Eerst deze bijbeltekst: "blijft (…) uw behoud bewerken met vrezen en beven, want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt." (Filippenzen 2:12 en 13)
Het bovenstaande woord overtuigt ons dat de bekering en het komen tot geloof niet zozeer een menselijke activiteit is maar een hemels gebeuren. Zo opende Lydia niet haar hart, maar "de Here opende haar hart, zodat zij aandacht gaf aan wat door Paulus gezegd werd."(Handelingen 16:14) Dat was zelfs nodig bij een vrouw, die God vereerde.
God heeft geen andere wil, dan de wil alle mensen te behouden. Job wist het al:
"God blijft zichzelf gelijk – wie kan Hem keren? Wat Hij begeert voert Hij uit." En koning Nebucadnezar was op zeker moment zo onder de indruk van de macht van God, dat hij uitriep: "Hij doet naar zijn wil (…) en niemand is er die zijn hand kan weerhouden of tot Hem kan zeggen: Wat doet Gij?" (Daniël 4:35)
"God wil, dat alle mensen gered worden."
(1 Timoteüs 2:4)
Als het van God zou afhangen, zouden dus alle mensen zalig worden.
Worden niet alle mensen gered, dan zou het dus niet alleen van God afhangen, maar ook van de mens, van wie God zegt: "Zonder Mij kun je niets doen."
Als het zo was, dan konden we niet geloven,
- dat het door Christus voor alle mensen tot rechtvaardiging ten leven zal komen (Romeinen 9:18)
- dat in Christus allen, die in Adam stierven, levend gemaakt zullen worden (1 Korinte 15:22)
- dat God de Behouder is van alle mensen (1 Timoteüs 4:10)
De mens heeft in de crisis van zijn leven niet een krachtige wilsbeslissing nodig, maar geloof om rust te vinden in Gods wil. Dat is die wil van God dat alle mensen zalig worden en tot kennis van de waarheid komen. (1Timoteüs 2:4) Die wil wordt door veel uitleggers verwaterd tot een wens: God zou het wel willen. Maar dat het ook gebeuren zal, omdat Hij alles werkt naar de raad van zijn wil, dat verwerpt men veelal.
Als de verloren zoon thuis is gekomen zegt de vader: "Mijn zoon was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is gevonden." (Lukas 15:24) Zoals het verloren schaap niet zocht en vond, maar door de herder werd gezocht en is gevonden, zo is ook de verloren penning gevonden. (Lukas 15) Omdat God is als de vader, de herder en de huisvrouw: een God, die zoekt totdat Hij het vindt (vers 4)
Zou het zo zijn, dat het zalig worden mede afhangt van de mens, dan zouden mensen met een krachtige wil veel meer kans maken dan de mensen, die over weinig wilskracht beschikken. Wat moeten we toch gelukkig zijn, dat de Here Jezus ons het zo niet heeft geleerd.
"Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft hem trekke." (Johannes 6:44) En christenen mogen God dankbaar zijn, dat zij uitverkoren zijn en getrokken werden uit de duisternis tot het wondere licht van Christus.
En die dankbaarheid wordt nog groter, als zij in hun bijbel lezen: "Wanneer Ik van de aarde verhoogd ben, zal Ik allen tot Mij trekken." (Johannes 12:32) De Heiland volstaat niet met de redding van enkele uitverkoren mensen, maar allen worden behouden. En het bereiken van dat doel is niet afhankelijk van menselijk willen, maar van het trekken van de Vader en de Zoon.
Wat is het jammer, dat de bijbelse leer over de rol, die de (on)vrijheid van de wil van de mens speelt in het plan van verlossing, in evangelische gemeenten vaak min of meer wordt verzwegen. In de zg. zware kerken is die leer vaak verworden tot ideeën die de mens brengt tot een lijdelijk afwachten: zou ik ook getrokken worden, en zo niet, dan moet ik voor "eeuwig" branden in de hel.
Het volgende las ik op internet (ik noteerde het, maar de schrijver is mij niet bekend):
"Een evangelist gebruikte in zijn boodschap aan ongelovigen de volgende gelijkenis:
Een ernstig zieke ligt in zijn bed met binnen handbereik medicijnen, die hem zouden kunnen genezen. Alles wat hem staat te doen is zijn hand uitsteken en die medicijnen nemen en gebruiken. Zo komt God met het evangelie tot ons. Ons staat één ding te doen: het evangelie aannemen. En daar is weinig op af te dingen. Maar lezen we de Schrift dan vinden we daarin niet het beeld van de zieke, die in staat is gewillig het medicijn te nemen en te gebruiken. In de bijbel zien we de ongelovige als iemand, die niet in staat is zijn geneesmiddel te zien, omdat hij blind is (Efeze 4:18 "verduisterd in hun verstand"). Hij heeft niet de kracht de medicijn op te pakken (Romeinen 5:6 "toen wij nog krachteloos waren"). Bovendien mist hij niet alleen vertrouwen in de arts, hij haat hem zelfs (Johannes 15:18 "indien de wereld u haat, weet dan dat zij Mij eerder dan u gehaat heeft").
Als we die Schriftwoorden overdenken, komt misschien de vraag bij ons op, die de discipelen aan Jezus stelden: "Wie kan dan zalig worden?" waarop de Heiland antwoordde: "Bij de mensen is het onmogelijk, maar niet bij God; want alle dingen zijn mogelijk bij God."
Christus kwam niet om hen te helpen, die in staat waren zichzelf te helpen, of die gewillig waren zich te laten helpen. Hij kwam om voor ons dat te doen, waartoe we zelf niet in staat waren: blinde ogen te openen, gevangenen vrij te laten; te bevrijden, wie in duisternis gezeten zijn. (Jesaja 42:7)"
Dan is er de vraag, of God dan mensen zal redden tegen hun wil.
Het antwoord is: Nee! Dat zal ook niet nodig zijn, want ieder mens zal voor honderd procent gewillig zijn, als God Zich aan hem openbaart. Dan zullen de ogen van de blinden zien en de oren van de doven horen en de deur van de gevangenis zal geopend zijn. Lees wat Paulus overkwam, toen hij tot geloof kwam (Handelingen 9). Wat gebeurt er met geheel Israel, als de Messias door het volk gezien zal worden (Zacharia 12 vanaf vers 10) en wat vindt er plaats met alle volken als God de sluier zal vernietigen, die alle natiën omsluiert, en de bedekking, waarmee alle volken bedekt zijn. (Jesaja 25:7)
Stellen we ons voor een evangelist, die bezig is te proberen een ongelovige te overtuigen van de waarheid van het evangelie. Hij nodigt hem uit zijn leven over te geven in geloof aan de Here Jezus. Denken we werkelijk, dat God (met eerbied gesproken) vanuit de hemel neerziet en in spanning is en vol hoop, of de ongelovige inderdaad zal ingaan op de uitnodiging: "Zal hij zich bekeren? Zal hij tot geloof komen?"
Wat een armetierig beeld van God houden we over en dus ook een armetierig evangelie, als we menen dat wij in onze vrije wil een sterk wapen in handen hebben als het gaat om onze redding.
God wil dat alle mensen zalig worden. Hij, die het verzet van mensen en duivelen tevoren kende, verklaart na duizenden jaren van dat verzet: Ik wil dat alle mensen zalig worden en tot kennis van de waarheid komen.
En dan durven wij, eendagsvliegen voor Hem te gaan staan en te zeggen: "Ja, alles goed en wel, maar al uw willen helpt niets als wij dat zelf niet willen en daarom zal die zaligheid van alle mensen nooit werkelijkheid worden. Het zal de mens en de duivel gelukken uw wil in eeuwigheid te weerstaan."
Als het nu ongelovigen waren, die zo spraken, maar zelfs kinderen van God lopen met zulke gedachten rond. Er gebeurt veel tegen de wil van God in, maar uiteindelijk komt Hij tot zijn doel. De wil van God alle mensen zalig te maken rust op zijn onmetelijke liefde. Was het anders dan zou de gedachte in ons kunnen opkomen: Heeft Hij alles wel goed gepland?
Kennen we Gods boodschap van de universele verzoening, dan leren we ook weer rustig nadenken over dood, hel en verloren gaan, omdat we verstaan dat dat alles moet dienen om de heilige wil van God te volbrengen.
De Here Jezus is niet tot ons afgedaald vanuit de heerlijkheid van de hemel met de gedachte: "Zou Ik er een aantal kunnen redden? Ze moeten natuurlijk wel willen, anders… Als ze niet willen laat Ik ze allemaal verloren gaan in de poel van vuur."
Hij heeft macht over alle vlees. (Johannes 17:2) Wat zou die macht voorstellen, als die voor een taak kwam te staan, waartegen ze niet zou zijn opgewassen, omdat het vlees, waarover God aan Christus macht gaf, sterker zou zijn dan de Geest des levens en de kracht Gods tot behoud?
Men werpt tegen: "Ja maar, God dwingt de mens niet, we zijn vrij om te kiezen." Met deze tegenwerping beperkt men het vermogen van God om het allerhardnekkigste en taaiste verzet van de kant van de mens te overwinnen. Het is alsof men zegt: "Ja maar met ons had de Heilige Geest niet zoveel moeite. Wij waren niet zo verhard als de anderen. Er was bij ons een mindere zondigheid, die God te overwinnen had."
Iemand schreef, dat God in deze eindtijd zijn uiterste best doet om nog zoveel mogelijk mensen te redden. We merkten al eerder op, dat God nooit pogingen in het werk stelt en zeker niet om mensen te redden. Laat het goed tot ons doordringen, dat God alle mensen redt, al moet Hij daartoe afkeer genezen. Maar evengoed is het waar, dat Hij straks bij het einde geen teleurstelling zal kennen. Stel je voor, dat de Zoon dan tot zijn Vader zal moeten zeggen: "We hebben alles gedaan, wat in ons vermogen was, maar het is op een teleurstelling uitgelopen. Ze wilden niet."
Heeft u een woord gelezen waar u meer over wil lezen, vul het dan hieronder in.
Naar hoofdstuk 42
Naar de indexpagina