"Gezegend zij de God en Vader van onze °Heer, Jezus Christus, Die ons zegent* met alle geestelijke zegen te midden van de hemelingen, in Christus"
(Efe. 1:3;SW)
Het Woord van God opent met een belangrijke verdeling van het universum in twee onderscheiden gebieden - de hemelen en de Aarde. Zonder een speciaal doel met dit onderscheid en een verlangen om het hemelse gebied te omarmen, zou de natuurlijke introductie alles in één term hebben omvat en zouden wij over de schepping van het universum gelezen hebben als over een geheel. Omdat het verslag over de schepping verder gaat, zien we al snel dat het in de praktijk beperkt is tot de Aarde. De zon, maan en sterren worden genoemd, maar alleen waar ze in relatie staan met het hoofdthema van de passage.
Doorheen daarop volgende onthulling, afgezien van zo af en toe een glimpje, zoals de hemelse zitting in het begin van het boek Job, houdt de Schrift van de Besnijdenis zich bezig met de Aarde. Alleen wanneer hemelingen de Aarde bezoeken, of Satan en zijn menigten binnen vallen in de lagere gebieden, worden we op de hoogte gesteld van hun bestaan. Profeten en apostelen zijn allen betrokken bij het herstel van de Aarde en verwachten een plaats in het milleniale Koninkrijk en de nieuwe schepping. Geen van hen geeft een hint over een hemelse bestemming; zij weten niets van "naar de hemel gaan". David wist dat niet en zal niet naar boven opstijgen, maar hij zal zijn lotdeel in het land hebben (Hand. 2:34).
De zegeningen die aan de Aarde zijn beloofd, zijn, over het algemeen, lichamelijk en ziels. Het klimaat zal aangenaam en heilzaam zijn, de grond zal vruchtbaar zijn, zodat de wijnrank, de vijg, en de olijf zullen gedijen en er voedsel zal zijn in overvloed. Ziekten zullen uitgebannen zijn en de dood vrijwel onbekend. Het land zal toegewezen zijn aan de heiligen van de Besnijdenis en Israel zal voor God de natiën regeren en ze bij Hem brengen. Zij zullen een Koninkrijk van priesters zijn. Er zal geen zegen direct naar de natiën komen, alles zal naar hen vloeien doorheen het verloste Israel.
Aangezien de weergave "te midden van de hemelingen" verschilt van de gewoonlijk gegeven, past het ons het bewijs te onderzoeken waarop het is gebaseerd. De King James vertaling heeft "hemelse plaatsen", wat Newberry in de kantlijn veranderde in "het hemelse". Er is niets om aan te geven dat er plaatsen worden bedoeld. Het geslacht wordt gewoonlijk als onzijdig aangegeven, maar zowel het lidwoord als het bijvoeglijk naamwoord hebben deze vorm ook als mannelijk. Het kan, voor zover het de grammatica van het Grieks betreft, net zo goed verwijzen naar hemelse mensen als naar hemelse plaatsen.
In het Grieks doet een enkel verbindingswoord, en, dienst voor "in" en voor "te midden van". Als regel zou het weergegeven moeten worden met "in" als het om enkelvoud gaat en met "te midden van" als het om meervouden gaat. De King James vertaling erkent dit door het zeer regelmatig weer te geven met "te midden van" in zinsnedes als "te midden van het volk" (Matt. 4:23, etc), en "te midden van de soldaten" (Hand. 12:18), want de essentiële betekenis van "in" en "te midden" is dezelfde. Het verschil is geheel een zaak van gebruik.
Ik veronderstel dat alle vertalers het er over eens zijn dat ouranios het bijvoeglijk naamwoord is van ouranos, hemel, en correct wordt weergegeven met "hemelse". Het wordt vier maal toegepast op God als de hemelse Vader (Matt. 6:14, 26,32; 15:13), één maal op de hemelse menigte bij de geboorte van onze Heer (Luc. 2:13) en één maal op de verschijning op de weg naar Damascus (Hand. 26:19). Dit bewijs is afdoende om aan te tonen dat "hemelse" of zelfs "hemelse plaatsen" in onze tekst ontoereikend is, want daar heeft het woord het voorvoegsel ep - (OP) - er voor staan. Wat kan er met "de OP-hemelsen" bedoeld worden?
In drie contexten wordt "OP-hemelse" tegengesteld aan "OP-aardse" (Joh. 3:12; 1Kor. 15:40; Filip. 2:10). Het is duidelijk dat, in ieder geval, dat wat OP-aards is feitelijk op de Aarde is, zodat het voorvoegsel letterlijk genomen kan worden en aards betekent, zoals het ook in het vijftiende hoofdstuk van 1 Korinthe is weergegeven. Zo kan ook, op gelijke wijze, OP-hemelse heel letterlijk genomen worden, als dat wat op de hemelse lichamen is. Er is geen Engels woord met deze exacte gedachte, zodat we het maar het beste in deze betekenis kunnen vertalen met hemeling. In het enkelvoud is het weinig meer dan het alternatief voor hemelse, maar in de meervoudsvorm komt het erg dicht bij de betekenis en het gebruik in het Grieks.
Onze zegeningen zijn dan ook wel in hemelse plaatsen, maar ze zijn veel meer dan dat, ze zijn te midden van hemelse wezens, dat wil zeggen, zij die op de hemellichamen zijn, zoals wij op de Aarde zijn. Dit is zeer suggestief, want de hoogste zegen bestaat niet uit het op een plaats zijn, hoe heerlijk dat ook zijn kan, maar veeleer in een positie van weldadigheid voor anderen. Onze zegeningen te midden van de hemelingen zullen overeenkomen met de verhoogde opening van deze brief. Wij zullen gezegend zijn omdat we zullen zegenen. We zien niet uit naar verdwijnende luxe of schitterende huizen, maar naar het middel zijn om anderen blij te maken.
Als dan onze zegeningen niet bestaan uit een zelfzuchtig genieten van onze rijkdommen in Christus, maar uit het uitdelen van onze weelde aan anderen te midden van de hemelingen, worden we geconfronteerd met een overweging van het probleem dat de wetenschap nog steeds probeert op te lossen: de bewoonbaarheid van de planeten van het zonnestelsel, of zelfs die van alle zonnestelsels die over de hemelen verspreid liggen. De wetenschap is beperkt tot het gebied van het menselijk waarnemen. Ze zoekt naar tastbaar bewijs voor het bestaan van wezens in de hemelen.
Eerbiedwaardige studenten van de Schrift zijn er als de kippen bij om vragen te stellen bij wat de wetenschap leert, in het bijzonder wanneer de leerstukken schijnen te botsen met de Bijbel. Vele van de theorieën van de wetenschap, zoals evolutie, chaos, de geologische tijden, uniformitarianisme (dat de grote rampen van de nederwerping en de zondvloed, die de aardkorst verstoord hebben, afwijst), botsen met Gods Woord, zodat dit ons zou moeten aanzetten zorgvuldig te zijn bij het aanvaarden van iets dat niet in nauwe overeenstemming is met dat wat in de Schrift van de waarheid is geschreven.
Maar niet alle wetenschap is theorie. Niet alles is fout. Niet alles is tegengesteld aan Gods onthullingen. De praktische voordelen die er in de voorgaande eeuw uit zijn afgeleid, geven het bewijs dat de mens feitelijk bekend wordt gemaakt met het fysieke universum. Ja, er is meer voortgang gemaakt op het gebied van de natuur dan in het onderzoeken van de Schrift. Laten we niet iets verwerpen omdat het wetenschap wordt genoemd. En bovenal, laten we zorgen er zeker van te zijn wat de Schrift feitelijk leert, voordat we gaan verkondigen dat ze in conflict is met de kennis van de natuur.
Vele verschillende kosmologische theorieën zijn aan mij voorgelegd voor bevestiging uit de Schrift, en ik het aangevoerde bewijs met veel zorg onderzocht. Ik kan slechts mijn huidige overtuiging uitspreken dat "Hij hangt de aarde op aan het niet" (Job 26:7;NBG). Dit is de enige uitleg die geen verdere verklaring nodig heeft. Ze is meer wetenschappelijk dan iets dat de wetenschap aan te bieden heeft. Het komt overeen met iedere test die onze zintuigen kunnen toepassen. Het is de enige kosmologie die schijnt te harmoniëren met de hemelse bestemming die ons wordt voorgehouden. De hemel is niet een kleine binnenplaats, afgescheiden van al het andere. Ze omvat, afgezien van de Aarde, heel het universum.
Het is buitengewoon onwaarschijnlijk dat de mensheid, zoals ze er op dit moment voor staat, ergens anders in het universum zou kunnen leven. Maar God is bij Zijn scheppen niet beperkt tot het maken van de mens. Zelfs op Aarde hebben we een enorme variëteit aan vormen in het dierenleven die heel anders zijn dan de mens, ook al zijn ze ook van vlees. Vogels kunnen in de lucht vliegen en vissen kunnen leven in de diepten van de zee. Waarom kan God dan niet een schepsel scheppen voor ieder gebied, dat past bij die omgeving? We hebben Zijn duidelijke verklaring dat er hemelse lichamen zijn en aardse, en dat deze anderssoortig zijn (1Kor. 15:40,41).
Oordelend naar de weinige hemelse wezens die ons zijn komen bezoeken, bestaat het verschil tussen een hemels en een aards lichaam grotendeels uit gebrek aan juist die beperkingen die ons aan de Aarde binden. Hoe kan een boodschapper, of engel, zoals Gabriël, door de leegte van de interstellaire ruimte vliegen, zonder beïnvloed te worden door de zwaartekracht? De grote planeten of de nog grotere sterren zouden gemakkelijk bevolkt kunnen zijn door schepselen die niet in het minst gehinderd worden door hun gewicht, dat hen aan hun oppervlak zou kleven.
Hetzelfde is waar voor temperatuur. Maar weinig mensen zouden lang de blootstelling kunnen verdragen aan de kou van de Arctische of Antarctische winter. Maar ons wordt verteld dat niets zo koud is als de kou van de interstellaire ruimte. Hoe zouden deze hemelse bezoekers deze, voor ons, onverdraaglijke diepvries kunnen weerstaan? Zij hebben hemelse lichamen, die als sterren zijn, waarmee ze ook vaak vergeleken worden. Zij zijn onafhankelijke reservoirs van licht en warmte en kracht. Wij zijn voor het leven, en al wat daarbij hoort, volkomen afhankelijk van de zon. Zij zijn miniatuur zonnen op zich, en hebben medewerking van buiten niet nodig.
Nogmaals, hoe zou een mens kunnen overleven in afwezigheid van al die elementen die zijn lichamelijk gestel onderhouden, zoals lucht, water en voedsel? Op dit moment zouden we het niet kunnen. Maar het is helemaal niet onmogelijk dat hemelse lichamen zonder deze, voor ons essentiële, zaken kunnen bestaan. Zij zijn "slechts" een vorm van die kracht of energie die tot ons komt vanaf de zon. Daarom is de uiteindelijke bron van lichamelijk leven en activiteit niet de Aarde, maar de zon, wiens stralen het hele zonnestelsel doordringen. Ook al zou een hemels lichaam afhankelijk zijn van de zon, zoals het onze dat is, is het niet moeilijk in te denken dat die kracht rechtstreeks opgenomen wordt, in plaats van door de inname van fysieke middelen, zoals nu.
Onder de interessante natuurkundige experimenten van de mede-oprichter van dit magazine1), V. Gelesnoff, was er een waarmee hij er in slaagde elektrische energie rechtstreeks uit zonlicht te halen. Het was een elektrische batterij, bestaande uit bepaalde chemicaliën, die opgeladen kon worden door hem slechts aan zonlicht bloot te stellen. Zulke zonnecellen zijn nu in gebruik bij de snelweg van Tel-Aviv naar Jeruzalem. Zij absorberen overdag zonne-energie en laten 's nachts een oranje knipperlicht werken. Dit illustreert het voor ons liggende punt. Er bestaan in alle delen van het zonnestelsel, en mogelijk in heel het universum, voldoende voorraden kracht voor het gebruik door ieder lichaam dat toegerust is om het te gebruiken.
Maar het is zeker niet bewezen dat de kracht van hemelse lichamen afhankelijk is van de zon of sterren. Als iets soortgelijks ook via atomaire energie beschikbaar zou kunnen komen, zou het alle kracht kunnen leveren die nodig is om ons allemaal om te vormen in hemelse wezen, die in staat zijn al de krachten van de zwaartekracht te overwinnen en iedere extreme temperatuur te doorstaan en leven te onderhouden zonder de lucht of de producten van de grond. De kracht wordt al geleverd. Al wat nodig is, is een lichaam dat zo veranderd is dat het er gebruik van kan maken.
Het grootste vertoon van de krachten van een hemels lichaam is te zien in de hemelvaart van Christus. Meer dan dat, het toont aan hoe een menselijk lichaam, ooit vermoeid na een wandeling van een paar uur (Joh. 4:6), ooit hongerend naar een paar vijgen (Matt. 21:18), ooit te zwak om het kruis naar Golgotha te dragen (Luc. 23:26), heerlijk veranderd kan worden om zonder inspanning van de Aarde op te stijgen en in de lucht te verdwijnen, en, naar het lijkt, in staat is alle gelegenheid voor voeding en rust achter zich te laten. Kan zo'n lichaam niet thuis zijn in welk deel van Gods universum dan ook?
We mogen dan ook concluderen dat zowel de natuur als de onthullingen de aanwezigheid vereisen van hemelse schepselen en dat deze te vinden zijn op de hemellichamen die boven ons gloeien in de schatkamer van de hemel. Bovendien, hoewel we nu aan de Aarde gebonden zijn als zwakke, roemloze vaten van de grond, het beeld van het zielse dragend, zullen wij het beeld van het hemelse dragen, en met veranderde lichamen zullen we opstijgen om onze Heer in de lucht te ontmoeten, en vanaf dat moment verlost zijn van de slavernij van de Aarde, om ongehinderd onze weg te vinden te midden van de menigte aan sterren.
Zodra we eenmaal inzien dat het universum niet een onvruchtbare woestenij is, alleen maar geschapen om materiaal te leveren voor menselijke speculatie, maar gevormd om bewoond te worden door schepselen die God maakte voor Zijn eigen heerlijkheid, is er veel dat we zouden over hen zouden willen weten. Zijn er veel of weinig? Hoe zien ze er uit? Waarom wordt ons in de Schrift niet een volledig verslag over hen gegeven? Deze en vele andere vragen roepen om antwoorden.
Het is duidelijk dat er in de Schrift maar heel weinig wordt gezegd over de hemelingen. Er zijn verschillende goede redenen die zichzelf aanbieden. Ten eerste is daar ons aangeboren onvermogen te begrijpen wat niet menselijk is. De taal van de mens is niet een geschikt middel voor hemelse zaken. Onze Heer gaf hieraan een stem in Zijn gesprek met Nicodemus. "Indien Ik jou de aardse dingen vertelde en jij niet gelooft, hoe dan zul jij geloven indien Ik jou de hemelse dingen zal vertellen?" (Joh. 3:12;SW). Dit wordt vaak versterkt door hen die proberen met aardgebonden uitdrukkingen de relatie van de Aarde met de hemelen te definiëren. Zij realiseren zich niet hoe volstrekt onvoldoende dat is.
Het is niet Gods plan dat wij op dit moment veel zouden weten van de zaken van de hemelingen, maar veeleer dat zij de lessen zouden leren van Gods handelen met ons. De Aarde is het toneel waarop de tragedie van de aionen wordt gespeeld. Geen andere plaats kan een Golgotha opeisen. Geen ander gebied is zo laag gezonken in zonde of heeft zo'n rijke toewijzing van genade ontvangen. De apostel stelt dat hij een bezienswaardigheid is, niet alleen voor mensen, maar voor de boodschappers (1Kor. 4:9). Petrus vertelt ons dat zij verlangen een kijkje te nemen bij de redding van de Besnijdenis (1Petr. 1:12). Paulus maakt het duidelijk dat de soevereiniteiten en gezaghebbers te midden van de hemelingen zelfs nu al weten van de genade die de onze is in Christus Jezus (Efe. 3:10).
Het feit dat de meeste van de hemelse wezens die de Aarde bezocht hebben boodschappers genoemd worden, heeft tot het idee geleid dat al de hemelse menigten "engelen" zijn. Zij zijn slechts de koeriers tussen de Aarde en de hemelen. Zij die naar Paulus staarden brachten hem zeker geen boodschap, dus mogen we zeker van zijn dat hun boodschap over Paulus ging, en werd afgeleverd aan hen die hem zonden. Het schijnt alsof de hemelse menigten een meer levendige belangstelling voor Paulus en zijn ervaringen hadden dan zijn medemensen op Aarde.
Het belang van menselijke gebeurtenissen is in de hemelen beter bekend dan op Aarde. Pas toen de hemelse menigte de herders op de hoogte bracht, schonken de mensen aandacht aan de geboorte van hun Redder. Profetieën als die in Daniël gevonden worden, werden meestal medegedeeld door middel van boodschappers. De "boodschapper van Yahweh" was het gebruikelijke kanaal door wie Hij iets mededeelde aan Zijn volk.
In de Hebreeuwse Schrift kunnen we behoorlijk wat leren over de boodschappers of engelen en over hun bovenmenselijke krachten. Vaak verschijnen zij in de vorm van een mens en doen ze niets buitengewoons. Andere keren zijn ze onzichtbaar of manifesteren ze zich op wonderlijke manieren. Een merkwaardig en bijzonder voorval komt ons voor ogen ten tijde van Israels reis door de wildernis. Bileam wordt geconfronteerd met de boodschapper van Yahweh in onzichtbare vorm, maar zijn zwaard en de arm die het hanteerde waren zo echt en substantieel, dat hij Bileam verzekerde dat als zijn ezel niet tussenbeide was gekomen, hij hem gedood zou hebben (Num. 22).
Materie hoeft niet persé zichtbaar te zijn voor het menselijk oog. Vele harde materialen zenden niet alleen licht uit, maar zijn zó bijna onzichtbaar voor schepselen zoals wij, dat zij ons misleiden. Veel vogels hebben hun leven verloren door met volle vaart tegen een ruit aan te vliegen. Zelfs levende schepselen zoals kwallen, zijn praktisch onzichtbaar, zeker in het water. Hemelse boodschappers zijn normaal gesproken onzichtbaar voor menselijke ogen. Elisa werd bewaakt door een onzichtbaar leger, dat als vuur verscheen voor de geopende ogen van zijn dienstknecht (2Kon. 6:17). Maar doorzichtige substanties hebben niet de kracht om, als zij dat zelf willen, zichtbaar te worden. Een ander voorbeeld zal dit aantonen.
We mogen dan wel niet in staat zijn deze onzichtbaarheid te verklaren, maar zelfs onze huidige beperkte kennis van de natuur levert bewijs over de mogelijkheid en kan zelfs een sleutel geven over hoe het bereikt kan worden. We kunnen een les leren van de propeller van een vliegtuig. Als die stil staat of heel langzaam draait, kunnen we die gemakkelijk zien, maar zodra ze sneller en sneller gaat draaien, weigert het oog ze te volgen. Eenmaal in de lucht kunnen de propellers zelden waargenomen worden; ze bewegen te snel voor het menselijk oog.
Er is kracht, snelheid, voor nodig om het menselijk oog te misleiden. Dit is waarschijnlijk het geheim van de onzichtbaarheid van engelen. Zij kunnen de kracht die zij bezitten op zodanige wijze toepassen op hun lichamelijk gestel, dat zij onzichtbaar kunnen worden als ze dat willen. Het opstandingslichaam van onze Heer bezat deze kracht. Om gezien te kunnen worden hoefde Hij niet te "materialiseren", zoals sommigen menen, want Hij had hetzelfde lichaam dat de dood ondergaan had. Hij verdween niet door weg te gaan of te dematerialiseren, maar werd eenvoudig voor hen onwaarneembaar (Luc. 24:31). Hij was er wel, maar onzichtbaar voor het menselijk oog.
De boodschapper van Yahweh deed iets anders heerlijks toen hij bij Manoach en diens vrouw kwam (Richt. 13:19-20). Hij steeg op in de vlam van het altaar, zo zijn macht tonend over de zwaartekracht en zijn vermogen om de extreme temperatuur te kunnen verdragen die het einde van een van ons zou betekenen, zoals we nu zijn. Hetzelfde werd duidelijk in het leger dat rondom Elisa zweefde, want hun strijdwagens waren van vuur.
Verteld te worden dat onze zegeningen zijn te midden van de hemelingen, zonder enige voorbereiding, zou ongeloof en scepticisme oproepen, zoals het idee van de opstanding dat deed in Korinthe (1Kor. 15:35). Antwoordend op de vraag "Met welk lichaam komen zij?" bereidt de apostel ons voor op de hemelse bestemming die nu onthuld wordt. Hij stelt zichzelf niet tevreden door het lichaam onvergankelijk te maken, heerlijk, krachtig en geestelijk, maar staat op een veel grotere verandering dan deze woorden doen denken. Het zal niet langer ziels zijn, maar hemels. Het zal niet langer een aards lichaam zijn, wij zullen het beeld van de hemelse dragen (1Kor. 15:39-52). Dit maakte hij allemaal aan de Korinthiërs bekend voordat het geheim van Efeziërs werd onthuld.
Zelfs vroeger in zijn bediening schreef hij op een zelfde wijze aan de Thessalonicenzen. De afdaling van de Heer uit de hemel voor ons zal Hem niet op de Aarde brengen. Dat zal later gebeuren, wanneer Hij voor de Besnijdenis komt (1Thess. 4:16-18). En vanaf dat moment zullen wij zo met Hem zijn. Zo'n opstijging vereist krachten die verre superieur zijn aan die welke we nu hebben. Het houdt het bezit van een hemels gestel in, een gestel dat de Besnijdenis nooit zal genieten.
Met deze twee onderpanden - dat we in de opstanding een hemels lichaam zullen ontvangen en op zullen stijgen om de Heer te ontmoeten en altijd met Hem zijn - zouden we gemakkelijk de hemelse bestemming kunnen beredeneren die overeenstemt met de onthulling van het geheim. Wat voor nut zouden hemelse lichamen hebben op Aarde? En dan, de Heer Zelf, aangezien Hij zelfs niet op de Aarde komt om ons te ontvangen, komt niet om ons terug te zetten op Aarde na een korte omweg in de lucht, want de Aarde staat op het punt het toneel te worden van vreselijke oordelen, waaruit Zijn aanwezigheid ons redt.
Aangezien we zo'n bestemming hebben, is het vanzelfsprekend dat we zoveel mogelijk zouden willen leren over de hemelse wezens en zelfs alle informatie bijeen garen over de hemelse lichamen. Voor het laatste zijn we nog steeds grotendeels afhankelijk van de telescoop. Voor het eerste hebben we de toegang nodig tot een microscopisch onderzoek van de Schrift.
Omdat we zullen heersen in de hemelse gebieden, worden zij aan ons voorgesteld in termen die verschillende vormen van heerschappij beschrijven. Er zijn soevereiniteiten, autoriteiten, krachten en heerlijkheden (Efe. 1:21). In dit opzicht lijken de hemelse gebieden op de Aarde. Dezelfde termen kunnen op beide toegepast worden. Heerschappij, zo hoog gespecialiseerd als deze woorden aangeven, verzekert ons van de aanwezigheid van rationele, intelligente, maar onderschikte schepselen, met een vermogen om God te kunnen genieten, maar duidelijk niet voldoende met Hem bekend om zonder de aandrang van een schepsel achter gelaten te worden.
Net als op Aarde wordt in de hemelen heerschappij en invloed toebedeeld in verschillende graden. De hoogsten worden soevereiniteiten genoemd. Dit zijn de topmachten of -rijken. De term "principality", indien genomen naar de letterlijke betekenis van "principal" zou een goede Engelse gelijke zijn, maar het wordt nu gebruikt voor kleine of onderschikte prinsdommen. Zo is Wales een "principality"(prinsdom), maar Groot Brittannië een soevereine macht. De soevereiniteit is de hoogste vorm van hemelse heerschappij.
De hemelse domeinen zijn, net als die op Aarde, verdeeld in lagere rechtsgebieden. De autoriteiten die daar aan het hoofd staan bezitten gedelegeerde macht, die lijkt op die van een gouverneur van een provincie. Pilatus is een goed voorbeeld van zo'n macht, uitgeoefend namens Caesar.
De begeleidende termen, kracht en heerschappij, schijnen nauwe synoniemen te zijn van het eerste paar, soevereiniteit en autoriteit. Kracht, of het vermogen de wil op te leggen, is kenmerkend voor soevereine staten, en daarom worden ze regelmatig "machten" genoemd. Het Griekse woord voor heerschappij is op gelijke wijze verbonden met autoriteit. Het komt van een wortel die "sanctie opleggen" betekent. Een autoriteit is dat, niet vanwege haar macht en kracht, maar omdat ze de sanctie heeft gekregen van een superieure soevereiniteit.
Deze hemelse wezens mogen nooit verward worden met de boodschappers of engelen. Het is zeker een ruw begrip van de hemel met volken in zich die uit niets anders bestaan dan boodschappers. Maar niemand denkt ooit dat hele koninkrijken zijn samengesteld uit koeriers omdat er één op bezoek is gekomen. Het feit dat een hemeling de Aarde bezoekt maakt hem op zich tot een engel. Er zou geen andere gezonden worden.
Niemand zou er aan denken ons op te dragen de sterren te tellen. Slechts een relatief zeer klein aantal is zichtbaar voor het blote oog. Zelfs de waarnemer aan de meest krachtige telescoop ziet slechts een fractie van wat we weten dat bestaat. De fotografische lens onthult er miljoenen van die onzichtbaar zijn voor menselijk turen. Maar het is zeer heilzaam te weten dat hun aantal zo enorm is, want de grote God Die ze allemaal maakte, wordt door Zijn werken uitermate verhoogd.
Zo zal ook niemand er aan denken een telling te doen van het sterrengebied. Maar ons wordt voldoende verteld om te laten zien dat hun aantal ver boven alle menselijk telvermogen gaat. Ons wordt een hint gegeven over het aantal boodschappers. In het laatste boek van de Bijbel (Openb. 5:11) wordt ons verteld dat tienduizenden van tienduizenden en duizenden van duizenden om de troon staan. Er zijn er duidelijk meer dan honderd miljoen van hen. En elk van hen zou gemakkelijk voor hetzelfde aantal hemelingen kunnen staan, zodat er misschien wel miljarden van miljarden wezens in de hemelse gebieden kunnen zijn. Laat het voor ons volstaan te weten dat wij niet het zegenkanaal zullen zijn voor slechts een paar engelen, maar voor een aantal hemelingen dat zo enorm is, dat, ook al zouden we de aantallen kennen, het ver boven ons begripsvermogen uit gaat.
Laten we ons verwonderen over onze voorrechten en ons uitzicht. De hemelen zijn hoger dan de Aarde en wij zijn de hoogsten in de hemelen. De laagste in deze hemelse verhoging zou niet met Johannes willen ruilen, als hem gegeven wordt in het Koninkrijk aan de rechterhand van Christus te zitten. Boodschappers van wie de majesteit en macht ons op dit moment zou doen kraken en kreunen, zullen onder onze heerschappij in de hemelse gebieden staan. De hoogste waardigheidsbekleders in het universum zullen graag buigen voor de leden van het lichaam van Christus, dat de allerhoogste plaats zal hebben, niet alleen in het heersen, maar in het uitdelen van Gods gunsten en in de verzoening van de hemelse menigten met Hem. Wij die de laatsten waren, zijn de eersten geworden! Zo groot is de macht van genade!
*1)Unsearchable Richess Magazine
Naar deel 12
Terug naar de indexpagina van Studies in Efeziëers