Geworteld en gegrondvest in liefde
studies in Efeziërs

deel 25
Onze relatie met Christus - deel 1
door A.E.Knoch.

"Maar nu, in Christus, jullie die ooit veraf waren, zijn dichtbij gekomen door het bloed van Christus"
(Efe. 2:13;SW)

Onze Here Jezus Christus is in iedere goddelijke bediening de Redder van alle gelovigen, maar in elk daarvan onderhoudt Hij ook de een of andere speciale relatie, die voortkomt uit het bijzondere ontwerp van iedere bediening.

Aangezien de huidige bedeling bedoeld is om het toppunt van Gods genade te onthullen, zijn wij nauwer met Christus verbonden dan de heiligen uit andere era's, en delen wij in Zijn heerlijkheden in een allesoverstijgende mate. Wat kan van groter belang zijn dan enige van deze hoge eren te verkennen en onderscheid maken, niet alleen tussen wat van ons is en wat voor anderen, maar tussen de verschillende fasen van onze eigen relatie met Gods Gezalfde?

Er is in ieder van ons een neiging tot uitersten te gaan. Ooit dachten we dat alle heiligen, in alle tijden, dezelfde zegeningen hadden, in het bijzonder dezelfde bestemming: de hemel. Ooit zou ik gehuiverd hebben als ik was opgehouden te overwegen dat David niet was opgestegen naar de hemel (lees Hand. 2:34). Zelfs nu ben ik een beetje traag met er op te staan dat hij nooit naar de hemel zal gaan, om te voorkomen dat mijn lezers gaan denken dat David helemaal niet gered zal worden! Wij weten dat de Besnijdenis haar plaats heeft op Aarde, samen met alle anderen die met hen gezegend zullen worden.

Zij die gezegend worden tijdens hun afval, echter, hebben een hemelse bestemming. Allen zij gaan naar de hemel. Dit is de grote scheidslijn tussen gelovigen.

Laten we niet zo ver gaan dat we zeggen dat we niets gemeen hebben met de heiligen van andere bedelingen. We hebben dezelfde God, dezelfde Christus, dezelfde Heer, dezelfde Redder. Hetzelfde bloed is voor beide groepen nuttig. Op veel manieren zijn we één met allen die God geloven. We delen de titel van "heiligen," omdat we geheiligd zijn door contact met Hem. Alle heiligen behoren bij Christus, vandaar dat een uitspraak als "die van Christus zijn" (1Kor. 15:23) speciaal zo verwoord wordt, dat ook de Besnijdenis ingesloten wordt en zij die met hen verbonden zijn, want ook zij zullen levend gemaakt worden bij de komst van Christus.

"19 Daarom dan zijn jullie niet langer gasten en bijwoners, maar jullie zijn mede-burgers van de heiligen en huisgenoten van God,
20 gebouwd zijnde op het fundament van de apostelen en profeten, waarvan Christus Jezus Zelf de hoeksteen is,
21 in Wie het gehele gebouw, samengevoegd zijnde, groeit tot een heilige tempel in de Heer,
22 in Wie jullie ook zijn samen gebouwd tot verblijfplaats van God, in geest."

(Efe. 2.19-22;SW)

Gelukkig is er een deel van de Efezebrief dat gewijd is aan juist dit thema. In een prijzenswaardig vuur om de rijkdommen van de ons getoonde genade te benadrukken, is dit deel van de brief gewoonlijk verkeerd geïnterpreteerd geworden. De afsluiting van het tweede hoofdstuk (Efe. 2:19-22), is niet bedoeld om de verschillen tussen ons en andere heiligen vast te leggen, maar de punten van contact. Het zet onze wederzijdse belangen uiteen via drie beelden: een regering, een gezin, en een tempel. Deze hebben we gemeen met alle heiligen van alle tijden. God regeert allen, Hij is de Vader van allen en Hij verblijft in allen. Ons wordt in deze relaties niet een onderschikte plaats gegeven, zoals het geval is met de natiën die door Israel gezegend worden. Wij zijn mede-burgers, leden van Gods gezin en een deel van de grote tempel van God, omdat de plaats van onze zegen niet op Aarde is, waar Israel de hoogste is.

Onze bijzondere zegeningen worden alle voor ons gebracht in verband met de titel "Christus," of "Gezalfde". Hij is onze Redder, zoals Zijn persoonlijke naam Jezus (Yahweh-Redder) laat zien. Maar wij delen de redding met alle heiligen. De grootheid van onze redding is niet verbonden met Zijn Hebreeuwse naam, maar met Zijn titel. Hij is onze Heer, en niet minder de Heer van alle anderen, hoewel zij niet zo levend met Hem verbonden zijn als wij dat zijn. Het feit dat al onze bijzondere eren geconcentreerd zijn in de titel "Christus," zal ons veel helpen bij het ophelderen van onze gedachten, en bij het bepalen van ons speciale deel in Gods programma.

Laten we eerst opmerken dat dit een officiële titel is. Zalving is altijd een inwijding in een ambt. Het maakte Aäron tot priester. Het maakte David tot koning. Het gaf Elia de macht om profeet te zijn. Het is een strikt geestelijk ambt. Israel is met Hem verbonden door lichamelijke banden. Zij kennen Hem naar het vlees. Wij hebben geen deel aan "Jezus", behalve waar Hij onze Redder en Heer is, en Gods Christus. Ook anderen werden gezalfd en waren daarom christussen. Ook wij zijn christussen (2Kor. 1:21). Maar Hij is de Christus bij uitstek, van Wie alle anderen slechts flauwe en defecte beelden zijn. Gods Geest is de Zijn is allesoverstijgende mate.

Laten we eens kijken naar een paar van onze banden met Hem en hun belang. Er is een schitterende tegenstelling in het vijfde hoofdstuk van Romeinen die gewoonlijk over het hoofd wordt gezien (Rom. 5:8-11). Daar zien we dat, terwijl we zondaren waren, Christus ten behoeve van ons stierf, en dat we daarom gerechtvaardigd zijn en door Zijn bloed gered voor de verontwaardiging. Dat is een samenvatting van de leer van Romeinen tot op dat punt. Door het introduceren van een nieuw onderwerp, verklaart de apostel, in gezegend contrast hiermee, dat Dezelfde, als Gods Zoon, toen we vijanden waren, stierf, zodat wij verzoend zouden zijn, en daarom zijn wij gered door Zijn leven. Het gebied van de gevoelens wordt grotendeels overgelaten aan het zoonschap van onze Redder, zoals de apostel schreef aan de Galaten: "... de Zoon van God, Die mij liefheeft en Zichzelf voor mij overgeeft" (Gal. 2.20;SW). Voordat we geroepen werden, hadden we als zondaren Christus nodig, als vijanden hadden we Zijn Zoon nodig. We werden gerechtvaardigd door het bloed van Christus. We werden verzoend door de dood van Gods Geliefde. Met het oog op Gods komende verontwaardiging worden we beschermd door Christus' bloed en zullen we gered worden door het leven van Gods Zoon.

Christus is de Man Die het kan. Hij heeft, vanwege Zijn zalving, macht en gezag om het verlossingswerk uit te voeren. Hij is in staat alles te bereiken waarvoor de mensheid onmachtig is het te doen. Priesters hebben gefaald. In Zijn Melchizedek priesterschap zal Hij op effectieve wijze het ambt vervullen, zodat er geen priesters nodig zullen zijn in de laatste aion, na de duizend jaren. Koningen hebben gefaald. Hij zal op zo'n wijze heersen dat, bij de voleinding, alle heerschappij zal zijn opgeheven, omdat al Gods vijanden onderschikt zullen zijn en aan Hem onderworpen. Profeten, hoewel gezonden toen koningen en priesters hadden gefaald, faalden ook. Alleen Hij brengt perfect Gods gedachten over op de mensheid. Het falen was voor Hem gemaakt, om de achtergrond te vormen voor zijn allesoverstijgende succes.

In de verslagen over het leven van onze Heer wordt de titel Christus in strikte overeenstemming gebruikt met het gebruik in het Hebreeuws. Hij kwam naar Israel als hun mshich of Messias (Joh. 4:25). Er is niet de minste aanwijzing dat Hij ook maar enige verbinding zou hebben gehad met de andere natiën, anders dan door Zijn eigen volk, Israel. Hij verkeerde nooit onder hen. Het is allemaal heel persoonlijk. Van niemand in die dagen wordt gezegd dat hij of zij in Christus is. Wanneer zulk een nauwe band wordt gepresenteerd, zoals in het verslag door Johannes, zijn de discipelen verbonden met de Zoon (Joh. 17). Wij zouden onszelf nooit op dat moment met Hem moeten associëren. Het eerste voorval, bijvoorbeeld, in Matt. 1:1, spreekt van de afstamming van Jezus Christus. Hier staat Hij alleen. Hij heeft dit ambt persoonlijk, heel anders dan Zijn eenheid met enkele van Zijn heiligen, zoals uiteen gezet in latere onthullingen.

Laten zij die een concordantie hebben alle voorkomende plaatsen van de titel overdenken, die gegeven werden voordat Paulus naar de natiën werd gezonden. Er is zelfs niet de flauwste aanwijzing dat Hij Zijn zalving deelde of wilde delen met anderen. De centrale crisis in de bediening van onze Heer werd bereikt door erkenning van Zijn eigen zalving. Petrus ontving een onthulling en beleed, zeggend: "U bent de Christus, de Zoon van de levende God!" (Matt. 16:16;SW). Dit was ook het getuigenis in Handelingen. God maakte Hem Die zij gekruisigd hadden zowel Heer als Christus (Hand. 2:36). Zij verkondigden dat Jezus, de Man van Nazareth en Golgotha, de Christus is (Hand. 17:3; 18:5,28). Zijn relatie met de heiligen van die era was betrekkelijk losjes, omdat zij een zeer beperkte mate van geest hadden. Christus wordt voorgesteld als hun Redder (Luc. 2:11), hun Koning (Matt. 2:2), hun Heer (Hand. 2.36), en hun Eigenaar (Marc. 9:41).

Het is pas wanneer we Paulus' brieven binnengaan, wanneer de heiligen verzegeld worden door de geest, waar het zo nu en dan op mensen komen van de geest vervangen wordt door het permanent inwonen van de geest, waar de heiligen feitelijk gezalfd worden door de geest, dat zij de plaats ontvingen van officiële nabijheid en eenheid. Zoiets was zelfs voor hen onmogelijk zolang Paulus Israels Messias voorstelde naar het vlees. Onze eenheid met Hem is door geest.

In Christus verdwijnen lichamelijke verschillen. Zij die in Christus gedoopt werden, gereinigd en verenigd zijnd, hebben Christus aangedaan, in Wie geen Jood of Griek is, geen slaaf of vrije, geen mannelijk of vrouwelijk. Allen zijn één in Christus Jezus (Gal. 3:27,28). Dit was waar, lang voordat het geheim onthuld werd en is er geen deel van. Laten wij het echter niet het tot het uiterste doordrijven. Het is beperkt tot geest, omdat we "in Christus" zijn. Wij zijn ook "in de Heer," waar het ons gedrag betreft, en daar blijven al deze verschillen bestaan totdat we in Zijn aanwezigheid zijn. "In Christus" houdt zich bezig met onze positie in genade, niet met onze houding, die in de Heer is.

Zoals we gezien hebben is de uitdrukking "in Christus" niet tot ons beperkt. Petrus eigent het zich toe. Uiteindelijk zal het allen omvatten. "In Christus" "zullen allen levend gemaakt worden" (1Kor. 15:22). Dit is zeer essentieel, want elders is er geen leven. Zoals allen eens in Adam waren, zo zullen allen in Christus zijn. Zij kunnen niet op een andere manier levend gemaakt, of gerechtvaardigd, of verzoend worden. Hoewel ze niet in Hem zijn wanneer Hij "hen die in Christus zijn" levend maakt, zullen ze wel in Hem zijn bij de voleinding. De volgorde van identificatie moet overeenkomen met de feiten. Christus is persoonlijk levend gemaakt. Hij kan niet meer sterven. Tot op heden heeft geen enkele heilige dit. Het wordt niet feitelijk het onze totdat we ook wij onsterfelijk en onvergankelijk veranderd worden (1Kor. 15:50-55). De Besnijdenisheiligen zullen het ook krijgen, later in de periode van Zijn aanwezigheid. De tijdsperiodes zijn als volgt:
In het verleden - Christus persoonlijk.
In de nabije toekomst: "zij die van Hem zijn", wat een speciale uitdrukking is die breed genoeg is om al Zijn heiligen te omvatten.
De rest wacht tot de voleinding, wanneer "in Christus" allen levend gemaakt zullen worden.

In Hem worden wij geheiligd (1Kor. 1:2). Hij wordt voor ons Wijsheid van God, en ook Rechtvaardigheid en Heiligheid en Verlossing (1Kor. 1:30). Wij hebben niets hiervan in onszelf. Wij verheerlijken alleen in Him.

Het kan, in het voorbijgaan, heel goed zijn op te merken dat er in de Schrift niet een beeld is als "de bruid van Christus." Er is de vrouw van Yahweh en de bruid van het Lammetje, maar nooit een bruid van Christus. Zij die zo'n uitdrukking gebruiken, laten zo hun onwetendheid over de Schrift zien en over het belang van deze titel. Hij is een Beambte. Als zodanig heeft Hij geen lichamelijke banden. De bruid van het Lammetje bestaat alleen uit die trouwe heiligen in Israel die met Hem verbonden zijn door vleselijke banden en door geest. De huwelijksband is in essentie een lichamelijke. Vandaar ook haar geschiktheid in het geval van het verloste, of uitverkoren, volk, waar Hij naar het vlees toe behoort.

We naderen nu de kern van het onderwerp: de verschillende speciale relaties die door ons met Christus worden onderhouden. Er wordt door de Besnijdenis zo zelden over "in Christus zijn" gesproken (1Pet. 3.16; 5:14), dat wij er vrijwel het monopolie op hebben. Het is in ieder geval zo karakteristiek voor de huidige genade, dat wij al onze zegeningen kunnen samenballen in één zinsnede: "in Christus Jezus." Door Zijn eigen naam toe te voegen, verbinden wij de titel met Zijn huidige heerlijkheid en zo wordt ze op een bijzondere wijze van ons. Alles wat we hebben is in Christus Jezus (Rom. 3:24). We hebben aionisch leven in Christus Jezus, onze Heer (Rom. 6:23). Er is geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn (Rom. 8:1). Niets is in staat ons te scheiden van de liefde van God in Christus Jezus, onze Heer (Rom. 8:39). Deze zinsneden vatten de leerstellige afdelingen van de Romeinenbrief samen.

Het ene lichaam.

"16 en beiden in één lichaam zou verzoenen met God door het kruis, de vijandschap daarin dodend.
17 En komende evangeliseert Hij vrede aan jullie, de veraf zijnden, en vrede aan de dichtbij zijnden,
18 want door Hem hebben wij beiden toegang in één geest tot de Vader."

(Efe. 2:16-18;SW)

De houding die deze gezegende eenheid zou moeten begeleiden, wordt voorgesteld in een opmerkelijke spraakfiguur. Wij, die met velen zijn, zijn één lichaam in Christus (Rom. 12:5). Spraakfiguren zijn spreekwoordelijk moeilijk. Weinig elementen van de opvoeding van heiligen zijn zo verwaarloosd als deze tak van letterkundige wetenschap. Er zijn in de Schrift meer dan twee honderd onderscheiden spraakfiguren gebruikt, maar toch is maar een enkeling in staat er meer dan een dozijn te onderkennen. Zelfs de discipelen van onze Heer begrepen Zijn figuurlijke verwijzing naar valsheid in het beeld van de zuurdesem niet (Matt. 16:11,12).

De relatie die we al hebben overdacht is een figuur. Wij zijn niet in enige letterlijke betekenis in Christus Jezus. Geen discipel zou in zijn stoutste verbeelding in de Messias kunnen zijn. Het houdt een beperkte identificatie in. Kijk naar mij. In mijzelf ben ik een zondaar, zonder enige verdiensten of waardigheden. Kijk opnieuw. Ik ben verdwenen. In geest ben ik binnen gegaan in Christus. Alleen Hij is te zien. Ik ben in Hem. Wat Hij is, ben ik. Wat Hij heeft, is van mij. Zijn verlossing, Zijn leven, Zijn vrijheid van veroordeling, Zijn verdiensten bij de Vader zijn van mij, in Hem. Maar, net als bij alle spraakfiguren, is het bereik er van beperkt. Ik ben niet alles dat Hij persoonlijk is. Ik ben niet Jezus de Redder. Ik ben niet de Heer van allen. Ik ben niet het Hoofd van allen. Laten we niet onwetend Zijn genade veronderstellen. Wij zijn in Christus, maar we zijn niet identiek aan de Here Jezus Christus in al Zijn heerlijkheden.




Naar deel 26

Terug naar de indexpagina van Studies in Efeziëers

Dit artikel werd hier geplaatst met toestemming van
©Concordant Publishing Concern
en mag niet zonder toestemming van deze worden overgenomen
in druk of op het internet.

©Concordant Publishing Concern