"Zie!, meer dan Salomo is hier!"(Matt. 12:42;SW). Zo getuigt onze Heer over Zijn eigen wijsheid. In werkelijkheid ontsprong de wijsheid van allen uit de Zijne, door Zijn geest, die in hen was (1 Petr. 1:11). Salomo kon planten en dieren beschrijven, maar Christus bezat, vanaf het begin, perfect scheppende wijsheid, want God maakte alles doorheen Hem. Zo maakte Hij, naar Zijn Vaders wil, het plan voor ieder schepsel en voerde dat uit. Maar Zijn diepste wijsheid rustte op Zijn kennis van de loop van het liefdesplan van God voor de hele schepping. Hij bezit een perfect begrip van de wijsheid van de Vader, zodat Hij alles doet naar de raad van Zijn wil, en begrijpt hoe Hij Zich moet voorbereiden voor heel Zijn doelstelling. Hoe goed Hij bekend was met Gods met wijsheid gevulde beslissing om door Zijn offer alle kwaad in goed om te vormen, wordt duidelijk door het feit dat het de geest van Christus was die er in de Hebreeuwse Schrift van getuigde (1 Petr. 1:11).
Maar deze wijsheid bracht Hij niet met Zich mee toen Hij kwam bijwonen op aarde. Het werd achter gelaten in Zijn "kenosis" of zelfontlediging (Filip. 2:7). Hij moest die weer opnieuw verkrijgen. Dat is een van de meest wonderwaardige aspecten van Zijn mens zijn als de Zoon van God. Zelfs als jongeman was Hij gevuld met goddelijke wijsheid (Lev. 2:40: Maar in die tijd was het niet geperfectioneerd, want er staat geschreven: "En Jezus nam toe in wijsheid en grootte en gunst bij God en de mensen" (Luk. 2:52;SW). Zeker, Hij was Gods Zoon, Wiens hart helemaal zuiver en onbevlekt met zonde was, vanaf Zijn geboorte gevuld met de geest van God, de geest van wijsheid, maar toch ontving Hij deze wijsheid niet op miraculeuze wijze, bovennatuurlijk van de geest, maar door perfect natuurlijke middelen, door ijverig lezen en geloven in de ontvangst van het Woord van God. Zijn oproep om de Schrift te doorzoeken was in overeenstemming met Zijn eigen praktijk. In Zijn eerdere heerlijkheid kende Hij duidelijk alles over Zijn grote bestemming als Offerlam, dat Hij dit plan van de Vader mededeelde aan de schrijvers van de heilige rollen. Maar, O, het wonder van Zijn zelfontlediging! Toen Hij mens werd moest Hij Zijn eigen onthullingen weer terug in bezit nemen. Het was niet door bovennatuurlijke vulling van bovenaf, noch door herinnering van Zijn eerdere bestaan in de heerlijkheid bij de Vader, maar door het lezen van de Torah, de Hebreeuwse Schrift, de Bijbel van die tijd, door de krachtige oefening van Zijn geest, dat Hij ieder onderdeel van Zijn taak leerde, alles wat over Hem in de rollen van Mozes en de profeten en de Psalmen was geschreven (Joh. 5:40; Luk. 24:27,44). Zijn eigen woorden, die Hij opnieuw in Zijn hart in bezit nam, groeiden in Hem op wonderlijke wijze. Zijn voortdurende vooruitgang in kennis van de Schriften was, tegelijkertijd, een toename in wijsheid. Zelfs in de leeftijd van twaalf jaren, verbaasde Hij de Schriftgeleerden door Zijn vragen en antwoorden (Luk. 2:46). En toen Hij in het openbaar begon te spreken, vroegen zij waar Hij zulke wijsheid vandaan had (Matt. 13:54), en hoe Hij zo'n kennis van de schrift kon hebben, ziende dat Hij niet gestudeerd had (Joh. 7:15).
De wijsheid van Christus straalt in vele vormen naar buiten. In Zijn discussies met Zijn vijanden waren Zijn antwoorden, waarmee Hij aan hun subtiele valstrikken ontsnapte, zo vol van wijsheid, dat zij perplex stonden (Mar. 12.13-17).
Nog diepere wijsheid is te vinden in Zijn uitlegging van de Schrift. Met zulke kennis had niemand voor Hem, laat staan de Schriftgeleerden van Zijn tijd, het Woord van God geopend. Hij begreep de diepste verbanden tussen de heilige rollen, en is voor ons een perfect voorbeeld voor het correct snijden er van. In de synagoge in Nazareth, toen Hij las uit de rol van de profeet Jesaja, stopte Hij middenin een zin, om zo niet de toekomstige dag van verontwaardiging te vermengen met dat wat op dat moment werd vervuld (Luk. 4:18,19,21). Hij had zo'n begrip van de profetische rollen, dat Hij kon uitwijden over en ingaan op hun voorzeggingen. Zo'n geval is te vinden in Mattheüs vierentwintig.
Toch lag Zijn meest diepzinnige wijsheid in Zijn houding tegenover het kwaad dat Hij ontmoette, als uit de hand van God. Van de profeten wist Hij dat Zijn offerdood de goddelijke wil was. Zeker, wij zien zulke overwinningen over kwaad in eerdere mannen van God. Job kon Hem prijzen voor de vreselijk zware beproeving die hij moest doorstaan (Job 1:21: 2:10). Toch kon hij deze houding niet blijvend volhouden, maar verzonk al snel in een bitter vragen stellen. Ja, de moedige Job was niet in staat anders te doen. Hij bezat niet de opstandingskracht van Christus, samen met de hoogste onthullingen, die alleen kracht geven voor de succesvolle overwinning van kwaad.
Maar zo was het niet met de Zoon van God! Hij doorstond, het kwaad aanvaardend uit de hand van Zijn Vader, zelfs de schaamtevolle dood van het kruis. Hij had zo'n grondig inzicht in het plan van redding, dat Hij kwaad herkende als een uitdrukking van Zijn diepste wijsheid, want Hij gebruikte het als het middel om Zijn onbeperkte liefde tentoon te spreiden, aan het kruis. We mogen het gebed van de Zoon, "Uw wil geschiedde", zien als de vrucht van goddelijke wijsheid.
De Schrift doet ook verslag van andere gelegenheden waarbij de Zoon kwaad uit Vaders hand nam en Hem er voor loofde. Toen de haat van de Farizeeën zo groot was geworden dat zij Hem beschuldigden van het hebben van een demon (Matt. 9:34), en het duidelijk begon te worden dat Hem lijden en de dood te wachten stond, bad Hij: "Ik belijd aan U, Vader, Heer van de hemel en van de aarde, dat U deze dingen verbergt voor wijzen en intelligenten, en U ze onthult aan de kleintjes, ja, Vader, want zo werd het een welbehagen voor U" (Matt. 11:25,26;SW). Op deze wijze maakt de Zoon duidelijk dat Zijn Vader de tegenstand tegen Hem geregeld had, maar, in Zijn wijsheid, alleen om die te gebruiken voor de uiteindelijke overwinning er over.
Op deze manier sprak onze Heer over Gods wijsheid toen Hij, met gezag, de wetgeleerden aan de kaak stelde (Luk. 11:45-48). Hij ging verder: "Hierom ook zei de Wijsheid van God: 'Ik zal profeten tot hen zenden en apostelen en sommige van hen zullen zij doden en zij zullen vervolgen,' opdat het bloed van al de profeten, dat vergoten is sinds de nederwerping van de wereld, van dit geslacht opgeëist zal worden"(Luk. 11:49,50;SW). Hier, nogmaals, besloot God tot een onderneming waarvan Hij tevoren wist dat die de bitterste tegenstand zou ondervinden. Vanuit het menselijk oogpunt is het zeer onverstandig ambassadeurs uit te zenden naar waar tevoren bekend is dat zij vervolgd en gedood zullen worden. Maar nu verklaart onze Heer, met nadruk, dat God dit heeft gedaan. Daarmee onderwijst Hij openlijk dat het Gods wil is dat het kwaad zal rijpen, en dat het in overeenstemming is met Zijn wijsheid wanneer Hij toestaat dit zo te doen. Daarom kan het niet dwaas en doelloos zijn. Nee, veeleer zal het gebruikt worden voor Zijn heerlijkheid. Hiermee hebben we de diepten bereikt waaruit de bijzondere wijsheid voor ons vandaan komt.
Stefanus was gevuld met geest en wijsheid (Hand. 6:10). Bovendien waren zij niet krachtig genoeg om de wijsheid die hij had gesproken te weerstaan. Onmogelijk om tegen te spreken bewees hij aan zijn tegenstanders dat de Gekruisigde en Opgestane Israels Messias is (Hand. 9:22; 18:28). In hem was de belofte van onze Heer vervuld: "want Ik zal jullie een mond en wijsheid geven waartegen allen die jullie tegenstaan niet zullen kunnen weerstaan of tegenspreken" (Luk. 21:15;SW). Zijn grote verdedigingstoespraak voor het Sanhedrin geeft ons een blik in zijn wijsheid. Die wordt gezien in zijn diepe inzicht in het goddelijk handelen met Zijn volk. Op meesterlijke wijze schetst hij de geschiedenis van Israel, voortdurend hun ongehoorzaamheid bloot leggend, tegelijkertijd zijn toehoorders waarschuwend, die aan dezelfde zonde schuldig waren. Zijn verdediging bereikte z'n hoogtepunt toen hij ze er van beschuldigde (Hand. 7:51). Deze afsluiting van de toespraak van Stefanus heeft een bijzonder belang, niet alleen voor hem, maar voor alle vrome Israelieten. Deze hernieuwde oppositie van hun natie werd een zwaar, onoplosbaar probleem. Hadden we Stefanus, die zo vakkundig hun geschiedenis had gepresenteerd, gevraagd wat God hierna gepland had, dan zou hij erkend hebben dat hij niets wist van een goddelijke onthulling. Hij wist, uit de Hebreeuwse Schrift, heel goed dat hun Messias zou komen om Zijn koninkrijk op te richten en dat, in die dag van Zijn macht, Zijn volk Israel gewillig zou zijn om Hem te gehoorzamen (Psa. 110:3). Verder wist hij dat er zware oordelen zouden komen vóór de komst van dat koninkrijk. Maar nadat Israel hun Koning had verworpen en gekruisigd en toen ook nog het werk van de heilige geest tegenwerkte, was de toekomst een duister probleem, zelfs voor hen die de meeste kennis en wijsheid bezaten. Daarom rees de vraag op: "Wat zal God, in Zijn wijsheid, nu doen?"
Dit probleem werd steeds erger naar mate de tegenstand van de natie steeds hardnekkiger en zelfs gewelddadig werd. Hoewel een aanzienlijk aantal Joden geloofden, nam het volk als geheel, samen met de geestelijke en wereldse heersers, de plaats in van een vijand van de boodschap waar het de Gekruisigde en Opgestane betrof. Na deze werd tegenstand in het land een voldongen feit; de Joden van de verstrooiing moesten beproefd worden. Dit onderzoek werd door Paulus verricht, die de boodschap bracht tot ver buiten de grenzen van het land (Hand. 13:2).
In Antiochië in Pisidië kwam de zaak tot een hoogtepunt. In de synagoge daar verkondigde hij Christus als de Redder van Israel, en sommigen geloofden (Hand. 13:16-43). Op de daarop volgende sabbat kwam vrijwel heel de stad samen om het woord van de Heer te horen (44). Dan (45) krijgen we het resultaat van deze bediening.
Hoeveel pijnlijke tegenstand God al had verdragen bij het uitvoeren van Zijn programma, we mogen zeggen dat dit vrijwel universeel de verwerping van Zijn geliefde Zoon vernieuwde. Hun Messias en Koning was de hoofdoorzaak voor het verwerpen van Israel door God en rechtvaardigde het. Dit hernieuwde uitstellen en afstand nemen van het komende koninkrijk moest wel leiden tot een scheiding van Israels relatie met Elohim. Niet alleen werd Zijn volk Zijn vijand, maar zij werden onbruikbaar voor het uitvoeren van hun missie om zegen te brengen naar de andere natiën. Moeten zij nu voortgaan te verblijven in hopeloosheid, zonder het goddelijke licht? Er staat geschreven (Jer. 4:1,2): "Indien jij terugkeert, Israel, is de verzekering van JAHWEH, keer je terug naar Mij; en indien jij jouw gruwelen wegneemt van voor Mijn aangezicht en jij niet gaat zwerven, en jij zweert: JAHWEH is leven, in oordeel en in rechtvaardigheid, dan zullen de natiën zichzelf in Hem zegenen en in Hem zullen zij roemen."
Als gevolg daarvan kan er, tijdens de tegenstandhouding van Israel, geen verwachting van zegen voor de andere natiën zijn. De Hebreeuwse Schrift kent, als geheel, geen andere zegen voor de wereld dan die welke komt door een gehoorzaam Israel. De hernieuwde verharding van de priesternatie, maakte het uitzicht donker en hopeloos. En dit was in het bijzonder zo omdat, in die tijd, er geen verdere onthullingen waren over een andere ontvouwing van Gods plan.
Deze donkere era werd door God in die zin verlicht, dat Hij een geheel nieuwe methode van redding begon te onthullen. Deze onthulling werd niet door Stefanus gegeven, noch door Petrus of Johannes of iemand anders van de twaalf apostelen, maar veeleer door Saulus van Tarsus, later bekend als de apostel Paulus. Door de aard van zijn roeping als een ander soort apostel, wordt duidelijk aangegeven dat God een nieuwe opdracht aan het uitvoeren is. De onthullingen die aan Paulus werden gegeven, dat de voorgenomen verwerping van het Koninkrijksoffer, in werkelijkheid een goddelijke noodzaak is met het oog op een geheim doel, tot dan toe verborgen. En de herkenning van deze genadevolle redding is die wijsheid die God voorzag vóór de aionen, speciaal voor onze heerlijkheid. Dit leidt tot het hoofdthema van onze huidige studie.
De aard van de aan ons gegeven wijsheid wordt weerspiegeld in de paar woorden van Paulus: "maar wij spreken wijsheid van God in een geheim, dat God tevoren beschikt had, vóór de aionen, voor onze heerlijkheid" (1 Kor. 2:7;SW). Hier wordt benadrukt dat de wijsheid die voor ons was bestemd, komt door de onthulling van een geheim dat tot dan toe in God was verborgen. In dezelfde geest sprak Daniël toen hij dank bracht voor de onthulling die hij ontving en voor de wijsheid die het toedeelde: "Want Hij veranderde de era's en de bepaalde tijden; Hij deed koningen voorbij gaan en doet koningen opstaan, de wijsheid schenkend aan wijze mannen en kennis aan hen die verstand hebben. Hij onthulde de diepe dingen en de dingen die verborgen zijn, wetend wat er in de duisternis is, want in een lichtstroom die bij Hem is wordt het opgelost" (Dan. 2:21,22;SW). Zo was ook de manier waarop God Bezaleël vulde met Zijn wijsheid: "En Ik zal hem vullen met geest van Elohim, in wijsheid en verstand en met kennis, in alle werk" (Exo, 31:3;SW). Dit komt overeen met 1 Korinthe 2:10 "Want °God onthult het ons door de geest, want de geest doorzoekt alles, zelfs de diepten van God."
We zien dat goddelijke wijsheid, en de methode van overdracht in iedere bediening dezelfde blijven. Het ligt opgeslagen in Gods diepe, weloverwogen doelstelling van zegen, die Hij deel met de Zijnen door Zijn geest, maar met het verschil dat de geschenken van vandaag verreweg de wijste zijn. Laten we zien wat Paulus zegt over deze fundamentele waarheid: "in Wie al de schatten van de wijsheid en kennis verborgen zijn"(Kol. 2:3;SW). Hier leert hij dat God de enige Bron van alle wijsheid is. In de voorgaande verzen, echter, maakte hij bekend dat God van ganser harte bereid is deze schatten met de Zijnen te delen en hen in bezit te stellen van deze rijkdommen. "... verenigd* wordend in liefde en in alle rijkdom van de zekerheid van het inzicht, in bovenkennis van het geheim van de God van Christus" (Kol. 2:2;SW).
Ja, aan Gods zijde was alles gedaan zodat nu Zijn onthulling ook de harten van de Zijnen kon bereiken. Als eerste, en op een bijzondere wijze, werden ze aan Gods uitverkoren instrument gegeven, de apostel Paulus, door de Opgestane persoonlijk. In Efeze 3:3 zegt Paulus: "die naar openbaring aan mij is bekend gemaakt, het geheim waarvan ik eerder in het kort schreef." En in Galaten 1:12 "want ook ontving ik het niet van een mens, noch werd het mij geleerd, maar door openbaring van Jezus Christus." Het is gemakkelijk te zien waarom deze dingen rechtstreeks aan Paulus werden gegeven, want er was hierover niets te vinden in de Hebreeuwse Schrift. Paulus maakte ze voor het eerst bekend in zijn brieven. In Efeze 3:8,9 spreekt hij als volgt: "Aan mij, de minder dan de minste van alle heiligen, werd de genade gegeven dit aan de natiën te evangeliseren: de onnaspeurlijke rijkdom van Christus, en allen opheldering te geven over wat de bediening van het geheim inhoudt, dat verborgen was in de aionen in God, Die het al schept."
Toch is dit niet het enige geheim dat aan Paulus werd gegeven. Het geschenk van goddelijke wijsheid bestaat uit een hele keten van verdere onthullingen. In overeenstemming met onze hoge roeping zijn we ontvangers van de diepste geheimen, die ons een vol inzicht geven in Zijn met wijsheid gevulde weg met Zijn schepping, tot aan de voleinding toe. Deze geheimen lossen volledig de vraag op over Israels huidige verharding, en is een van de meest overtuigende bewijzen van hoe diep God van ons houdt, omdat Hij Zijn diepste geheimen met ons deelt, die allemaal te vinden zijn in de Paulinische brieven.
Dat betekent niet dat iedere gelovige deze onthullingen kan leren door simpelweg Gods Woord te lezen. In overeenstemming met Zijn vastgelegde orde zijn er leraren nodig, waarin Hij heeft voorzien en die Hij heeft geroepen. Door middel van een geest van rijkdom en onthulling, samen met ijverig doorzoeken van de Schrift, verkrijgen zij een juist begrip en worden zij in staat gesteld om de ecclesia, door middel van heldere uiteenzettingen, op de hoogte te brengen van wat zij gevonden hebben. Dit, echter, maakt het alleen voor ons mogelijk om ze ons eigen te maken; met ijver en geduld moeten we deze uiteenzettingen testen door het Woord. Alleen op deze manier komen gelovigen in het bezit van Zijn geestelijke, met wijsheid gevulde geheimen. God heeft reeds de dienst van hen die door Hem zijn geroepen rijkelijk gezegend. Steeds meer heiligen leren deze diepere waarheden, en worden gevuld met verbazende verwondering door de diepten van Gods wijsheid.
Steeds weer opnieuw worden gelovigen geholpen en versterkt door deze bediening en worden zij op hun beurt getuigen van deze onthullingen van goddelijke wijsheid. Deze hele uiteenzetting is slechts een herhaling van onderwijs dat op deze wijze werd gegeven.
Nu zei Paulus dat hij alleen van deze dingen kon spreken onder de volwassenen, dat wil zeggen, de gevorderde heiligen (1 Kor. 2:6). Ter uitleg zegt hij (3:1,2): "En ik, broeders, kon niet tot jullie spreken als tot geestelijke mensen, maar als tot vleselijke mensen, als tot onmondigen in Christus. Ik gaf jullie melk te drinken, geen vast voedsel, want jullie waren nog niet in staat dat te verdragen. Ja ook nu zijn jullie daar niet toe in staat."
Toch sluit hij jonggelovigen absoluut niet uit, maar laat zien dat geloof, zelfs in het begin, een vrucht van goddelijke wijsheid is. Dat is duidelijk, want als, onder de wet van Mozes, de vrees voor JAJWEH het begin van wijsheid is, hoeveel meer is het, in de bedeling van genade, wijs om in Christus te geloven, de Gekruisigde en Opgestane!
Er zijn twee klassen van goddelijke wijsheid, die voor de beginner en die voor de volwassene in het geloof. Paulus legde dit uit in een compleet deel met een ordelijke rangschikking. Hij begint met de elementaire (1 Kor. 18:2-5) en vervolgt met de diepere wijsheid (2:16-16). In overeenstemming hiermee beginnen we met "Het begin van wijsheid in de bediening van geloof," in onze volgende bijdrage.
M. JAEGLE
Door naar deel 3.