"Gezegend zij de God en Vader van onze Heer, Jezus Christus, Die ons zegent met alle geestelijke zegen te midden van de hemelingen, in Christus"
(Efe. 1:3;SW)
Liefde verlangt naar een liefdesantwoord. Ze heeft maar één doel: vanuit haar vlam een soortgelijk vuur aansteken. Wij delen onze hartsgeheimen met hen die we liefhebben. God is niet een mens, maar ook Hij reserveert Zijn geheimen voor de Zijnen.
Aan Abraham, Zijn vriend, ontboezemt Yahweh Zichzelf als het over Sodom's vreselijke doem gaat. Aan ons, Zijn geliefden, heeft Hij het geheim van God onthuld, dat alleen voleindigd kan worden door het vurige oordeel dat Yahwehs dag zal inluiden (Kol. 2:2: Openb. 10:7).
Profeet na profeet vroeg naar de tijdsperiode die verbonden is met het lijden van de Messias en met Zijn heerlijkheden. Maar het is aan Zijn discipelen dat de Meester de geheimen van het Koninkrijk onthult (Matt. 13:11). De natiën die Hem niet zochten wordt het geheim verteld van de duur van de blindheid van Israel, iets wat Jesaja zo graag wilde weten (Rom. 11:25).
Maar voor al dezen had Hij Zijn laatste, uitverkoren geheim verborgen, dat nu in z'n geheel onthuld wordt. Als Israel de liefde veracht die Hij over haar uitstort, moet het een ander kanaal vinden waardoor ze zich kan uiten. De huidige geheime bedeling van de genade van God, waarvan de patriarchen en profeten, discipelen en apostelen nooit droomden, leidt de Zijnen binnen in de verborgen schatkamers van Zijn hart (Efe. 3:3,6,9).
In deze balsemende geest verlangen we er naar onderzoek te doen naar Gods geheimen. Met de apostelen zijn we er van overtuigd dat, zou ik alle geheimen kennen, maar geen liefde zou hebben, ik niets zou zijn (1Kor. 13:2). Wij weten ook dat Hij Die ons gebiedt alles in liefde te doen, de eerste is Die Zijn eigen verzoek zal vervullen (1Kor. 16:14). Al Zijn daden worden in liefde gedaan, maar sommige van Zijn woorden munten uit in het tentoonspreiden van Zijn aanhankelijkheid. De belangrijkste van deze tekenen zijn de geheimen die Hij aan de Zijnen heeft toevertrouwd. Ja, het is alleen wanneer we breedte en lengte en diepte en hoogte verstaan van de bedeling van het geheim, dat we in staat worden gesteld de dimensies van Goddelijke liefde te waarderen en te antwoorden op de aanhankelijkheid waaruit dit geheim ontsprongen is (Efe. 3:18,19).
En aangezien Hij er een genoegen in vindt ons dit geheim te vertellen, zullen wij ons dan doof houden voor de hartenkloppen die alleen zij die aan Zijn boezem liggen kunnen ontdekken? Zullen wij Zijn vertrouwen beschamen en Zijn worden achten als lossen woorden, zonder voordeel, ijdel?
Het geheim van het evangelie spreekt van een getoonde gunst aan hen die er geen hadden. De geheime bedeling, echter, houdt zich bezig met de relaties van hen die zich er in bevinden.
Toen de hemelse heerlijkheden van de Messias waren onthuld, werd een overblijfsel van Zijn aardse volk verkozen om deel te krijgen aan Zijn hemelse eren. Hun lotdeel werd overgezet van de Aarde naar de hemel. De vreemdelingen die geloofden hebben zelfs geen aards lotdeel. Welke plaats zal dan aan hen gegeven worden in de hemelse gebieden? Zullen zij, net als die op de milleniale Aarde zullen zijn, onderschikt zijn aan de uitverkoren natie?
Nee! Zij delen gelijkelijk in deze hoge en overweldigende heerlijkheid! Dat is het geheim dat tot dan toe onbekend en onkenbaar was. Dit is het hoogtepunt van Gods genade en liefde, het laatste detail dat het morele universum afrondt. Daardoor wordt de zonde in de hemelen onttroond, waar ze haar oorsprong vond. De hemel, en niet de Aarde, is het toneel van onze komende heerlijkheid, en daar, en niet op de toekomstige heerlijke Aarde, worden Jood en heiden op gelijke wijze verhoogd. Paulus en anderen van de uitverkoren natie zullen aan het hemelse lotdeel deelnemen, maar zij zullen geen voorrang hebben boven ons, arme zondaren uit de heidenen. Wij zijn in deze hemelse heerlijkheid gelijk in rang met hen! Dit wordt gewoonlijk "Het Geheim" of de geheime bedeling genoemd.
"Christus" is de titel van onze Heer die ons Zijn officiële plaats geeft als Gods Uitvoerder. Hij is de Ene Die God heeft gezalfd om heel Zijn wil te vervullen. Het is niet Zijn persoonlijke naam, maar een officiële aanduiding die Hij met anderen deelt. Het is niet alleen vanwege de superioriteit van Zijn zalving dat Hij de Christus is, Die geen toegevoegde naam of benaming nodig heeft om Hem te onderscheiden van Zijn minderen.
"Christus" is de verwesterde vorm van het Griekse Christos (wat komt van het element chri), wat GEZALFDE betekent. Wij zouden Hem Gods Gezalfde moeten noemen. Zo staat het ook in de sublinear van de Concordante Griekse tekst, en zo zou het ook in de King James vertaling moeten zijn, ware het niet dat de gebruikelijke aanduiding zo universeel was geworden, of als het niet zo'n onverbreekbare greep had gekregen op het leven van de gelovigen. Ook al noemen wij Hem Christus, laten wij deze titel dan toch vooral verbinden met die heilige rite die alleen Gods vertegenwoordigers verkrijgen. De Christus is Gods Gezalfde.
Wij zouden het ook moeten identificeren met de Hebreeuwse titel Messias. Ze wordt slechts twee maal zo vertaald (Dan. 9:25,26), maar het komt in de Hebreeuwse Schrift vaak voor. Omdat mogelijk niets anders ons het belang van deze titel inprent dan een overweging van deze voorvallen, zullen we de meest instructieve geven, ze groeperend als verbonden met priesters, koningen en profeten. Laten we ons herinneren dat al deze drie groepen gezalfd waren. De Messias is niet slechts een Koning, zoals gewoonlijk wordt verondersteld, maar ook een Priester en een Profeet. Zo wordt Hij aan ons voorgesteld in Zijn onthulling (Openb. 1:1).
Alle dienende priesters in Israel waren gezalfd met de heilige zalving (Ex. 28:41). Dit is een beeld van de heilige Geest dat Christus deelt met allen die in Hem zijn. De ingrediënten moeten daarom ons de attributen of kwaliteiten voor ogen brengen waaruit ze bestaat. Het is een mengeling van bitter en zoet. Velen van de heiligen denken dat de Geest geen bitterheid brengt, geen lijden. Dit wordt ontkent door het eerste en meest overvloedige van haar ingrediënten.
De belangrijkste specerij die gebruikt wordt in het samenstellen van de heilige zalf voor de inwijding van priesters in hun ambt, is mirre. Het is het gebruikelijke Hebreeuwse woord voor BITTER. Dit is het hoofdkenmerk er van. Het wordt verkregen van een lage, doornige, armzalige boom, die voornamelijk in Arabië groeit. Een gat of insnijding in de bast brengt een witte, kleverige vloeistof naar buiten, die al snel verhardt in gom. Het heeft een wrange smaak, met een aparte aromatische geur. De geur op zich is niet onaangenaam. Dit mogen we zien als een aanduiding van de geest van nederigheid en lijden, die Hem een Man van Zorgen maakte. Dit was niet aanvaardbaar voor hen die niet de Geest ontvangen hadden.
Het tweede ingrediënt was een speciale eigenschap van het welbekende kaneel. Het was niet bitter, maar zoet. Het was de binnenste bast van de boom van die naam, die hoofdzakelijk in Ceylon wordt gevonden. Sommigen hebben gemeend dat het zoete kaneel verkregen werd uit de wortels, en niet uit de takken. Het bijvoeglijk naamwoord is zeker in opvallende tegenstelling met het voorafgaande mirre, bitter.
Het derde ingrediënt, zoete kalmoes, wat een soort van aromatische riet- of grassoort schijnt te zijn geweest, zoals te vinden in India, zoals het citroengras. In Palestina worden geen aromatische grassen gevonden. Het is ook zoet, in tegenstelling tot het bittere mirre.
Het vierde ingrediënt, in de King James vertaling cassia genoemd, moet onderscheiden worden van de specerij die deze naam heeft in het Hebreeuws (Psalm 45:8). Het is waarschijnlijk de kaneelcassia, die grover en doordringender is dan gewone kaneel. Het komt ook van ver, want het is in Palestina niet te vinden.
Deze drie specerijen doen denken aan die zoete genaden, zoals liefde, vreugde en vrede, die door de Geest worden toegewezen en die hen zouden moeten kenmerken die de zalving er van ontvangen hebben.
Ze werden alle gemend tot een geurende zalf in een basis van olijfolie. Dat laatste is op zich een symbool van heilige Geest, en daarom mogen we het geurende mengsel zien als het gevolg van de toepassing en de geur van van haar werking veronderstellend. Al deze specerijen werden geïmporteerd. Ze groeiden niet in het land. Is dit niet een opvallend kenmerk van de genaden van de Geest? In deze wereld zijn ze vreemd. Het bittere en het zoete komen uit een ander klimaat.
De eerste koning die Gods gezalfde was, was Saul. Samuel zalfde hem op verzoek van het volk tot koning over Israel (1Sam. 9:16). Bij Gilgal wordt hij als Yahwehs gezalfde herkend (1Sam. 12:3,5). Toen Samuel vertrok om David te zalven (1Sam. 16:3) dacht hij eerst dat het Eliab moest zijn, Jesse's koninklijk uitziende zoon (1Sam. 16:6). David zelf erkende Saul bij twee gelegenheden als Yahwehs gezalfde (1Sam. 24:6,10), toen Saul's leven in zijn handen was, en weigerde daarom hem te doden (1Sam. 26:9,11,16,23). Niet alleen dat, maar toen een jonge Amalekiet hem Saul's kroon bracht en zei dat hij de koning had gedood, liet David hem doden vanwege het doden van Saul, omdat hij Yahwehs gezalfde was (2Sam. 1:14,16).
David was de volgende koning die de zalving mocht ontvangen (1Sam. 16:12). Het huis van Juda zalfde hem (2Sam. 2:4,7) en later breidde zijn heerschappij zich uit over heel Israel (2Sam. 5:3,17; 12:7). Absalom begon zijn opstand door gezalfd te worden (2Sam. 19:10). Salomo werd pas gezalfd toen David al oud was (1Kon. 1:30,39; 1Kron. 23.1). Hij ontving een tweede zalving (1Kron. 29:22). De latere koningen, zoals Jehu (1Kon. 19:16) werden allen gezalfd. Zelfs vreemde heersers, zoals Hazael, koning van Assyrië, ontvingen de rite.
Elia zalfde Elisa om in zijn plaats profeet te worden (1Kon. 19:16). Er wordt maar weinig gezegd over zulke zalvingen. De reden hiervoor is misschien dat de feitelijke toepassing van de symbolische zalving, die wettelijk essentieel was voor de publieke functies van priesterschap en heerschappij, niet noodzakelijk een deel van de Geest bevatte die het symboliseerde. Priesters waren vaak ongeestelijk en koningen koppig. Saul had de uiterlijke zalving ontvangen, maar het ontbrak hem aan de innerlijke genaden waarvan ze sprak. Maar een profeet moet de Geest hebben in feitelijke kracht, want hij is Gods man die naar voren komt wanneer priesters en koningen, die wel het symbool maar niet de werkelijkheid hebben, gefaald hebben.
Al dezen waren christussen. Dit is niet oneerbiedig, integendeel, want zij waren gezalfd om de mensen tevoren te leren over DE Christus. Er waren priesters, maar Hij is de Hoge priester. Er waren koningen, maar Hij is de Grote Koning. Er waren profeten, maar Hij is DE profeet. Het zou een groot gewin zijn als we of de Griekse vorm "Christus" zouden laten vallen, of die gebruiken voor de types die Hem voorafschaduwden. Maar hoe dan ook, laten we er altijd aan denken dat Messias de Hebreeuwse en Christus de Griekse uitdrukking is voor de Gezalfde.
Het is voor ons niet goed om voortdurend onderscheid te maken tussen Hem en hen die met dezelfde naam genoemd worden. De namen Joshua en Jezus zouden gelijk moeten zijn. De titel Heer, wordt, in het Grieks, toegepast op mensen die meesters van slaven zijn, daarom zou het altijd Meester moeten zijn. En Christus zou of toegepast moeten worden op allen die gezalfd waren, of veranderd moeten worden in Gezalfde. Op deze manier zouden we de banden bewaren die God heeft gemaakt tussen Zijn Zoon en hen die helpen Zijn heerlijkheden bekend te maken. Omdat onze taal en gewoonten deze dingen niet toestaan, moeten we vrijwel hetzelfde voordeel verkrijgen door middel van letterlijke vertalingen en sublinears.
Zo hebben we kort de achtergrond geschetst van die simpele, maar verbazingwekkende verklaring die Hem aan ons voorstelt in Mattheüs (1:16). "Die Christus genoemd wordt". Alleen een volledige verzadiging van het belang van eerdere zalvingen zal de geweldige majesteit en eenzame suprematie doen waarnemen waarmee deze titel Hem bekleedt. De heerlijkheid en kracht van alle koningschap en priesterschap en profetie vinden hun brandpunt in Hem. Alle fasen van de goddelijke activiteiten komen samen in de Gezalfde.
Wij zijn er snel bij om de verschillende werkingen van de Geest van God te verwarren. De zalving wordt soms aangezien voor het op iemand komen van de Geest. Dat zij verschillend zijn wordt duidelijk uit het feit dat de meesten van hen op wie de Geest kwam, nooit gezalfd werden. Bileam en Otniël en Gideo en Amasai en Azarja hebben waarschijnlijk nooit geweten wat het betekende gezalfd te zijn. Het wordt nog duidelijker in de ervaring van David en Saul. Nadat de jonge zoon van Jesse de rite had ontvangen, staat er geschreven: "Van die dag af greep de Geest des HEREN David aan. Daarna stond Samuël op en ging naar Rama" en "Maar van Saul was de Geest des HEREN geweken, en een boze geest, die van de HERE kwam, joeg hem angst aan" (1Sam. 16:14,15;NBG). Beiden werden gezalfd, maar de Geest kwam op de een en vermeed de ander.
Onze Heer werd geboren als de Christus. Johannes de Doper werd al voor zijn geboorte gevuld met heilige Geest, maar heel Zijn voortbrengen was door de heilige Geest. Hij werd, na Zijn komst in het vlees, nooit onderworpen aan de rite. Hij was de Christus bij zijn geboorte. We lezen van "Jezus Christus' geboorte" (Matt. 1:18), "waar de Christus is geboren" (Matt. 2:4). De boodschapper vertelde de herders dat "vandaag voor jullie de Redder is geboren, Die Christus is, Heer" (Luc. 2:11;SW). De grote waarheid is dat Jezus de Christus is, niet dat Hij dat werd toen Hij Zijn actieve bediening begon.
Als een voorbereiding om Hem kracht te geven voor Zijn bediening, kwam de Geest op Hem bij Zijn doop, in de vorm van een duif (Matt. 3:16; Luc. 3:22). Er is geen aanleiding om dit tot Zijn zalving te maken. Het wordt nooit zo genoemd. Hij wordt niet alleen vanaf Zijn geboorte Christus genoemd, maar zelfs al daarvoor. Wanneer de apostel spreekt van Zijn bestaan in de vorm van God, noemt Hij Hem bij deze titel (Filip. 2:5,6). Hijzelf verkondigde Zijn zalving in Nazareth (Luc. 4:18). Maar lang hiervoor was Hij boven Zijn deelgenoten gezalfd met de vreugdeolie (Hebr. 1:9). De heilige zalfolie was maar een aanduiding van die vreugdevolle geestelijke genadegaven die Hem de kracht gaven de ambten te vervullen die Zijn deelgenoten slechts voorafschaduwden.
Hoewel een paar gelovige Israelieten, zoals Simeon (Luc. 2:26), Zijn zalving mogelijk al in Zijn kindertijd hebben herkend, schijnen maar weinigen, zelfs onder Zijn discipelen, het ten volle begrepen te hebben. Toen de grote crisis in Zijn bediening kwam, en Zijn verwerping zeker was, pas toen was het dat Petrus beleed dat Hij de Christus was, de Zoon van de levende God. Maar zelfs hij zou dit niet geweten hebben, zonder een speciale onthulling (Matt. 16:16,17). Het was pas na Zijn opstanding dat Hij bij Zijn discipelen volkomen en vrijelijk overeenstemde met de titel Christus. En de volheid van haar kracht komt pas bij ons aan als Paulus, in zijn brieven, uitweidt over de universaliteit van Zijn kracht en heerschappij.
De Christus van de Besnijdenis is de Messias van de Hebreeuwse Schrift. Alleen Petrus schijnt een heimelijke blik te hebben gekregen op Zijn hemelse heerlijkheid. Hij schrijft: "Jezus Christus, Die aan de rechterhand van God is, in de hemel gegaan zijnde, boodschappers en gezaghebbers en krachten aan Hem onderschikt zijnde" (1Petr. 3:21,22;SW). Anderszins is Hij de grote Koning, Die op de Aarde zal heersen door de zonen van Israel; en ook is Hij de grote Priester en de Profeet, zoals Mozes, op Wie alle gelukzaligheid van het millennium is gebaseerd.
Het universele hoofdschap van Christus wordt voor het eerst onthuld in Efeziërs (1:10). De hemelen, en ook de Aarde, moeten in Zijn richting onderschikt worden. Alleen wanneer we Hem kennen als Gods Uitvoerder in alle grote zaken van verlossing en redding doorheen het universum, met als doel allen in verzoening terug te brengen tot Zichzelf, kunnen we ons een weinig bewust worden van de kracht en volheid van wat het betekent IN CHRISTUS te zijn.
We kunnen de verslagen van het leven van onze Heer en Handelingen lezen, zonder ooit de zinsnede "in Christus" tegen te komen. Het is een vrijwel exclusief Paulinische gedachte. Het komt voor het eerst voor in Romeinen 3:24, waar van onze verlossing wordt gezegd dat ze "in Christus Jezus" is. Paulus' brieven zijn er vol van, maar Hebreeën en Jacobus kennen het niet. In Petrus en Johannes, Jacobus en Judas is het beperkt tot Zijn aardse heerlijkheden (1Pet. 3:16; 5:10,14; 1 Joh. 5:20; Judas 1).
Alles wat het onze is, is dat door genade "in Christus". Ja, we kunnen zeggen dat, door genade, alles het onze is in Hem, ook al zijn de zegeningen beperkt tot de hemelse gebieden. In Hem is er verlossing (Rom. 3:24), rechtvaardiging (Gal. 2:17), geen veroordeling (Rom. 6:23), vrijheid (Gal. 2:4), heiligheid (1Kor. 1:2), aionisch leven (Rom. 6:23), een nieuwe schepping (2Kor. 5:17) en al onze verwachting (1Kor. 15:19). Het is pas wanneer we bekend gemaakt worden met Zijn waarde en hoge verdiensten, dat we kunnen verstaan wat God ons heeft gegeven, want het wordt over ons uitgegoten, niet naar de mate wat we in onszelf zijn, maar in harmonie met onze plaats in Christus.
Het is valse bescheidenheid die ons het recht ontzegt op zulke hoge verdiensten, of probeert zulke genaden te bezoedelen door een bepaalde eigen verdienste te introduceren. Dit is overweldigend waar voor onze geestelijke, hemelse eren, die totaal buiten ons bereik zouden zijn, zelfs als we onschuldig waren zoals Adam was voordat hij zondigde, of rechtvaardig als Daniël, die ze niet zal verkrijgen. Er is dienstbetoon en beloning, maar dit is "in de Heer," en niet "in Christus."
Het Heer zijn van Christus is een waarheid die de heiligen dringend nodig hebben, want er is veel dienstbetoon dat Hem niet erkent als de enige Ene Die de wijsheid en het recht heeft om de activiteiten van hen die Zijn slaven zijn richting te geven. Alleen Hij zal hen belonen die Hem genoegen doen, en dat wat gedaan werd zonder Zijn aanwijzingen en autoriteit is erger dan verkwist. Maar er is nog steeds de harde noodzaak om onderscheid te maken tussen Zijn Heer zijn en onze slavernij en de beloningen daarvoor, en onze plaats in Hem als de Gezalfde, in Wie wij vrij zijn en de voorwerpen van onverdunde, onverdiende, overweldigende genade.
Dit onderscheid is buitengewoon praktisch. In Christus verdwijnen alle verschillen, want zij zouden het toevloeien van genade beperken. Er is geen Besnijdenis of Onbesnedenheid, geen mannelijk of vrouwelijk, geen slaaf of vrije. De Jood kan in deze geheime bedeling geen voorrang opeisen over de heiden. Een man in Christus niet meer zijn dan een vrouw. Een slaaf is net zo vrij en rijk als zijn meester. Maar dit is niet waar "in de Heer". Dit is niet de basis voor gedrag. De slaaf moet zijn meester gehoorzamen "in de Heer". De echtgenote zou "in de Heer" onderschikt moeten zijn aan haar man. Gedrag wordt geregeld door onze relatie tot Hem als Heer. Maar dit tast onze positie "in Christus" niet aan.
Laten wij jubelen dat onze zegeningen "in Christus" zijn. Zouden zij in ons zijn, ook al zou dat maar in een oneindig kleine graad zijn, dan zouden ze niet zeker zijn of bevredigend. Ze zouden niet de naam van zegeningen waardig zijn. Er is niets in ons om ze te verdienen. Wij hebben niet de kracht om ze te bewaren. Ze zouden niet meer waarde hebben dan een ongetekende cheque van vele miljoenen. Als we geneigd zijn aan ons bezit van iedere geestelijke zegen te midden van de hemelingen te twijfelen, dan is al wat we moeten doen onszelf er aan te herinneren dat ze in Christus zijn. Wij kunnen niet twijfelen aan Zijn verdiensten. Hij heeft recht op alles dat God Hem wil geven, en op alles dat wij met Hem zullen delen. Buiten Christus zijn wij gemeen en ellendig. In Hem zijn we rijker dan in onze wildste dromen van hebzucht, en gezegend boven alles wat de mens over gelukzaligheid kan denken.
Naar deel 13
Terug naar de indexpagina van Studies in Efeziëers