"13 Maar nu, in Christus, jullie die ooit veraf waren, zijn dichtbij gekomen door het bloed van Christus,
14 want Deze is onze vrede, de makende de beide één en de centrale muur van de scheiding afbreekt,
15 (de vijandschap in Zijn vlees), de wet van de geboden in inzettingen opheffend, opdat Hij de twee in Hem zou scheppen in één nieuwe mens, vrede makend"
(Efe. 2:13-15;SW)
De Pinksterperiode werd gekenmerkt door toenemende vijandschap tussen de heiligen van de Besnijdenis en Onbesnedenheid. In de huidige bediening van Gods genade is alle strijd verdwenen. Er is niet de minste grond voor verdere verdeeldheid. De verandering is gebaseerd op de verhevenheid die toegewezen is aan vlees of geest. Toen stond vlees op de voorgrond en leidde tot vechten. Nu is geest de hoogste en leidt naar vrede. Dit wordt ons figuurlijk voor ogen gebracht door het neerhalen van de "soreg," de muur die de nadering van heidenen tot het heiligdom verhinderde. Dit is het godsdienstige aspect. Dit wordt bekrachtigd door de afschaffing van de geboden die Jacobus de natiën had opgelegd. Dit is het politieke aspect. Het werd bereikt door het scheppen van een nieuwe mensheid, waarin niet zulke verdeeldheden zijn als Besnijdenis en Onbesnedenheid. Dit is de sociale kant (Efe. 1:13-18).
De sleutel voor de grote verandering is de titel Christus Jezus. Had de natie Israel hun Messias ontvangen aan het einde van de Handelingenperiode, dan zou het aardse Koninkrijk zijn gekomen en zou Hij hun Christus op Aarde zijn geweest, en de natiën zouden in hun onderschikte plaats zijn gebleven. Hij werd op Aarde verworpen. Hier is Hij eenvoudig Jezus Christus, Die Zijn rechten ontzegd werden en aan Wie trouw werd geweigerd. Maar Hij is verhoogd in de hemelen. Israel is verbonden met de verworpen Jezus Christus, wij zijn in de uitverkoren Christus Jezus, in de hemelen. In Hem, in geest, verdwijnen alle lichamelijke banden. De Besnijdenis, die nu gelooft, wint niets door het ritueel. De Onbesnedenheid verliest niets anders dan haar gebrek.
Aangezien de zonde de mensheid heeft afgescheiden van God, is de enige manier om te naderen die van bloed. Letterlijk bloed kan niet zo'n wonderlijke werkzaamheid hebben, daarom moeten we onder de figuur kijken naar de werkelijkheid. Dit is te vinden in het feit dat de ziel van het vlees in het bloed is (Lev. 17:11). De ziel is de zetel van het voelen. Het vergieten van bloed is een beeld van lijden. Zonde brengt van nature en terecht lijden met zich mee, maar dit is niet het paspoort naar de goddelijke aanwezigheid. Het is offerend lijden dat Gods hoofd en hart bevredigd en tot vrede leidt. Het bloed van dieren stond een lichamelijke nabijheid toe, een beeld van het ware. Het bloed van Christus bracht feitelijke toegang van geest tot God, Die Geest is.
Omdat de literaire structuur ons zal helpen te zien dat de centrale gedachte van Efeze 2:13-15 de verwijdering van vijandschap is, presenteren we ze hier:
Hij is onze Vrede,
Die beiden één maakt,
en de centrale muur van de scheiding afbreekt,
(de vijandschap in Zijn vlees)
de wet van de geboden in inzettingen opheffend
opdat Hij de twee in Hem zou scheppen in één nieuwe mens,
vrede makend
Deze rangschikking toont met één blik dat vrede de vervreemding heeft vervangen in relatie met de drie grote gebieden van menselijke ervaring: regering, aanbidding en maatschappij. De vleeswording van Christus overbrugde de kloof tussen Israel en de natiën niet, zoals sommigen ons willen doen geloven. Ze accentueerde ze veeleer. De vijandschap tussen de gelovige Jood en heiden was niet slechts gebaseerd op hun eigen vlees, maar op het Zijne. Het feit dat de Messias van het zaad van David was, gaf de Israelieten een groot voordeel. Het gaf hen gezag over de natiën. Het maakte hen tot priesters en bemiddelaars tussen de natiën en God. Het gaf hen, als bloedverwanten van de Messias, een sociaal prestige. Dit alles zal in een mildere vorm nog gezien worden in de milleniale heerschappij, wanneer Israel een koninklijk priesterschap zal zijn.
Het proces van vrede maken wordt geïllustreerd door drie specifieke daden, waarvan er twee destructief waren en één creatief. Hij schaft de inzettingen af, haalt de "soreg" neer, en schept een nieuwe mensheid. De heerschappij van Jacobus en de twaalf apostelen over de heiligen van de Onbesnedenheid wordt ontkend. Het ritueel van de afvallige leiders van de natie wordt verworpen. De natie zelf wordt praktisch verloochend door de schepping van een nieuwe mensheid, waarin het geen plaats heeft.
De ongelukkige en inconsistente weergave "ordinances"(voorschriften) in zowel de King James als de Herziene vertalingen heeft voor de heiligen een van de meest verlichtende waarheden verborgen die met deze geheime bedeling verbonden zijn. De vertalers hadden het woord "ordinance" al voor verscheidene andere Griekse woorden gebruikt. De wetten van de taal zijn zodanig dat het voor de verstandige student onmogelijk is deze passage met andere te verbinden, waarmee het geen band heeft. Tegelijkertijd voorkomt het dat hij het verbindt met de transactie waarnaar het werkelijk verwijst. Zij hadden dogma twee maal weergegeven met "inzetting", gebruikt voor Caesars daad (Luc. 2:1; Hand. 17:7) alsook voor de inzettingen (of aanwijzingen) voor de natiën die Jacobus gaf (Hand. 16:4). Waarom geeft men het dan niet op dezelfde wijze weer in de overige passages (Efe. 2:15; Kol. 2.14, zie 2:20), die rechtstreeks naar hetzelfde document verwijzen?
De inzettingen waren een viervoudige, verbiedende bepaling, die alleen verband hield met het vlees. De gelovigen uit de natiën moesten niet gedwongen worden besneden te worden en de wet te houden, iets waarop de meeste van de Joodse heiligen stonden, maar hen werd opgedragen af te zien van het eten van afgodenoffers, en van bloed, en van wat verstikt was en van prostitutie (Hand. 15:29). Zonder twijfel leken dit zeer wijze hulpmiddelen, bedoeld om de wrijving tussen Joodse gelovigen te verminderen, die nog steeds strikte ritualisten waren, probeerden de wet te houden, en tussen de gelovigen uit de natiën, die niet onder de wet waren. Zonder dit soort instructies zou er maar weinig sociale gemeenschap mogelijk zijn. Het enig echte doel dat zij dienden was om een concrete uitdrukking te geven aan de houding van de Joden tegenover de heidenen, en om later, bij de intrekking er van, de verandering te laten zien die ingebracht werd door de onthulling van het geheim.
Zonder ook maar van plan te zijn dit te doen, beschuldigden de samenstellers van deze inzettingen zichzelf door de woorden van hun bepaling. Ze hielden ze lichamelijk, maar geestelijk was de natie waartoe zijn behoorden schuldig aan het breken van alle. Hoewel ze de natiën niet wilden toestaan vlees te eten dat aan afgoden was geofferd, verafgoden zij zelf de uiterlijke vormen en ceremonieën die de geestelijke aanbidding van Yahweh hadden vervangen. Ze aten niet alleen geen bloed, ze weigerden ook het bloed van Christus, dat vergoten was geworden voor hun zielen. Zij wurgden het geestelijk leven uit het goddelijk ritueel. Zij zullen nog, als natie, ontrouw zijn aan Yahweh en een verbond vormen met Zijn vijanden. Het zou voor Jacobus beter zijn geweest als hij zijn eigen natie wetten had opgelegd, in plaats van de heidenen in te perken in mens-gemaakte beperkingen.
Op het gebied van de geest zijn al deze verboden onnodig, en daarom worden ze herroepen. Ze komen overeen met een ritueel, een religie, die slechts een schaduw was. Wij hebben de substantie in Christus. In Israel was de vorm van aanbidding van goddelijke afkomst, maar zit er voordeel aan als de betekenis niet begrepen wordt? God is Geest en moet in geest en waarheid aanbeden worden (Joh. 4:24). Het goddelijk ritueel symboliseerde Christus en Zijn heerlijkheden. In plaats van hen naar Christus te leiden, stonden deze ceremonieën in feite in de weg. Zo hielden zij het bloed van dieren als te heilig voor gebruik, maar achtten ze het bloed van Christus als iets gewoons en weigerden ze Gods inschatting van de waarde er van. Zij weigeren het vlees van een verstikt dier te eten, maar proberen wel hun geesten te onderhouden door het verstikte lijk van het formalisme.
De gelovigen uit de natiën hadden de geest van deze geboden al vervuld. Zij hadden gebroken met afgoden, zij hadden op perfecte wijze de ongeëvenaarde kracht van Christus' kostbare bloed bevestigd, zij stonden niet op levensloze vormen, zij waren intens waar voor God. Aangezien zij dan de werkelijkheid hadden, waarom teruggekeerd naar de schaduw, alsof die meer levend was dan de substantie? Dit is het waar Paulus ons voor waarschuwt in zijn Kolossenzenbrief.
"20 Indien jullie afstierven, samen met Christus, van de beginselen van de wereld, waarom worden jullie onderworpen aan inzettingen alsof levend in de wereld?
21 Jullie zouden niet aan moeten raken, jullie zouden niet moeten proeven, jullie zouden niet in contact moeten komen,
22 wat allemaal in verderving gaat door het gebruik, naar de voorschriften en leringen van de mensen,
23 wat is (inderdaad een roep van wijsheid hebbend in gewilde verering en nederingheid en niet-sparen van het lichaam) niet van enige waarde tot het oververzadigen van het vlees."
(Kol. 2:20-23;SW)
Het gordijn, de deuren en de hoven van de tempel waren allemaal aanwijzingen voor de afstand tot Yahweh. De nabijheid van de Besnijdenis was er slechts een van vergelijking. De hogepriester was het meest nabij, want hij ging een maal per jaar binnen in het Heilige der Heiligen. De priesters waren meer nabij dan de mannen van Israel, die niet mochten binnen gaan in de binnenste hoven. Toch waren al deze zeer nabij, zeker vergeleken met de heidenen, die geheel uit het heiligdom waren buiten gesloten. In Herodes' tempel waren schitterende kloostergangen gebouwd, speciaal voor de natiën, maar deze waren er niet in het goddelijke plan voor de heilige plaatsen. Ze hoorden niet rechtmatig tot het heiligdom.
We hebben al de "soreg" beschreven, de "middelste scheidingsmuur," waarachter de heiden zich niet mocht begeven. Men kon geen beter teken van de oplossing van de tegenstelling tussen Jood en heiden indenken dan het neerhalen van deze muur. In feite stond de muur er nog toen deze brief door Paulus werd geschreven. Hij was alleen in geest verdwenen. Maar een paar jaren later was men er getuige van dat deze woorden feitelijk vervuld werden. Hoewel, bij de belegering van Jeruzalem namen zowel de Joden als Titus iedere mogelijke voorzorgsmaatregel om de tempel te beschermen, maar een ongeziene Hand leek er op te staan dat hij vernield zou worden. Voordat het heilige gebouw geheel door de vlammen verteerd werd, ging Titus, een vreemdeling, maar een overwinnaar, het Heilige der Heiligen binnen. Nadat het beleg voorbij was had hij alle muren met de grond gelijk gemaakt.
Voor de meesten onder ons is dit toneel een van de meest trieste in de geschiedenis van de mensheid. Maar het gezalfde oog kan onder de berg puin de meest blije waarheid zien die de natiën ooit zullen kennen. De toegang tot de tempel was niet langer geblokkeerd door muren of een ander tussenbeide komend obstakel. Nu mogen Jood en goyim rechtstreeks, door Zijn Geest, binnen gaan in de goddelijke aanwezigheid. De weg is open voor mensen van ieder ras, volk en natie! In deze bedeling zal Paulus geen problemen krijgen als hij Tychicus brengt voorbij de plaats waar de "soreg" was, want die bestaat niet meer. Hij werd gevangen gezet omdat men meende dat hij dit deed. In een heel andere betekenis werd hij gevangen gezet om [opdat hij het zou kunnen] het te doen. Hij kon Tychicus niet nabij brengen in het vlees, maar hij kan Tychicus zeer nabij brengen in geest (Hand. 20:4; 21:29; Efe. 6:21).
Ons wordt nu de reden gegeven voor het neerhalen van de "soreg," en voor de afschaffing van de inzettingen. Deze waren gebaseerd op de scheuringen in de oude, Adamische, mensheid, de oude schepping, waarin vele verschillen zijn, in het bijzonder tussen de Besnijdenis en de Onbesnedenheid. Nu is er een nieuw ras, "waarin geen Griek en Jood is, besneden en onbesneden, barbaar, Scyth, slaaf, vrije, maar de allen en in allen is Christus" (Kol. 3:11;SW). Wij zijn niet langer in Adam, maar in Christus.
De leer van de nieuwe mensheid is in deze bediening van groot belang, maar is voor ons verloren gegaan in de verwarring van vertalingen en interpretaties. De nieuwe "mens" wordt over het algemeen uitgelegd als een nieuwe "natuur" of anders verward met het "lichaam" van Christus. Het Engels kent niet een constant gelijkwaardig woord voor het Griekse anthroopos, mens. Het wordt gewoonlijk weergegeven met "man", hetzelfde als aneer, man, niet een vrouw. Het beste wat op dit moment mogelijk is, is waar mogelijk mensheid te gebruiken en, waar geschikt, "mens" te introduceren. Laten we in de tussentijd opmerken dat Christus niet vrede maakt met de Besnijdenis door ons een "nieuwe natuur" te geven of ons in het lichaam te stoppen. Hij doet dit door een nieuwe mensheid te scheppen, waarin oude wrok afwezig is.
Er is een dubbele betekenis waarin deze mensheid nieuw is. Het is neos, JONG, fris en levenskrachtig (Kol. 3.10; Joh. 21.18). Het is kainos, NIEUW, in de zin van anders (Efe. 2:15; 4:24). Het is een voortdurende tegenstelling met de oude mensheid, in Adam. De oude mensheid werd onschuldig geschapen, maar raakte al snel verdorven, in overeenstemming met haar verleidende verlangens (Efe. 4:22). De nieuwe mensheid is geschapen in rechtvaardigheid en goedaardigheid van de waarheid (Efe. 4.24). Meer dan zeven duizend jaren geschiedenis hebben de onverbeterlijkheid van het Adamitische ras aangetoond. Tussen haar tegengestelde elementen is vrede onmogelijk. Hoe meer het voorgesteld wordt, des te minder wordt het in praktijk gebracht. Er is geen hoop dat de uiteenlopende fragmenten ooit bijeen gebracht zullen worden in een verenigd en vredelievend volk.
De oude mensheid is in vele, oorlogvoerende, fragmenten uiteen gespat. Rationalisme en religie, verbondsvoorrechten, de plaats van wonen en de toevalligheid van ras, vrijheid en dienstbaarheid - deze verdelen het in onverzoenbare partijschappen. De nieuwe mensheid is één. Ze is niet verdeeld. De Griek had zijn filosofie, de Jood zijn godsdienst. Maar Christus is onze wijsheid. In Hem overstijgen we de hoogste idealen van het Griekse intellect. En Christus is onze godsdienst. Iedere schaduw van hun ceremonieën werd door Hem geworpen. Wij zijn compleet in Hem (Kol. 2.10). De Besnijdenis had een verbond met Yahweh. Wij hebben veel meer in Christus. De Onbesnedenheid was van hem afgesloten. Maar nu zijn wij de ware Besnijdenis, door Zijn kruis (Filip. 3:3).
Taal en ras, in de oude mensheid de krachtige bronnen van vooroordeel en oorlogvoering, verliezen in Christus hun giftige invloed. Het is alleen wanneer we er niet in slagen de nieuwe mensheid aan te doen dat deze verschillen onze gemeenschap met andere heiligen verstoren.
Wanneer we door de doorkijkjes van de aardse geschiedenis kijken, kunnen we het binnentreden van deze vijf verstorende zaken en de reden voor hun verschijnen opmerken. Elk daarvan is de uitkomst van de een of andere vorm van zonde. De vervloeking van Kanaän, Noach's zoon, bracht slavernij (Gen. 9:25). In Babel verschenen talen, werd de mensheid gescheiden en weggezonden naar verschillende delen van de Aarde (Gen. 10:25). Om de wereld van zonde te redden, werd Abraham geroepen en Israel afgezonderd (Gen. 17:9-14; Exo. 19:5,6). De een werd het teken van de besnijdenis gegeven, de ander ontving een goddelijk ritueel. Zo viel, geleidelijk, de "oude mensheid" uiteen. Er zijn voortdurend inspanningen om het ras te verenigen, maar zij leiden alleen maar naar meer verschillen. Maar in Christus is dat niet het geval. In Hem zijn allen één. Al deze verschillen zijn gebaseerd op het vlees. De nieuwe mensheid is een geestelijke eenheid, die nooit in verwarring gebracht kan worden.
Opdat wij niet de speciale zegen zouden verliezen die hier ontvouwd wordt door het samen te voegen met die van onze band met Christus als Zijn geestelijk lichaam, willen we het verschil in de twee beelden benadrukken, de plaats waar het voorkomt en de praktische toepassing. In het ene is het een beeld van een enkel menselijk lichaam. In het ander is het dat van een ras wezens, inclusief vele individuen. In Efeziërs is het beeld van het lichaam beperkt tot die delen van de brief die uitweiden over onze speciale band met Christus als Zijn gezamenlijk lichaam. De nieuwe mensheid, echter, wordt alleen gevonden in die delen die zich bezig houden met onze gezamenlijke deelname met de heiligen. Wij zijn leden van het lichaam, wat ook ons gedrag is. Het gedrag dat past bij de mensheden wordt vergeleken met kleding, die aan- of uitgetrokken kan worden. Wij worden aangemoedigd onszelf te ontdoen van de oude mensheid en de nieuwe aan te doen. Dit kan niet gezegd worden van het beeld van het lichaam.
Naar deel 29
Terug naar de indexpagina van Studies in Efeziëers