Waar ligt de grens tussen de Pinksterperiode en de huidige geheime bedeling van Gods genade? Welk deel van de Schrift is op ons toepasbaar en welk werd aan de Besnijdenis geschreven? De Schriftuurlijke lijn is duidelijk en bepalend. Het kan kortweg als volgt gezegd worden: Al wat Paulus heeft geschreven is voor ons; heel de rest is hoofdzakelijk voor de Besnijdenis. Dit is zo eenvoudig als het bevredigend is. Het zal iedere test doorstaan. Zij die alles van het Nieuwe Testament als waarheid voor vandaag nemen, vergissen zich. Het grote fundament voor Christelijke leer, zo meent men, is het boek Handelingen. Zodra we inzien dat dit gaat over het Koninkrijk, hebben we een grote stap gezet in de richting van het juist indelen van de Schrift. Bij Handelingen horen de brieven van Jacobus, Petrus, Johannes en Judas, die gebaseerd zijn op de evangeliën en aan de Besnijdenis zijn geadresseerd.
Er is bij sommigen van hen die tot zover gegaan zijn de neiging om de vraag te stellen of al Paulus' geschriften wel voor ons zijn. Dit is alleen toepasbaar op zijn vroege brieven. Allen zijn het er over eens dat zijn gevangenisbrieven behoren bij het heden. Maar bij zijn voor-gevangenisbrieven, die geschreven werden tijdens de tijd die door het boek Handelingen wordt bestreken, worden vragen gesteld. Het is waar dat in de latere geschriften veel staat dat de eerdere niet onthullen. Waar zullen we de grens trekken?
Zij die geleefd hebben op de grenslijn van twee verschillende landen, zullen iets verstaan van de problemen die met dit onderwerp verbonden zijn. Twee maal heb ik op de grens tussen de Verenigde Staten en Mexico gestaan. Een maal, vele jaren geleden, kon ik niet zien waar de grens was, want er leek geen kunstmatige aanwijzing te zijn. Het land aan beide zijden zag er hetzelfde uit. Aan beide zijden was Spaans en Engels de gangbare taal. Maar er was een subtiele verandering in de morele atmosfeer. Voor het douanegebouw in Mexico stonden rijen met geweren. De uit modder opgetrokken kerk was meer dan honderd jaar oud. De grootste verschillen waren onzichtbaar. Ik realiseerde me nauwelijks dat ik onder een andere regering was, te midden van mensen met bepaalde gewoonten en een andere manier van leven.
Het zou goed zijn als we de les van de grens konden leren bij het omgaan van geschriften die op een grens liggen. We hebben ooit gedacht dat alleen al het noemen van het woord "kerk" in Handelingen bewees dat het voor ons was. Laten we niet denken dat taal dit soort dingen bepaalt. De brieven aan de Thessalonicenzen waren de eerste van Paulus' brieven die tijdens de Handelingentijd werden geschreven. We mogen dan ook verwachten dat de taal lijkt op die van de grens. Omdat ik soms in mijn conversatie Spaanse woorden gebruik, bewijst dat niet dat ik in Mexico ben. Het kan doen denken dat ik in de buurt van dat land woon. Zo bewijst de aanwezigheid van Koninkrijksuitdrukkingen niets anders dan dat zij precies dat zijn.
We zouden er op voorbereid moeten zijn in het laatste deel van Handelingen, in verband met Paulus' bedieningen, veel te vinden dat sterk neigt naar hedendaagse waarheid. Alleen al de roeping van Saulus komt veel meer overeen met de genade die nu aan de natiën getoond wordt dan met de Koninkrijksbedeling van Handelingen. Zijn zich richten naar de natiën wijst in dezelfde richting. Het opwekken van Eutychus is een bijzonder sterke aanwijzing van iets dat voorbij de Koninkrijksverkondiging is. Het is allemaal grenswaarheid. Maar in Handelingen stapt Paulus nooit over de grens. Dit doet hij pas voor de eerste maal wanneer hij zijn brief aan de Thessalonicenzen schrijft. Al wat zij deden was het ontvangen. Zij werden navolgers van Paulus, iets wat geheel tegengesteld is aan de Koninkrijksleer, en in volkomen overeenstemming met het heden. Zij worden geleerd te wachten, niet te waken, op Gods Zoon uit de hemelen, niet na de grote verdrukking, wanneer Christus voor Israel komt, maar vóór Gods verontwaardiging uitgestort wordt over de Aarde (1Thess. 1:3,6,10).
Misschien zou het, om de illustratie verder uit te werken, meer correct zijn om te zeggen dat hij in zijn voorbereidende brieven aan de grens is. Ik herinner me zeer goed mijn tweede bezoek aan de internationale grens, waar die duidelijk werd aangegeven door een hoge draadafscheiding. Ik wilde absoluut dat, daar aangekomen, ik met één voet in het vreemde- en met de andere in mijn eigen land zou staan. Hoewel ik nog deels op thuisgrond stond, keek ik naar het andere land. Zo was het ook met Thessalonicenzen, Romeinen, Korinthiërs en Galaten. De politieke superioriteit sluimert in deze brieven nog wat na. Israels dominantie wordt wel afgeschaft, maar haar hoge plaats wordt in sommige opzichten nog steeds bevestigd. Het volle intreden van de natiën in hun huidige positie van het hoogste privilege, wordt niet eerder bekend gemaakt dan dat het wordt onthuld in het eerste hoofdstuk van Efeziërs. We zullen nu de eerste volle onthulling van de huidige plaats van de natiën overdenken. Dit is geen grenswaarheid. Dit is geen overgang. Het is de uiteindelijke definitie van onze positie in Gods doelstelling.
In de openingsparagrafen van Efeze (1:3-12) hebben we gelezen over hoge plaats die aan enkelen van de Besnijdenis is toegewezen en met Paulus verbonden zijn. Wij hebben het als vanzelfsprekend aangenomen dat dit voor ons waar is. Wij hebben het voorgevoel gehad dat Paulus de natiën insloot (Efe. 1:13,14). Laten we nu nadenken over deze memorabele uitspraak: "in Wie ook jullie horen het Woord van de waarheid, het evangelie van jullie redding, in Wie ook, gelovend, jullie verzegeld zijn met de geest van de belofte, wat een voorschot op ons lotdeel is, tot verlossing van het verkregene, tot lofprijzing van Zijn heerlijkheid" (Efe. 1:13,14;SW).
Deze woorden zijn voor ons, zondaren uit de natiën, van groot belang. Ze zouden in onze monumenten gegraveerd moeten staan, van onze preekstoelen gepreekt moeten worden, in onze harten geborgen moeten zijn. Ze betekenen voor ons meer dan de Magna Charta voor de Engelsen, of de vrijheidsverklaring voor de zuidelijke slaven. Ze zijn ons fortuin en onze roem. Ze brengen ons meer weelde, macht en prestige dan de hoogste vlucht waarvan onze ambitie durft te dromen. Maar hoe weinig hebben de natiën ze opgemerkt! Hoe zelden worden ze genoemd! Hoe algemeen worden ze genegeerd!
Het logische argument is dit: De allesoverstijgende zegeningen die Paulus aangegeven had, zijn geestelijk (Efe. 1:3). De natiën hadden de geest ontvangen, door geloof, toen ze het evangelie hoorden en geloofden. Nu is deze geest een voorsmaak van precies dat lotdeel dat hij aan het onthullen was. Daarom worden zij ook opgenomen in de heerlijke genade en gezegend met iedere geestelijke zegen te midden van de hemelingen! Zij hadden de voorsmaak van dit lotdeel genoten vanaf de dag dat zij geloofden. Maar ze droomden op dat moment niet dat het bezit van de geest enige belovende waarde had. Nu wordt het de titel van hoge hemelse eren en maakt het hen gezamenlijke lotdeelgenieters met de hemelse sectie van de Besnijdenis.
Nu hier te stoppen om volledig de geest en zijn werkingen te onderzoeken, zou de lijn van denken verstoren. Daarom zullen we op een later moment naar dit aspect terugkeren. Laten we, terwijl we de sleutel nog vers in ons geheugen hebben, ons haasten naar de volgende ontvouwing, want die begint met een "daarom." Vertalers doen het tekort door het weer te geven met "HET in overeenstemming met JULLIE GELOOF" (Efe. 1:15). De King James vertaling gaat geheel voorbij aan het voorvoegsel in overeenstemming met. De Herzieners proberen het uit te drukken met "het geloof .. dat onder jullie is," maar zij laten hun gebrek aan besluitvorming zien door in de marge "in" aan te bevelen. Rotherham maakt er het geloof van "dat jullie deel is." Maar een weinig nadenken laat zien dat Paulus niet kan schrijven over hun daad van geloof bij het ontvangen van het evangelie, want hij had daar al vele jaren van geweten, toen hij nog onder hen was. Waarom zou hij het hier, zo laat nog, weer naar voren brengen? Hij is hier bezig met iets nieuws, iets recents.
Paulus verwijst hier naar het onderwijs dat hij zojuist, in de voorafgaande verzen 1-14, had verkondigd. Waar hij aan denkt is dat bijzonder lichaam van waarheid dat er voor hen was om te ontvangen, en hij noemt het "dit geloof van jullie," of "dit geloof dat met jullie in verband staat."
De Griekse tekst van Efeze 1:15 verschilt van Kolossenzen 1:4. De oudste en vrijwel complete manuscripten, de drie die gebruikt zijn om de Concordante Griekse Tekst samen te stellen, hadden in Efeze 1:15 niet het woord "liefde". Het werd door een latere samensteller in de Sinaïticus er aan toegevoegd. Op vele plaatsen zijn de toevoegingen van deze samensteller van grote waarde. Maar in Efeze 1.15 schijnt hij de pogingen van sommige uitleggers op te schrijven om deze brief verstaanbaar te maken nadat de boodschap er van als rondzendbrief verloren was gegaan, ook al laten sommige van de Kerkvaders (Origenes, Pelagius, Jerome, Augustinus, Cyrillus), wanneer zij uit Efeziërs citeren, het woord "liefde" weg.
Kolossenzen is zeker geen herhaling van Efeziërs. De twee paragrafen die parallel aan elkaar lijken te lopen, hebben kleine afwijkingen, die, met sympathie onderzocht, zullen aantonen hoe keurig de aparte details in harmonie zijn met het speciale onderwerp van iedere brief. In beide brieven presenteert Paulus zich als een apostel, want hij heeft volmacht gekregen en heeft gezag om te schrijven en de waarheid uiteen te zetten en de geheimen te onthullen die het bevat.
In Efeziërs verschijnt Paulus in zijn groet alleen als apostel. Hier is zijn volle gezag nodig om zijn woorden van onderwijs kracht bij te zetten. Kolossenzen is het complement van het leerstellige deel van Efeziërs. Twee mysteriën domineren beide. Efeziërs weidt uit over de huidige geheime bedeling van de genade van God, met hemelse zegeningen voor ons, de leden van het lichaam van Christus. Kolossenzen gaat in op het geheim van Christus, Die het Hoofd van dat lichaam is. In Efeziërs onderwijst Paulus de waarheid, terwijl hij in Kolossenzen het afvallen daarvan corrigeert.
Epafras schijnt de belangrijkste onderwijzer te zijn geweest in de ecclesia van Kolosse. Het was van hem dat Paulus en Timotheüs hadden gehoord over het geloof en de liefde die zij hadden. Daarom schrijft hij: "Wij danken ... God, de Vader van onze Heer, Jezus Christus, altijd biddend voor jullie, horende jullie geloof in Christus Jezus en de liefde die jullie hebben voor al de heiligen." Denkend aan de omstandigheden was de eenvoudige term "jullie geloof" zeer toepasselijk.
Efeziërs, echter, was een rondzendbrief, waarvan kopieën werden gezonden aan een aantal van de Paulinische ecclesias. Hier schrijft Paulus over "horend het geloof van jullie" of "het geloof dat jullie betreft". Hij spreekt niet van een daad van geloof die de gelovigen in al zijn ecclesias al zo lang hadden uitgeoefend, maar veeleer van dat lichaam van geloof dat in het bijzonder het hunne was, namelijk de boodschap van deze brief, die alleen Paulus van zijn Heer had gehoord en nu doorgegeven wordt aan zijn lezers: "horend het geloof in de Heer Jezus dat jullie aangaat en de liefde tot al de heiligen" (Efe. 1:15;SW).
Na het in Efeze 1:1-14 uitgewerkt te hebben, verandert de apostel niet van onderwerp als hij bij vers 15 aankomt, maar gaat veeleer er mee voort, zoals duidelijk wordt uit het "daarom". Er is voor ons één lichaam van geloof, van het hemelse, geestelijk lotdeel, en een ander, een aardse erfenis voor de Besnijdenis en al die natiën die met en door hen gezegend zullen gaan worden. Wij zijn niet langer afhankelijk van het nationale herstel van Israel, want onze zegeningen zijn hemels, te midden van de hemelingen. In die dagen was dit nieuwe geloofslichaam tegengesteld aan het geloof dat er was voor al de andere heiligen. Indien de eerste helft van vers 15 begrepen zou worden, zou het niet nodig zijn het woord "liefde" toe te voegen aan de tweede helft.
Toen de tijd kwam dat de twaalf apostelen in Jeruzalem vergaderd werden bij hun vaderen en de laatste van hun volgelingen was gestorven en de verkondiging van het Koninkrijk niet langer toegestaan was, werd "dit geloof van jullie" inderdaad het geloof voor alle heiligen, hoewel niet van alle heiligen, want zij hadden de kennis verloren van hun eigen speciale hemelse geloof en konden geen enkele verwijzing er naar begrijpen. Zelfs tijdens Paulus' leven hadden zijn ecclesias in Asia zich al van hem afgekeerd.
In Efeze 1:15 dankt de apostel niet omdat zij aan wie hij schrijft hadden geloofd, maar omdat zij de ontvangers waren geworden van de heerlijke genade. Hij was dankbaar dat ook zijn in haar omarming waren besloten. Zijn gebed is net zo begrensd als haar bereik. Het verwijst allemaal onmiddellijk naar Gods roeping, Zijn lotdeel, Zijn macht. De noodzaak voor dit gebed zou in deze dagen duidelijk moeten zijn, want geestelijke wijsheid en verwezenlijking van Gods wil, zijn vandaag meer nodig dan ooit tevoren. Laten we er daarom voor bidden, opdat wij de verwachting mogen waarnemen van Gods roepen en de allesoverstijgende grootheid van Gods opstandingskracht voor Christus en voor ons, en ook de rijkdommen van de heerlijkheid van het genieten van Gods lotdeel mogen zien onder de heiligen.
Naar deel 18
Terug naar de indexpagina van Studies in Efeziëers