De goddelijke uitspraak waarop dit deel van onze serie is gebaseerd, is te vinden in Efeze 1:4 - "zoals Hij ons verkoos in Hem vóór de nederwerping van de wereld"(SW). We zouden er altijd de voorkeur aan geven het woord "verkoos" te gebruiken in plaats van selecteren, maar "onze keuze" kan gemakkelijk verkeerd verstaan worden, alsof wij het kiezen deden.
Deze paar woorden tonen ons de liefde van God in volle werking voor ons. Ze zijn gevuld met overstijgende rijkdom van diepe zegen, en behoren tot de onthullingen die de hoogste piek uiteenzetten van de genade die God ons heeft gegeven. Om al de kostbare kenmerken die zij bevatten te begrijpen en volledig te waarden, zullen we eerst de voetheuvels moeten beklimmen die naar zulke hoogten leiden.
We zullen, stap na stap, het pad van Paulus' brieven volgen, die de voortdurend stijgende onthullingen van God openbaar maken. De afmeting van deze brieven, vergeleken met de rest van de Schrift, is zeer klein. De inhoud, echter, doet ze stijgen tot hemelse hoogten, hoog boven alle andere onthulling. De diepte van hun genade is zo ondoorzoekbaar en ze zijn beladen met zo'n massa aan goddelijke heerlijkheid, dat zij alleen in porties onthuld konden worden, zodat zij die ze ontvingen ze konden grijpen en verstaan. Zoals het onmogelijk is de top van een hoge trap in een stap te bereiken, zo kunnen wij ook pas de onthulling van onze uitverkiezing in Efeziërs ter hand nemen totdat we het pad zijn op gegaan dat er naar toe leidt. Dit wordt gedaan door de chronologische volgorde van de brieven na te volgen zoals die ons door de bediening van de apostel Paulus gebracht werden.
De loop van de instructie over onze uitverkiezing begint pas echt in de Handelingen van de apostelen. Daar, bij het begin van de ecclesia, lezen we er onmiddellijk over (Hand. 13:46-48). Toen Paulus, in het Pisidische Antiochië, zich voor het eerst echt tot de heidenen richtte, en sommigen door zijn boodschap tot geloof kwamen, sprak Gods Woord als volgt over deze eerstelingen uit de natiën: "en geloven, zovelen als aangewezen waren voor aionisch leven"(Hand. 13:48;SW). Hier schijnt het eerste straaltje van onze uitverkiezing op ons, als een klein deel van de krachtige onthulling. Zelfs als deze woorden ons slechts een voorschot geven, toch heeft de geest van God daarmee een principe bekend gemaakt dat toepasbaar is tijdens heel deze huidige bediening, want dit is de manier waarop alle leden van het lichaam van Christus worden geroepen. Slechts zovelen krijgen nu geloof als waren aangewezen voor aionisch leven. Dit is een speciaal geschenk voor de ecclesia. Hier hebben we een beslissing die ten uitvoer wordt gebracht en dit is een uitstekende verklaring van onze uitverkiezing.
Dit is de eerste van de door Paulus geschreven brieven. Hij had net zich en zijn mede apostelen voorgesteld en de heiligen genade en vrede toegewenst, en God kort gedankt voor hun gezonde groei in het geloof, of hij brengt het onderwerp van hun uitverkiezing ter sprake: "jullie uitverkiezing waargenomen hebbend, broeders, geliefd door God"(1Thess. 1:4;SW).
Dit thema wordt door Paulus als vanzelfsprekend met zeer recente gelovigen ter hand genomen, en hij laat daarmee zien dat het behoort bij de aller-vroegste fasen van opleiding in het geloof. Hij spreekt er over met de uiterste vrijheid, zonder enige hint dat het iets duisters en geheimzinnigs is. De manier waarop hij het uitdrukt laat deze reddende genade zien in z'n vroegste fase. Met de woorden "waargenomen hebbend" vertelt hij hen dat eens alleen hij en zijn medewerkers begrip hadden van de keuze van deze ecclesia, maar nu moet de Thessalonicenzen, en met hen allen die het leven van geloof beginnen, deze waarheid verteld worden. Hoe het kon zijn dat Paulus wist dat deze recente gelovigen uitverkoren waren, wordt getoond in de volgende woorden: "dat ons evangelie niet tot jullie in woord alleen was gekomen, maar ook in kracht en in heilige geest en in veel zekerheid, zoals jullie waargenomen hebben wat wij waren geworden te midden van jullie, terwille van jullie. En jullie zijn imitatoren van ons geworden en van de Heer, het woord ontvangend in veel verdrukking met blijdschap van heilige geest"(1Thess. 1:5,6;SW). Iedereen dan die Gods Woord hoort en voor wie het zo'n levende kracht wordt dat hij Christus als zijn Redder ontvangt, heeft, door deze ervaring, het bewijs dat hij Gods geest heeft en een van de uitverkorenen is. Dat is een welkome boodschap voor alle beginners in het geloof. Een gebrek aan deze kennis schept vaak ruimte voor bescheidenheid, waardoor men niet durft zichzelf als gekozen te beschouwen. Deze passage laat zien dat zo'n start het zege van de verkiezing is. Het lijkt er op alsof onze hemelse Vader Zijn kinderen wil verlichten over dit belangrijke aspect van de redding, om hen zo te beschermen tegen martelende twijfel.
Dit, echter, is alleen de buitenste, openbare kant, waaruit Paulus kon concluderen dat de Thessalonicenzen onder de uitverkorenen waren. Zijn echte kennis over de uitverkiezing van gelovigen kwam uit een diepere bron. Alles wat hij wist over de ecclesia die het lichaam van Christus is, kwam tot hem door een onthulling van Jezus Christus (Gal. 1:12; Efe. 3:1). Christus verscheen hem meerdere malen persoonlijk (Hand. 26:16,17: 22:17) om aan hem, de gekozen apostel van Zijn ecclesia, de geheimen over de nieuwe rechtspersoon mede te delen, zaken die niet buiten Paulus' brieven onthuld worden.
In dit verband merken we op dat de titel van de laatste rol van Gods Woord hetzelfde belang heeft: "De openbaring van Jezus Christus", foutievelijk genaamd "De openbaring van Johannes." Volgens deze zijn er twee kenmerkende onthullingen van Jezus Christus, waartussen we radicaal onderscheid moeten maken. Aan de apostel Johannes verscheen Christus om hem Zijn onthulling te laten zien wanneer Hij tot Zijn volk Israel komt, om Zijn koninkrijk op aarde te vestigen. Dit zal bereikt worden door middel van vele zware oordelen. Aan de apostel Paulus, echter, verscheen Hij om hem de opdracht te geven een nieuwe ecclesia te vestigen, en om de hoge positie er van te onthullen. In plaats van oordeelssessies hebben we een boodschap van de diepste en zuiverste genade voor de natiën, omdat het bekend maakt dat Christus tot hen is gekomen, in geest, om een select gezelschap uit te roepen voor de hoogste positie in het universum. Deze kennis zal ons weerhouden de boodschap te begeren die de apostel Johannes in de laatste rol van de Schrift bracht aan Israel.
Als Paulus klaar is met schrijven over de verkiezing van de Thessalonicenzen (1:4), neemt hij op wat volgt:
"en getuigen tot jullie God waardig te wandelen, Die jullie roept in Zijn koninkrijk en heerlijkheid"(1Thess. 2:12;SW). In de gewone zaken van het leven is dit de procedure. Een professor die een roeping ontvangt voor een leerstoel in de faculteit van een universiteit, wordt eerst gekozen, of geselecteerd, door het juiste comité, maar hij weet er, als regel, niet van totdat hij zijn roeping ontvangt. Zo wordt ook ieder mens die geroepen wordt in gemeenschap van Zijn Zoon, Jezus Christus, onze Heer (1 Kor. 1:9), eerst gekozen door God, zonder er tevoren maar een flauw vermoeden van te hebben.
Er is, vanwege bepaalde woorden van Jezus, twijfel gerezen in het denken van veel gelovigen waar het deze onscheidbare band betreft tussen uitverkiezing en roeping. "Velen zijn geroepenen, maar weinigen uitverkorenen"(Matt. 22:14;SW). Maar is in het geheel geen basis voor de twijfel die deze woorden veronderstellen, want het is alleen toepasbaar op het volk Israel en is beperkt tot de periode toen Hij onder hen aanwezig was. Die bediening is bijzonder en enkelvoudig vanwege het feit dat de Messias tot Zijn volk kwam, niet om door hen ontvangen te worden en Zijn koninkrijk op te richten, maar om verworpen en gekruisigd te worden, met het oog op de verzoening van allen. Als lid van de gescheiden koninkrijksnatie had iedere Israeliet het recht om geroepen te worden toen de Messias kwam. Dit werd bereikt toen Jezus op heel de natie een beroep deed om zich te bekeren. Ook de twaalf werden uitgezonden om de hele natie te roepen (Matt. 10:6). Het is inderdaad zo dat op deze manier velen werden geroepen, maar slechts een paar werden uitgekozen in Hem in Zijn vernedering te erkennen als de ware Messias (Luk. 6:13; Joh. 15:15,19). Alleen tijdens die korte bediening is "velen zijn geroepenen, maar weinigen uitverkorenen" toepasbaar. Het werpt een helder licht op de dubbele positie van het volk Israel, die afhankelijk was van de goddelijke wijze van werken. Als we deze uitspraak in de huidige bediening dwingen zal het vreselijke verwarring veroorzaken onder onvolwassen gelovigen, want het stelt vragen bij de vitale band tussen verkiezing en roeping.
Paulus spreekt op deze manier nooit over deze twee. In de ecclesia zijn ze onlosmakelijk verenigd; bij ons heeft roeping een veel diepere betekenis. Het is niet toepasbaar op hen die simpelweg een evangelist hebben horen spreken. Iemand die geroepen is, dat wil zeggen: tot geloof gekomen is, behoort beslist bij de uitverkorenen en hoeft daar in het geheel geen twijfel over te hebben. In de huidige bedeling zijn alleen de uitverkorenen geroepen en geen enkele van hen zal over het hoofd gezien of vergeten worden.
Zo is deze ecclesia alleen samengesteld uit de geroepenen. Deze methode van hen samenbrengen in een zichtbaar bestaan heeft het de goddelijke naam gegeven: de ecclesia. Dat betekent, letterlijk: de UIT-GEROEPENEN.
Tegelijkertijd is deze naam de meest simpele uitleg van de aard van dit lichaam van mensen: Een tevoren gekozen aantal dat uit de zondigende, ongelovige massa van de mensheid is geroepen.
Nadat de Thessalonicenzen uit een leven van zonde en afgoderij waren geroepen, in een leven met en voor God (1 Thess. 1:9), toont Paulus hen waarheen deze goddelijke roeping leidt: "Die jullie roept in Zijn koninkrijk en heerlijkheid"(1 Thess. 2:12;SW). Wat een hoog en verheven doel! Gods koninkrijk omvat heel het universum, samengesteld uit de hemelen en de aarde. Terwijl Israel voorbestemd is voor een koninkrijk op deze aarde, zijn wij bestemd voor hemelse heerschappij. Hiermee verbonden is God eigen heerlijkheid en het hemelse overtreft het aardse verre, ondanks de vernederende waarheid: "Want allen zondigden en hebben gebrek aan de heerlijkheid van God" (Rom. 3:23;SW). Al in Adam verloren wij deze heerlijkheid en werden we naakt, blootgesteld en als zondaren in deze wereld. Maar aan het kruis en door Zijn opstanding heeft Christus, de laatste Adam, het herkregen, en nu mogen we ons verheerlijken in de verwachting van de heerlijkheid van God (Rom. 5:2).
Paulus gaat vervolgens verder met betrekking tot de waardige wandel van hen die geroepen zijn: "want God roept ons niet voor onreinheid, maar in heiliging"(1 Thess. 4:7;SW). Toen, net als nu, was het leven van de mensen verzadigd met lustvolle passies, zoals onreinheid en hebzucht en lichtzinnigheid (5:6; Efe. 4:19). God heeft ons zeer zeker niet geroepen voor zulke wereldse zaken, die zo verontreinigend zijn. Integendeel! Zijn roep komt tot ons met als doel dat wij dit soort leven verlaten en nu, als de uitverkorenen, een leven van heiligheid leven. Paulus stelt hiervoor de Thessalonicenzen voor als modellen, en toont in hen, in een korte, bondige stijl, wat zo'n leven inhoudt: "hoe jullie keren tot God, weg van de afgoden, om te slaven voor de levende en ware God" (1Thess. 1:9;SW). Dit geeft, in ingedikte vorm, weer wat een leven van heiligheid inhoudt.
In deze brief verwijst Paulus door middel van een nieuwe term naar selectie, of keuze. "Maar wij behoren God altijd te danken over jullie, broeders, geliefd zijnd door de Heer, dat God aan jullie de voorkeur geeft als eerstelingen tot redding, in heiliging van de geest en geloof in de waarheid, waarin Hij ook jullie roept door ons evangelie, tot verkrijging van de heerlijkheid van onze Heer, Jezus ."(2 Thess. 2:13,14;SW).
De letterlijke betekenis van "voorkeur" bestaat hierin dat, uit een groep mensen, een aantal de voorkeur krijgt, om zo een speciale taak toevertrouwd te krijgen. Bij het prille begin moet God heel de mensheid voor Zich gehad hebben en in Zijn doelstelling aan een aantal de voorkeur gegeven hebben, om zo een grote onderneming te kunnen vervullen die zegen brengt aan heel het universum. Om te beginnen verdeelde Hij heel de mensheid in de voorkeurhebbers en de rest. In feite zijn alle gelovigen van onze bedeling prelaten, want dit is de juiste betekenis van deze Latijnse titel, hoewel die nu beperkt is tot een hoge, kerkelijke waardigheidsbekleder.
De voorkeur geven aan is het actieve handelen van God bij het ondernemen van uitverkiezen. Door te geloven hadden de Thessalonicenzen er een praktische ervaring mee, want het bestond in hen de voorkeur geven en hen trekken uit de cirkel van hun landslieden, die in ongeloof achter bleven. Dit is de ervaring geweest van iedere gelovige. Maar de echte, veroorzakende, goddelijke voorkeur ligt ver terug in het verleden. "Vanaf het begin," zegt Paulus, werd het gedaan in Gods doelstelling. Heel onbepaald wijst Paulus terug naar een begin, zonder enige exacte aanduiding van de tijd. In de periode die vooraf ging aan de schepping zijn er verscheidene beginnen. Hier, echter, is de onthulling over de ecclesia in z'n eerste fase, een fase die Paulus beschrijft met de woorden: "Want wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele" (1 Kor. 13:9;SW). De volgende woorden zien uit naar volwassenheid, waarin wij in staat zullen zijn de waarheid volledig te herkennen. En dit heeft hij geïntroduceerd in de laatste, afsluitende onthullingen met betrekking tot de ecclesia, in zijn gevangenisbrieven. Daarin brengt hij exacte specificaties met betrekking tot dit begin, waarvan aan de Thessalonicenzen slechts een hint geeft.
In het eerste hoofdstuk vertelt de apostel ons dat God ons geroepen heeft voor toekomstige heerlijkheden. Hier, echter, spreekt hij over de geschenken die onmiddellijk op de roeping volgen. De eerste is: "dat °God aan jullie de voorkeur geeft ... tot [lett. NAAR BINNEN IN] redding"(2Thess. 2.13;SW).
Redding is niet beperkt tot de uitverkorenen, maar zal uiteindelijk tot allen komen, want "God is de Redder van alle mensen, speciaal van hen die geloven"(1Tim. 4:10). De voorkeur van de uitverkorenen, voor zover het de redding betreft, bestaat alleen hieruit, dat zij de eersten zijn, niet de enigen. Maar redding is ook een noodzaak voor de uitverkorenen. Deze waarheid wordt door God hier speciaal onder onze aandacht gebracht, omdat het een toestand betreft die het best omschreven kan worden met de woorden vergaan en verloren. Zelfs indien uitverkiezing of keuze meer is dan alleen redding, dan moeten wij, als de uitverkorenen, eerst gered worden, voordat de genade van uitverkiezing ons als instrument kan gebruiken. We zien dat de koers van instructie, waar het de verkiezing betreft, ons leidt over de diepe diepten van ongeloof en zonde en vervreemding van God, waarin we samen met alle niet-uitverkorenen waren gezonken. Jazeker! We waren arme, verloren zondaren, net als alle anderen, en we waren niet beter dan zij. Heel open beschrijft Paulus herhaaldelijk het leven van de uitverkorenen voordat zij geloofden. "Want allen zondigden en hebben gebrek aan de heerlijkheid van God,"(Rom. 3:23;SW). "... de zonen van de koppigheid, in wie ook wij allen ooit onszelf gedroegen in de lusten van ons vlees, de wil van het vlees en van het verstand doend. En wij waren van nature kinderen van de verontwaardiging, zoals ook de rest" Efe. 2:2,3;SW). Kennelijk wilde hij laten zien dat de anderen net zoveel recht op redding hebben als wij, want het is een geschenk van pure genade aan verloren zondaren, wat heel de mensheid inhoudt.
Binnen het kompas van redding is er geen verschil tussen de uitverkorenen en de niet-uitverkorenen. Indien verkiezing of keuze uitgeput zou worden in redding, en geen ander of hoger doel had, dan zou het een onrechtvaardig vertoon van partijdigheid zijn. Maar redding is alleen het noodzakelijk fundament waarop onze heerlijke roeping als medewerkers van God is gebouwd.
Allen zullen gered worden, alleen door offer van Christus op het kruis. Maar in de werking van de redding is er een beslist verschil tussen de onze en de hunne. Deze voorkeur wordt uitgedrukt met de volgende woorden: "dat God aan jullie de voorkeur geeft als eerstelingen tot redding, in heiliging van de geest en geloof in de waarheid"(2Thess. 2:13;SW). De geest van God die in ons werkt om te geloven, is de basis van onze redding. Vanwege de goddelijke voorkeur, of zoals de Galatenbrief de daad van God beschrijft - "zodat Hij ons zou bevrijden uit de aanwezig zijnde boze aion"(Gal. 1:4;SW), werden wij afgescheiden van de mensheid en ontvingen zo het geschenk van heiligheid. De geest die aan allen wordt toebedeeld wanneer zij beginnen te geloven, en de heiligheid die het bewerkt, is niet te danken aan onze eigen inspanningen, maar zijn de eerste vruchten van de genade die ons koos. Zelfs het reddende geloof van de waarheid is een geschenk van God, en is niet vermengd met onze eigen werken. Dit geloof kan niemand ontvangen, behalve zij die eerder door God zijn gekozen. Dit wordt uitgedrukt in Paulus' woor4den: "want niet van allen is het geloof"(2Thess. 3:2;SW). Ja, hij beschrijft het als "het geloof van de uitverkorenen van God"(Titus 1:1;SW).
Naast dit echte geloof hebben we vandaag iets dat sommigen "gelovend in God" noemen. Het is gebaseerd op Gods onthulling van Zichzelf in de schepping. Dit wordt verkregen door de zintuigen, de ziel, niet de geest, en het zou volgens de Schrift niet "geloof" genoemd moeten worden. Romeinen 1:18 etc. spreken er van en zeggen dat Gods verontwaardiging zal komen over hen die, God kennend, Hem niet als God verheerlijken of danken. God kan in de schepping herkend worden door middel van het denken van de mens, zonder de speciale ontvangst van Zijn geest. Grote geleerden hebben getuigd dat een studie van de natuur tot God leidt. Maar dit is geen "reddend geloof," zoals dat wat Christus aanvaardt als Degene Die voor ons tot zondeoffer werd gemaakt. Omdat dit echte geloof er exclusief is voor de uitverkorenen, kunnen ongelovigen voor de grote witte troon niet veroordeeld worden omdat zij Christus niet door geloof aanvaardden, want niemand die niet door God is uitgekozen kan dit uit zichzelf doen. Zij zullen geoordeeld worden omdat zij Hem niet als Schepper hebben erkend. Daarom zal Gods oordeel in overeenstemming zijn met de mogelijkheid van redding, en in Gods rechtvaardigheid kan de straf nooit eeuwige kwelling zijn. In de verzen tien tot en met twaalf van twee Thessalonicenzen twee, geeft de apostel ons nader zicht op dit oordeel. Ongelovigen zullen vergaan omdat zij niet de liefde voor de waarheid ontvangen en geoordeeld worden omdat zij niet de waarheid geloven. Romeinen 1:25 wijst aan welke waarheid in beeld is: "zij die de waarheid van God veranderen in de leugen en vereerd worden, en goddelijk dienstbetoon aanbieden aan het schepsel, en niet aan de Schepper." Gods Woord bevat vele waarheden, sommige groot, andere klein. In dit geval is het onderwerp niet de grootste, de vrijkoping die is in Christus Jezus, maar die welke verband houdt met God als de Schepper. Deze waarheid is veranderd in de leugen die de eer en heerlijkheid die de Schepper toebehoort, te geven aan het schepsel.
En nu geeft de apostel ons verdere feiten over de wijze van onze roeping. "waarin Hij ook jullie roept door ons evangelie, tot verkrijging van de heerlijkheid van onze Heer, Jezus Christus" (2Thess. 2:14;SW). De eerste en belangrijkste les die deze woorden ons leren, is dat God alleen Degene is Die roept, en niemand kan zeggen dat hij zich bij de ecclesia voegde uit zijn eigen wil. Bovendien worden we geïnstrueerd over in welke vorm deze roeping tot de mensheid komt: door ons evangelie! In de vroege tijden riep God met een hoorbare stem tot Abraham, Samuël en de profeten. Dit behoort bij de eerste stappen in het plan van redding, die nu ver achter ons liggen. Een hoorbare roep van een onzichtbare geest, gericht tot een gelovige, komt nu uit de demonenwereld, want God onthult Zichzelf niet langer zo. De roeping van de leden van Christus' lichaam is in harmonie met deze bedeling van volwassenheid. De roep van God, vandaag, is verpakt in de verkondiging van het woord van het kruis (1 Kor. 2:2), waarin "ook jullie het Woord van de waarheid horen, het evangelie van jullie redding"(Efe. 1:13;SW). De heilige geest laat dit leven in de harten van de uitverkorenen, als een roep van God, zodat zij er op kunnen reageren.
Het is belangrijk ook op te merken dat Paulus zegt "door ons evangelie." Herhaaldelijk noemt hij zijn verkondiging "mijn evangelie" (Rom.2:10; 16:25; 2 Tim.2:8). Van alle heerlijke waarheden die hem opgedragen waren bekend te maken, neemt rechtvaardiging door geloof de eerste, misschien wel de hoogste plaats in. Hij noemt dit zijn evangelie, omdat het verschilt van de vergeving van zonden, die de apostelen van de Besnijdenis aan hen verkondigden in verband met het koninkrijk, terwijl God hen met Zijn eigen rechtvaardigheid begenadigt die geroepen zijn om leden te zijn van Christus' lichaam. De roep van de evangelist tot de wereld zou vandaag alleen moeten bestaan uit Gods woorden uit de Paulinische brieven.
Nadat Paulus bekend had gemaakt dat God ons tot Zijn eigen heerlijkheid heeft geroepen (1 Thess. 2:12), voegt hij verder toe dat "Hij ook jullie roept door ons evangelie, tot verkrijging van de heerlijkheid van onze Heer, Jezus Christus"(2 Thess. 2:14;SW). God zou ons zeker niet iets hogers kunnen geven. Zeker, deze heerlijkheid van Christus is in ons verborgen. Maar wanneer Christus, ons Leven, openbaar gemaakt zal worden, dan zullen ook wij openbaar gemaakt worden, met Hem, in heerlijkheid (Kol. 3:4).
M. JAEGLE
Door naar deel 10.