De acht geestelijke geschenken die God in de ecclesia plaatste, worden niet als hulpmiddelen gepresenteerd, vandaar dat we zien dat drie er van de huidige bediening binnentreden. Het op te merken punt is dat deze drie expres aan het hoofd van de lijst wordt geplaatst en genummerd, opdat ze niet verkeerd geplaatst worden. "En wie God inderdaad plaatste in de ecclesia: eerst apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraren, daarna krachten, daarna genadegaven van genezing, helpers, bestuurders, soorten talen" (1Kor. 12:28). Bovendien worden de andere gaven afgedaan door de oproep: "Weest dan vurig naar de genadegaven" (1Kor. 12:28;SW). Dit wordt gevolgd door een uitspraak die de mindere gaven praktisch afwijst. Als bevestiging hiervan lezen we dat de laatste en minste - de talen/tongen - zullen ophouden (1Kor. 13:8). De vijf niet genummerde gaven, krachten, genezing, helpers, bestuurders, talen, zijn niet geschikt voor de huidige era van allesoverstijging (1Kor. 12:31).
Profetieën, talen en kennis zijn de gaven die nadrukkelijk in het dertiende hoofdstuk van Korinthiërs worden afgeschaft. Alle drie zijn te vinden in de eerste serie die nuttig zijn, en één - talen (of tongen) - is ook de laatste van de tweede groep, die gerangschikt wordt naar rang. De gift van "tongen" is daarom de minste van alle gaven. Maar het pad van allesoverstijging, dat we nu betreden, schaft de tekenen van de komende aion, zoals talen en krachten en genezing, niet alleen af, maar het schaft ook profetieën en de gift van kennis af. De reden die gegeven wordt is dat deze slechts aanbetalingen waren, en in de ophanden zijnde era (waarin wij nu verblijven) zouden zulke fragmentarische onthullingen onnodig zijn, omdat God een volledige profetie gegeven zal hebben, die alle kennis zal omvatten. Die hebben we nu in deze Efezebrief.
Het feit dat de gave van profetie afgeschaft is, wordt duidelijk uit de vele hedendaagse pogingen om Gods onthulling aan te vullen. Allen die gepoogd hebben iets aan Gods Woord toe te voegen, hebben alleen hun eigen onwetendheid getoond over wat Hij al heeft onthuld. Ik zou hen die denken dat zij een rechtstreekse boodschap van God hebben, willen adviseren een begrip te krijgen van de Efezebrief. Zij zullen Zijn Woord voltooid en compleet vinden. Het is afdoende voor iedere hedendaagse nood. De gave van profetie of de kracht om te spreken als mond van God, werd afgeschaft. De enige profeten in deze bedeling zijn te vinden in het fundament, en al wat zij zouden kunnen onthullen is al voor ons uitgespreid in de brieven van Paulus, de grootste profeet van allen.
Er zou een onderscheid gehandhaafd moeten worden tussen de gave van profetie, als een van de geestesuitingen die gegeven werden voor individuele oefening in de ecclesia, en het ambt van profeet, zoals gegeven aan de ecclesia om het woord van God te completeren. Paulus was de grootste apostel en profeet door wie de waarheid in blijvende vorm werd gegeven en opgenomen in de Schrift. De fragmentarische profetieën waren tijdelijke hulpmiddelen, maar de gave van profetie blijft bij ons, in geestelijke vorm, in de heilige rollen. De profeet wordt gevonden in het fundament. Zijn profetieën, anders dan de vroegere uitingen waarvan we geen verslag hebben, zijn opgeschreven, zodat allen ze kunnen lezen.
In de Korinthebrief valt ons op dat sommige gaven afgeschaft worden, maar niet verboden. De gave van talen of "tongen", samen met vertalingen, is de laatste op de lijst en wordt ontmoedigd. De apostel verklaart dat hij liever vijf woorden met zijn verstand wil spreken, dan tienduizend in een taal die niemand zou kunnen verstaan (1Kor. 14:19). Hij laat weten dat in de laatste lijst, gegeven in Efeziërs, dit slechts een tijdelijk hulpmiddel is, want het zou ophouden (1Kor. 13:8). Het is niet te vinden in de laatste lijst, gegeven in Efeziërs (Efe. 4:1). Er valt niet aan te twijfelen dat de "gave van tongen" de minst geschikte is voor volwassenheid.
Het getuigenis van de Schrift is afdoende, en ik voeg wat nu volgt niet toe om het te bevestigen. Het kan echter behulpzaam zijn voor hen die niet duidelijk zien dat deze gave is opgehouden, en die als een feit wijzen naar de aanwezigheid. Ik heb zo'n twaalf jaren middenin de tongenbeweging geleefd en had meer dan voldoende gelegenheid om te horen hoe het werd beoefend. Ik heb, telkens als ik het hoorde, zeer aandachtig geluisterd, om vast te stellen of de uitspraak de kenmerken van taal had. Dat was nooit het geval. Er is gewoonlijk een verradende herhaling van klanken, zoals iemand die een vreemde taal nadoet zou gebruiken, nadat hij er een beetje bekend mee is geworden. Niemand die kennis heeft van meerdere talen, heeft enige reden te veronderstellen dat de "gave van tongen" vandaag een echte taal voortbrengt.
We hoeven niet naar Efeziërs te keren om te bewijzen dat de meeste van de gaven tijdelijk waren en niet passen bij de huidige bedeling. Dat is de taak van 1 Korinthe. Niet alleen noemt het dertiende hoofdstuk beslist enige die afgeschaft moesten worden, of ophouden, maar het twaalfde hoofdstuk, waarin ze gecatalogiseerd werden, waardeert ze net zo beslist als hulpmiddelen, of keert ons van enkele er van weg naar een pad dat past bij allesoverstijging (1Kor. 12:31). Is het niet opmerkelijk dat deze twee waarschuwingen, één vóór en één onmiddellijk volgend op de lijst van de gaven, zo aanhoudend genegeerd worden of vernietigd door verkeerd vertalen en verkeerd interpreteren, dat het doel van Gods geestelijke geschenken in feite omgekeerd is geworden? Vrijwel overal worden de gelovigen verleid terug te gaan naar de babytijd, in plaats van opgebouwd te worden in Christus.
Het wordt algemeen verondersteld dat het dertiende hoofdstuk van 1 Korinthe onze huidige ervaring tegenstelt aan onze toekomstige heerlijkheid in de opstanding. Nu worden we verondersteld in een duistere spiegel te zien, maar dan van aangezicht tot aangezicht (1Kor. 13:12). Dan zullen we kennen omdat we gekend zijn.
Deze populaire en verkeerde interpretatie heeft ons praktisch beroofd van de ware leer van het hoofdstuk. De apostel vergelijkt onze ervaring in dit leven niet met die in het volgende. Hij vergelijkt de eerdere dispensatie met de huidige. Dat was minderjarigheid. Dit is volwassenheid. Toen werden zaken duister gezien die nu helder en simpel zijn. Nu wordt kennis niet uitgedeeld in aanbetalingen. We hebben volle onthulling omdat het geheim onthuld is geworden.
Het vierde hoofdstuk van Efeziërs geeft ons de gaven voor het heden. Alleen het feit dat de meeste van de geschenken die genoemd worden in Korinthiërs hier niet herhaald worden, bewijst niet dat ze afgeschaft werden. Dat zou niet voldoende grond zijn om er van af te zien. We moeten verstandig overwegen wat er over deze in Korinthiërs wordt gezegd. We moeten het feit erkennen dat de tijd voor volwassenheid was gekomen. Dan zullen we zien waarom het is dat de mindere gaven deze era van overstijging niet binnen kunnen gaan. Dan zullen we jubelen over hun verdwijning. We zullen dankbaar onze plaats innemen als volwassen mensen, en zelfs de schijn van onvolwassenheid weigeren.
Van de vijf gaven die bij deze bediening horen, zijn er drie door gegaan en twee zijn er in het fundament. Apostelen en profeten waren verplichte noden voor de inwijding er van. Gods denken moet door Zijn woordvoerder bekend gemaakt worden, en het moet gepaard gaan met gezag van Gods gevolmachtigde. Omdat Paulus, de grootste van alle profeten en apostelen in deze bedeling, in zijn brieven een blijvend verslag van de nieuwe onthulling geeft, hebben deze het doel gediend van profeten en apostelen. Zij blijven, in geest, bij ons in deze geschriften. Het bewijs voor hun afwezigheid onder ons is niet slechts het gebrek aan daarvoor bestemde mensen, maar de verklaring dat deze gaven beperkt zijn tot het fundament (Efe. 2:20). Een profeet die niets aan Paulus' brieven kan toevoegen, zou nutteloos zijn. Allen die het geprobeerd hebben, hebben bewezen vals te zijn.
Gods gaven voor vandaag zijn drie in getal: de evangelist voor het verkondigen aan de wereld, de pastor die zorgt voor de heiligen, en de leraar voor het opbouwen van het lichaam van Christus. De grote zwakte van het Christendom vandaag zit in de poging alle drie te combineren in één enkele beambte, die zich met zowel de heilige als de zondaar moet bezighouden en hem helpen, iemand die maar zelden meer dan één gave heeft, en vaak zelfs geen enkele. Met een rijzend getij van geestelijkheid kwam er gewoonlijk een scheiding van deze bedieningen. Evangelisten verlaten alles voor hun boodschap aan de ongelovige, leraren rijzen op, en bijeenkomsten worden gehouden voor het ene doel van het opbouwen van de heiligen. In tijden van geestelijke verfrissing komen deze goddelijke uitingen naar voren.
In deze laatste dagen is er een speciale noodzaak voor leraren die zelf volwassen zijn en die de heiligen kunnen vestigen door de genade uit te delen die tot hen is gekomen door de onthulling van het geheim. Helaas! De meeste van hen die vandaag religieus onderwijs geven, brengen hun toehoorders in de slavernij van de wet en ceremonie, of laten hen bezig zijn met de zaken van de minderjarigheid, en slepen zo de gelovigen naar beneden, terwijl zij ze toch willen opbouwen. Hier hebben we de goddelijke test van de ware leraar. Komt hij overeen met Efeze 4:12-14? Past hij aan, deelt hij uit, bouwt hij op, verenigt hij, geeft hij een bewustwording van zoonschap, volwassenheid, en meerderjarigheid? Dit zijn de zeven tekenen van de ideale leraar.
De meeste gelovigen van vandaag hebben net zo goed aanpassing nodig als zij aan wie de Efezebrief werd gericht. Hun leer en ervaring is beperkt tot de leer van onze Heer toen Die nog op Aarde was, of tot Zijn apostelen in het boek Handelingen. Onder de foute indruk dat "de kerk begon op de Pinksterdag," proberen zij de verschillende presentaties te gebruiken die er op volgden om hun belijdenis en praktijken vast te leggen. Anderen gaan verder en vergeten het onderwijs van Paulus' eerdere brieven er bij te betrekken, ondanks de grote verschillen tussen de twee. Hoe weinigen gaan naar Paulus' laatste presentaties en passen zijn eerdere bedieningen aan, die nodig waren voor deze allesoverstijgende waarheden! Dit is de taak van de echte leraar vandaag. Hij moet boven alles een aanpasser zijn.
Hij moet ook een uitdeler zijn. Veel van de leer die we horen slaagt er niet in de genade van God en het kostenloze karakter van Zijn gaven te benadrukken. Hij baat niet een koopjeswinkel uit of een commerciële onderneming, maar Hij heeft een gratis uitdeling. Slechts weinig gelovigen weten wat Hij voor hen heeft. Het is de plicht van de leraar hen in het bezit te brengen van hun rijkdommen in Christus Jezus.
Hij moet het lichaam van Christus toerusten of opbouwen. Dit is een totaal andere zaak dan het bezig houden van de leden van een kerk of de aanhangers van een denominatie. De leraar die alleen het feit erkent dat er een geestelijk organisme is waartoe alle gelovigen behoren, ongeacht belijdenis or lidmaatschap, voedt of bouwt het lichaam van Christus op. De leraar die dit negeert of vervangt door menselijke organisaties, vernietigt het ene lichaam. Hij die afziet van menselijke verbanden en de nadruk legt op de plaats van de gelovigen in dat schitterende organisme waarvan alleen Christus het Hoofd is, is een God-gegeven geschenk, het werk vervullend van het opbouwen van het lichaam.
Er zijn vele pogingen gedaan om de heiligen te verenigen. De ware basis van zulk een eenheid is het ene geloof dat we vandaag hebben, dat in deze brief uiteen wordt gezet. De oorzaak van de verdeeldheid is de veelvoud aan geloven die voortkomen uit de onwetendheid van deze voleindende onthulling. Als het Gods bedoeling zou zijn ons allemaal één te maken voordat Christus terugkomt, zou Hij waarschijnlijk leraren oproepen om de waarheden van deze bedeling bekend te maken. Dit is de test voor de ideale leraar. Leidt deze boodschap tot de eenheid van allen in Christus? Of verdeelt ze de gelovigen in klassen? En in het bijzonder: vormt ze een speciale, superieure kliek van allen die aan deze leer gehoor geven? Laten we niet vergeten dat, als we allen God geloofden, we in feite net zo één zouden zijn als we zijn in de waarheid.
Zoonschap is een veel hogere gedachte dan die welke overgebracht wordt door het beeld van een nieuwe geboorte. Ja, Paulus laat die illustratie over aan de koninkrijksverkondiging. Hij maakt van ons een nieuwe schepping, niet een wedergeboorte. Zoonschap hoeft niet noodzakelijkerwijs op geboorte gebaseerd te zijn, het kan verkregen worden door adoptie. Het beeldt niet slechts verwantschap uit, maar de eren die alleen aan de erfgenaam gegeven worden wanneer die de leeftijd heeft gekregen en bekleed wordt met de hoogste waardigheden die zijn vader hem kan schenken. Het is oneindig veel meer om een zoon van God te zijn dan een kind. Een leraar in deze bedeling zou op dit punt de nadruk moeten leggen, zodat de heiligen zich van hun zoonschap bewust worden (Efe. 4:13).
Het bekronende gevolg van echt onderwijs is al uitgebreid besproken. Het brengt de gelovigen tot volwassenheid, tot de volgroeide gestalte van Christus' complement (Efe. 4:13). Dit kan alleen bereikt worden door hen het onvolwassen karakter te laten zien van eerdere bedelingen, en de volheid die van hen is in Christus in deze allesoverstijgende bediening. Het is alleen wanneer zij zich bewust zijn dat zij ontgroeid zijn wat God eens gaf, en dat, in Christus, zij hun volle gestalte hebben verkregen, dat zij geschikt zijn om stevig te staan te midden van al het gewoel waarin zij zich bevinden. Fout onderwijs slingert hen heen en weer (Efe. 4:14), het echte vestigt hen in genade.
De zinsnede "tot de methodisering van de misleiding" (Efe. 4:14;SW) is een zeer passende beschrijving van moderne methoden van gehandhaafde fouten. Op zich staande afwijkingen van de waarheid zijn moeilijk openbaar te maken. Ze moeten ingevoerd worden in een filosofisch systeem om populair te worden. De grote theologiën zijn gesystematiseerd om overeen te komen met hun belangrijkste positie, die een halve waarheid kan zijn. Veel van de bewegingen van vandaag, die voor steun een beroep doen op de Bijbel, hebben hun misleidingen zo gesystematiseerd, dat het lijkt alsof ze rusten op goddelijke onthulling. Ze schijnen genoeg contacten in de Schrift te hebben om ze een geur van waarheid te geven. De volwassen gelovige, echter, zal door hen niet misleid worden.
Het pad van allesoverschrijding is de weg van de liefde, zoals de apostel laat zien in het dertiende hoofdstuk van 1 Korinthe. Zo is het ook in Efeziërs (4:15,16). Het wordt verder uitgebeeld door het menselijk gestel, waarvan alle delen, door het hoofd, in liefdevolle sympathie zijn met heel de rest. Christus is nu het Hoofd van het lichaam en de gelovigen zijn er de leden van. Er is een levende eenheid, die ons één maakt met Hem en met elk ander lid. Alle echte groei en dienstbetoon in de kerk van vandaag heeft dit als basis. Het motief er van is liefde. De impuls komt van het Hoofd. Het doel is de opbouw van het lichaam.
In deze overdenking hebben we gevonden dat de onthulling van het Efezegeheim begeleid werd door de komst van de volwassenheid. Minderjarigheid was eerst aan de orde, zelfs onder de Paulinische ecclesias. Daarom worden vele van de gaven afgedankt en alleen een paar gaan deze bedeling binnen. Leraren zijn speciaal gegeven om de gelovigen te leiden naar de bewustwording van het feit dat zij de onvolwassenheden van voorbije era's zijn ontgroeid, en dat ze nu volwassen zijn in Christus. Het is ons voorrecht de paden te treden van het overstijgende. Moge God geven dat velen die deze regels lezen op dat pad zullen gaan lopen, in een bewuste waardering van de voorrechten van hun volwassenheid.
Naar deel 37
Terug naar de indexpagina van Studies in Efeziëers