toen Titus, met zijn Romeinse legioenen, in 70 na Christus de stad verwoestte.
Dat dit het einde van hun blinde loopbaan zou zijn wordt niet gesuggereerd, noch wordt er enig verder tijdsbestek genoemd. Dat Israël's blindheid voort zou duren tijdens de huidige bediening, was een geheim dat, hoewel perfect in overeenstemming met het visioen, nooit uit deze woorden opgediept zou kunnen worden.
De niet vastomschreven afmetingen van de drempel en de onbelangrijkheid van de tempel(afgezet tegen IEUE's grootheid), zou ons er toe kunnen leiden uit te zien naar enige wijziging in de toegangsportalen naar Gods aanwezigheid en een goddelijke onthulling verwachten die het tempelsysteem overschaduwt. Juist het feit dat er geen vaststaand antwoord op Jesaja's vraag kwam, zou een onderzoek op gang kunnen brengen(wat ook gebeurde) naar de tijd die voorbij moest gaan, voordat Israël verlicht zou worden. Maar zulke symptomen waren nietszeggend en konden nooit in hun tijd het geheimenis onthullen.
Maar nu is het niet langer verborgen!
God is naar voren gekomen als God van alle natiën. De manier van toegang is onmetelijk veel breder geworden. De duur van Israël's blindheid is vastgelegd. Zelfs vóór de publieke verwerping van Israâl onthulde Paulus het geheim al aan de Romeinse heiligen:
"Want, broeders, opdat gij niet eigenwijs zoudt zijn, wil ik u niet onkundig laten van dit geheimenis; een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat, en aldus zal gans Israël behouden worden, gelijk geschreven staat:"
"De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal goddeloosheden van Jakob afwenden. En dit is mijn verbond met hen, wanneer Ik hun zonden wegneem."
(Rom. 11:25-27)