Geworteld en gegrondvest in liefde
studies in Efeziërs

deel 37
De nieuwe mensheid - deel 1
door A.E.Knoch.

De heiligen van deze geheime bedeling zijn in drie richtingen verbonden: naar God, naar Christus, en naar de mensen. Indien deze uit elkaar gehouden worden zal er veel toegevoegd aan de helderheid van ons begrip over deze bediening. We staan nu op het punt de overdenking van deze drie aspecten te hervatten, maar dan in omgekeerde volgorde. Een blik op de structuur van de Efezebrief liet zien dat we te maken hebben met de drie items van het geheim: eerst ons lotdeel in de hemel, vervolgens het lichaam van Christus, dan onze deelname met andere gelovigen. Volgend op deze was er een tussengevoegde pauze, bestaande uit twee samenvattingen en twee verzoeken. Nu staan we op het punt de drie aspecten van het geheim opnieuw ter hand te nemen: eerst "de nieuwe mensheid", of niet-deelname met ongelovigen, dan "het lichaam van de Heer" en tenslotte "de hemelse strijd." Zoals we in de structuur kunnen zien, keren we de onderwerpen van het eerste deel van de brief om.

Omdat deze brief de hoogste onthulling in de Schrift is, de meest moeilijke voor ons vermoeide verstand om te vatten, zouden we iedere hulp moeten verwelkomen die ons helpt ze te verstaan. Naast een concordante weergave is de literaire structuur er op berekend ons weg te houden van de verwarring die zo algemeen is onder verklaarders. Sommigen injecteren overal de gedachte aan het ene lichaam, terwijl het beperkt is tot twee overeenkomende delen (Efe. 1:20-2:10 en 5:21-6:9). Het is in het bijzonder verbijsterend wanneer het geperst wordt in het deel dat zich bezig houdt met de nieuwe mensheid. Velen verwarren de beelden volkomen, en nemen de "nieuwe mens" als slechts een andere naam voor het lichaam van Christus, en daarbij verliest men veel waarheid. Het maakt de taal heel onlogisch, want het lichaam kan niet aangedaan of afgelegd worden, zoals het geval is met de twee mensheden. Het berooft Christus van een van Zijn waardigheden, want Hij is niet alleen het Hoofd van het lichaam, maar Hij is ook het Hoofd van een nieuw ras en vervangt Adam in de nieuwe schepping.

We smeken onze lezers nauwkeurig te letten op de twee verschillen in deze beelden. Om te beginnen overheerst elk twee totaal verschillende delen van deze brief. Zij zijn niet vermengd. Het lichaam is in die twee delen die zich bezig houden met onze relatie met Christus (1:20-2:10 en 5:21-6:9). De nieuwe mensheid wordt alleen gevonden in die delen die onze relatie bespreken met de mensheid, met heiligen (2:11-22) en met ongelovigen (4:17-5:20). In de een worden we vergeleken met de leden van het menselijk lichaam, in de ander worden we vergeleken met de individuen van een ras. Een menselijk lichaam en het menselijk ras zijn twee heel verschillende symbolen. Er is een oude en er is een nieuwe, jonge mensheid. Er is niet een oud lichaam of een nieuw, of jong lichaam. Deze gedachten zijn zeer verwarrend wanneer ze verkeerd toegepast worden. Het Griekse woord anthroopos kan, in het enkelvoud, menselijk wezen of geslacht betekenen, of het kan de mensheid als geheel uitbeelden. Dat is hier het geval.

In een eerder hoofdstuk over de era die vooraf ging aan de huidige, hielden we ons met dit onderwerp bezig vanuit het leerstellige standpunt (Efe. 2:11-22). We vonden dat de lichamelijke verschillen van de oude mensheid, in het bijzonder de besnijdenis, in deze nieuwe era geen plaats hebben. Wij die ooit veraf stonden, zijn nu dichtbij gekomen door het bloed van Christus. De barrière die ons weghield van Gods aanwezigheid, verbeeld door de "soreg" of de "middelste scheidingsmuur," de centrale muur van de tempelomheining, is neergehaald. De inzettingen die door de raad in Jeruzalem geformuleerd werden, waarin de Besnijdenis de wet neerlegde voor de Onbesnedenheid, zijn nu afgeschaft. Joodse en heidense gelovigen zijn nu geschapen in één nieuwe mensheid. Dit neemt de eerdere vijandschap tussen hen weg. Christus is onze Vrede. Door Hem hebben we beiden toegang, in één geest, tot de Vader. Dit is de basis van het deel dat nu voor ons ligt. Ons thema is: het gedrag dat past bij dit nieuwe ras.

De oude mensheid.

De oude mensheid is zo verrot geworden dat we gewaarschuwd worden ze niet langer te dragen. Dit is de goddelijke gedachte met betrekking tot deze twee delen van de mensheid. Ze zijn als twee kostuums die, wanneer men maar wil, aangetrokken kunnen worden. De "oude mensheid" is zo versleten, schandelijk, en vuil, dat we opgeroepen worden ze uit te doen en de nieuwe aan te doen (Efe. 4:22,24). De enige manier om van de "oude mens" af te komen is door ieder item van gedrag dat het kenmerkt af te leggen. In de Heer worden we opgeroepen onszelf overeenkomstig te gedragen. De verjonging is in de geest van ons denken.

De oude mensheid wordt voor ons beschreven opdat we er niet aan conformeren in ons gedrag. Ons wordt verteld dat de natiën wandelen in de ijdelheid van hun denken, hun begripsvermogen verduisterd, vervreemd van het leven van God vanwege de onwetendheid die in hen is, vanwege de hardheid van hun harten, leidend naar dartelheid en onreinheid (Efe. 4:17-19). Het is het oude liedje, dat meer uitvoerig uiteen gezet wordtin de openingshoofdstukken van de Romeinenbrief. De mensheid wilde God niet vasthouden in hun kennis en het onontkoombare gevolg is dat hun hart verduisterd is. De mensen worden ijdel in hun redeneren en zij zinken weg in oneerbare en vernielende zonden.

De eerste opdracht is dat hun denken niet ijdel wordt. Velen zullen opstaan om hiertegen te protesteren in hun trots van menselijk wetenschappelijke prestaties. Maar indien we de verstandelijke vooruitgang van de mens beoordelen op feitelijke resultaten, zullen we moeten erkennen dat hij eigenlijk niets bevredigends bereikt heeft. Hij heeft volkomen gefaald de grote elementaire vragen van het menselijk bestaan op te lossen. Men is omringd door ondoordringbare sluiers. Geen enkele ongelovige, hoe geleerd ook, kan de eenvoudige vraag beantwoorden over zijn eigen bestaan. Hij weet niet waarom hij er is of waarheen hij gaat. Hij redeneert in een kringetje, niet in staat enig doel te vinden. Met al zijn intellectuele glans komt hij nergens. Alle mentaliteit die niet op God is gericht, is nutteloos en in wezen vernederend, hoe fijn haar wijze van uitdrukken of hoe diepzinnig haar filosofie ook mag zijn.

Onwetend over God, zijn zij vervreemd geraakt van het leven van God. Er is een levende Kracht in het universum die mensen eeuwige jeugd kan geven en alle verwachtingen kan vervullen die in hun borsten rondgaat. Ze tasten voortdurend in die richting. Hoe hard proberen ze bevrediging te verkrijgen uit de lege doppen die ze hebben! Hoe tevergeefs proberen ze van de wereld en van het huidige leven iets te maken dat de moeite waard is. Maar ze willen niet de tussenkomt van de Godheid verdragen. Ze zijn vervreemd en in strijd met iedere kracht die rechtstreeks van Hem komt. Ze zijn onwetend van Zijn plannen en van Zijn doel, en proberen hun eigen plannen tot stand te brengen, die tegengesteld zijn aan de Zijne. Er is geen onwetendheid zo fataal als onwetendheid over God, geen leven zo ijdel als dat wat niet in harmonie is met Zijn hart.

Zoals een mens in z'n hart denkt, zo is hij (of zij). Het denken is de sleutel tot gedrag. Het zijn niet de directe ingevingen van Satan die mensen leiden tot beschadigende uitspattingen en liederlijkheid. Het is eerder te wijten aan zijn indirecte invloed bij het hen wegleiden van God. Uit het menselijk hart, vervreemd van God, rijst de ziekmakende en stinkende geur op van een verrottend ras.

Hoe doen we de nieuwe mens aan?

Hoe scharen we ons onder de nieuwe mensheid? Het zal niet helpen als we de oproep van Efeze (4:17-5:20) tot een wet maken. We kunnen onszelf niet de nieuwe mensheid binnenwerken. De kracht ligt in het genadevolle feit dat wij nieuw geschapen zijn. Dit moet de geest van ons denken verlevendigen, voordat dit het gedrag van onze leden kan aangrijpen. De kracht om de oude mensheid af te leggen en de nieuwe aan te doen, hangt af van ons begrip van de waarheid dat Adam's overtreding en de fysieke verschillen en onvermogens, die onze band met hem meebrachten, in Christus verdwenen zijn. Adam is niet langer het hoofd van ons ras. Zijn plaats is overgenomen door de laatste Adam, onze Heer Jezus Christus.

Laten wij dan vernieuwd worden in de geest van ons denken. Ons wordt niet gevraagd te conformeren aan de eerdere ethische standaard van de wet. Dat is ver beneden deze nieuwe sfeer van gedrag en in een lagere toonsoort. Boosheid leidt gewoonlijk tot zonde. Toch zijn er tijden wanneer het verkeerd zou zijn niet toornig te zijn. Zulke gelegenheden vragen om speciale zorg, want rechtvaardige toorn vervalt al snel in verkeerde boosheid en smeulende wrok, die de nieuwe mensheid zou doen uiteenspatten in vijandige fragmenten zoals die van de oude (Efe. 4:26,27). Er zouden geen wrok, geen steeds doorgaande veten, geen volgehouden kwellingen, geen uitgebreide laster mogen zijn. Laat geen opflikkering van toorn een conflict beginnen dat zichzelf moet uitbranden.

Vergoeding, enkel-, dubbel-, vier- of vijfvoudig, is het rechtvaardig vereiste van de Sinaï (Ex. 22:1-15). Dit is veel rechtvaardiger dan de wetten van de natiën, want zij leggen vrijwel alle nadruk op de straf van de dief, en maar heel weinig op het rechtzetten van wat het slachtoffer werd aangedaan. Maar genade gaat ver uit boven recht of vergoeding. Het is niet genoeg dat een dief ophoudt met stelen en vergoedt wat hij heeft gestolen. Dat is slechts corrigerend. In deze nieuwe mensheid moet zonde voorkomen worden. Voor hen die gebrek lijden moet gezorgd worden, zodat ze niet gaan stelen. Hoe ideaal zou het zijn de vroegere dief de taak te geven van het delen van de vruchten van zijn werk met de armlastige! Hij die eens een dief was voorkomt nu stelen.

Op een dag zullen we in staat zijn het verval van de mensheid terug te vinden in de degeneratie van de menselijke taal. Woorden, net als hun gebruikers, neigen er naar af te glijden op de morele schaal. Het lijkt onredelijk te menen dat er, zonder de aanwezigheid van zonde, besmette taal zou zijn. Hier worden we, opnieuw, niet slechts opgeroepen het kwade te mijden, maar het goede te cultiveren. Geen besmet woord zou uit onze monden mogen komen, maar er zouden genadevolle, opbouwende woorden moeten zijn (Efe. 4:29).

De kracht die deze vrucht voortbrengt in de nieuwe mensheid, is de Geest van God. Het is voor ons heel goed denkbaar er niet in te slagen de nieuwe mens aan te doen en dat te doen wat God geen genoegen doet. We kunnen er de oorzaak van zijn dat God, door Zijn Geest, verdriet krijgt. Dit zal in ons een reactie teweeg brengen en twijfel en benauwdheid veroorzaken. De vraag zal opkomen: "Heeft Zijn heilige Geest mij verlaten?" Het antwoord wordt geleverd door het vergelijken van de Geest met een zegel (Efe. 4.30). Het is een blijvende belofte van uiteindelijke verlossing. Het is een absolute verzekering dat we er in die toekomstige dag van verlossing klaar mee zullen zijn.



Naar deel 38

Terug naar de indexpagina van Studies in Efeziëers

Dit artikel werd hier geplaatst met toestemming van
©Concordant Publishing Concern
en mag niet zonder toestemming van deze worden overgenomen
in druk of op het internet.

©Concordant Publishing Concern