"De woorden van Prediker, zoon van David, koning in Jeruzalem. IJdelheid van ijdelheden, zegt Prediker, ijdelheid van ijdelheden, alles is ijdelheid."
(Prediker 1:1,2)
Dit zijn de openingswoord van Prediker en ze worden gevolgd door de zinsnede "Welk voordeel is er voor de mens met al zijn gezwoeg, waarmee hij zwoegt onder de zon? "
Ze komen weer voor aan het einde van het boek, waar we lezen: "...terwijl het zilveren koord nog geketend is en de gouden bol beschadigd wordt en de kruik gebroken op de fontein en het wiel beschadigd bij het waterreservoir, en de grond terugkeert naar het land zoals die was en de geest terugkeert naar de Elohim, Die hem gaf. "IJdelheid der ijdelheden," zegt de Prediker, "het is allemaal ijdelheid"(Pred. 12:6-8).
Wat de Prediker zegt is dat ondanks heel de som van het totale menselijke streven er geen voordeel in zit voorbij het graf. Want, onderhorig als het is aan de slavernij van vergankelijkheid, het is daarom ontoereikend in de vitaliteit die de eeuwigdurendheid er van zou verzekeren.
In de woorden van de psalmschrijver:
"Hoe ijdel is alles onder de hemel!
Hoe voorbijgaand iedere aardse zegen!
Hoe magertjes al de innigste banden,
die ons binden aan een wereld zoals deze!
Is dit een ware inschatting van de positie? Als dat zo is, wat is dan de plaats van de mensheid in Gods doelstelling?
Het boek Prediker volgt direct op het boek Regels, gewoonlijk Spreuken genoemd, als haar verklaarde doel:
"om wijsheid te kennen en vermaning, om verstandige woorden te begrijpen.
Om discipline te ontvangen, om verstandig te handelen, in rechtvaardigheid en in oordeel en in billijkheid.
Om aan de eenvoudigen kundigheid te geven, aan de jeugdige kennis en een plan."
(Pred. 1:2-4)
"De vrees voor JAHWEH is het begin van kennis."
(Pred. 1:7)
"Vriendelijkheid en trouw, het moet niet zo zijn dat jij ze verlaat."
(Pred. 3:3)
"Vertrouw op JAHWEH met heel jouw hart, maar op je verstand moet je niet leunen.
Bevestig Hem op al jouw wegen en Hij zal jouw paden recht maken."
(Pred. 3:5,6)
Maar dit Boek van Regels, met al haar goede advies, met al haar aanmoediging voor een goed en wijs leven, wordt gevolgd door Spreuken, dat alles insluit onder het kopje ijdelheid. Dit woord komt er bijna veertig keer in voor, en wordt ten behoeve van de nadruk vijf maal herhaald in de openingspassage. "Ijdelheid van ijdelheden" betekent "totale ijdelheid."
Het doet er niet toe naar welk aspect van het menselijk leven we kijken, het komt op hetzelfde uit en wordt teruggebracht naar hetzelfde niveau van nietsheid, wanneer de dood het overneemt. Prediker onderzoekt vele van deze aspecten en somt, aan het einde, in deze woorden de toestand op:
"De beëindiging van een zaak is gehoord: Vrees de Elohim en hou Zijn opdrachten, want dit is voor heel de mensheid. Want de Elohim zal iedere daad in het oordeel brengen, over alles wat verborgen is, of het nu goed of kwaad is."
(Pred. 12:13,14)
Wat een boodschap om een boek mee af te sluiten! Als alles wat God ons vertelt is dat Hij ieder werk van ons in het gericht zal brengen, dan gaan we zeker diep ongelukkig zijn. We gaan zijn zoals Paulus in Romeinen 7:18-24, waar hij zichzelf beschrijft.
"14 Want wij hebben waargenomen dat de wet geestelijk is. Ik echter ben vleselijk, verhandeld zijnde onder de zonde.
15 Want wat ik bewerk weet ik niet. Want wat ik niet wil, dit praktiseer ik; maar wat ik haat, dit doe ik.
16 Indien ik nu dit doe wat ik niet wil, dan stem ik toe dat de wet goed is.
17 Maar nu bewerk ik het niet meer, maar de in mij inwonende zonde.
18 Want ik heb waargenomen dat in mij geen goed huist (dat wil zeggen, in mijn vlees), want het willen ligt naast mij, maar het goede bewerken niet.
19 Want ik doe niet wat ik wil, het goede; maar wat ik niet wil, het kwade, dit praktiseer ik.
20 Indien ik nu dat doe wat ik niet wil, bewerk ik het niet meer, maar de in mij huizende zonde.
21 Dus vind ik de wet: dat als ik het goede wil doen, in mij het kwade er naast ligt.
22 Want ik verlustig mij samen met de wet van God overeenkomstig de binnenmens,
23 maar ik bekijk een andere wet in mijn leden, oorlogvoerend tegen de wet van mijn denken, en mij in krijgsgevangenschap brengend in de wet van de zonde, die in mijn leden is.
24 Ik, diep ongelukkig mens! Wie zal mij uitredden uit dit lichaam van deze dood?"
We laten het antwoord op die vraag hier nu liggen, terwijl we naar een ander schriftgedeelte kijken.
Het elfde hoofdstuk van de brief aan de Hebreeën houdt zich geheel bezig met het onderwerp van geloof en somt een lange serie van individuen op die geprezen werden vanwege hun uitoefening van hun geloof. Waarom zouden wij dan schrijven over "ijdelheid?" Zouden we ons niet beter bezig houden met het overwegen van het onderwerp van geloof?
We vragen ons af hoeveel mensen, die dit hoofdstuk doorlezen, zich er van bewust zijn dat de lijst van gelovige karakters aangevoerd wordt door Abel, wiens naam "IJdelheid" betekent, en dat hij, hoewel reeds lang dood, nog steeds spreekt! Waarom spreekt Abel (IJdelheid) nog steeds en wat zegt hij dan? We merken, in het voorbij gaan, op dat hij langer dood is geweest dan welke mens dan ook!
In het voorgaande artikel van onze serie stelden we voor dat de mensheid werd geschapen om iets te corrigeren dat in een hogere sfeer "verkeerd" was gegaan. Een hele aion was voorbij gegaan voordat de mensheid tot stand werd gebracht, een aion die de schepping van de hemelen en de aarde zag, de "toenmalige wereld" of systeem, een kosmos die verging , een aion die begon in licht en afsloot in duisternis en chaos. Zo'n verstoring moet gezien worden in het licht van Gods doelstelling.
We herinneren onszelf opnieuw dat het Lammetje werd "afgeslacht ... vanaf de neerwerping van de wereld" (Openb. 13:8). God beschouwde duidelijk het Lammetje als geslacht zijnde voordat ooit de mens tot stand kwam; daarom was Adams zonde niet de eerste oorzaak van het offer van Christus. Het was te midden van de hemelingen dat de oorspronkelijke verstoring plaats vond die het slachten van het Lammetje noodzakelijk maakte; in feite werd dit onontkoombaar vanaf het moment dat de Tegenstander werd geschapen . Satan zelf was een hemelwezen, en zou, vóór de schepping van de mensheid, ongetwijfeld proberen God tegen te staan door het zaad van de rebellie te zaaien onder zijn mede-hemelingen, die, hoe talrijk en krachtig ze ook zouden zijn, in zichzelf niet de middelen hadden om de positie (van het verwijderen van de vijandschap en de vervreemding) te herstellen, van het weer in orde brengen van de schade die Satans activiteiten onder hen had aangericht.
Daarom werd de mensheid geschapen als een speciale en afgescheiden orde van wezens, in het bijzonder gemaakt in het beeld en de gelijkenis van God, opdat Gods Zoon, de Hoogste van het universum en ook het Hoofd, Zichzelf zou kunnen ontledigen om in de vorm van de mensheid te komen, maar zonder Zijn gelijkenis met God te verliezen. Dan zou Hij Zichzelf nederig kunnen maken om gehoorzaam te worden tot de dood, ja zelfs de dood van het kruis, zo het middel leverend waardoor zonde (doel missen) voor eens en altijd op effectieve wijzen uit de weg geruimd kon worden en dientengevolge de vijandschap uitgewist. Volledige verzoening van allen in de hemel alsook op de aarde, is het ultieme gevolg van de vrede die door het bloed van Christus' kruis werd gemaakt.
(Om in te spelen op een later deel van deze studie willen we toevoegen dat deze speciale schepping, de mensheid, ook het kanaal zou worden door welke de ecclesia, het lichaam van Christus, geroepen zou worden om doorheen te gaan, zodat ook zij deel zou hebben aan de vijandschap en vervreemding van de schepping, zodat ze uiteindelijk in genade gered zou kunnen worden en door God gebruikt kan worden om aan de hemelingen de "allesoverstijgende rijkdommen van Zijn genade" (Efe. 2:7) te tonen. De vriendelijkheid die God aan ons heeft getoond, hoewel we zondaren en vijanden waren, zal het criterium zijn, het bewijs, de proeve van Zijn voornemen om Zijn genade uit te storten over die zich vergisten in die eerste aion).
Zo zien we dat de mensheid speciaal werd geschapen in het beeld en gelijkenis van God om het vehikel te zijn waardoor heel het universum uiteindelijk met Hem verzoend zal worden. Maar laten wij, terwijl wij dit zeggen, ons herinneren dat de mensheid slechts het instrument in Gods handen is en nooit de leidende hand of de drijvende kracht. De heerlijkheid van beslissing en de heerlijkheid van werking behoren beide toe aan God alleen; deze heerlijheid zal Hij nooit aan een ander geven. Zelfs Gods Zoon kon alleen de werken doen die Zijn God en Vader Hem te doen gaf.
Maar deze speciale schepping, de mensheid, bleef niet onopgemerkt door de Tegenstander. Hij was al snel ter plaatse, zoals hij dat altijd is wanneer er een speciale ontwikkeling is in Gods doelstelling, en we weten nu hoe hij de mensheid misleidde door het "zwakke geslacht" te verleiden. Het is een interessant punt dat er geen verslag is van het aanvallen van de mensheid door Satan, totdat ze verdeeld was en hij één deel kon aanvallen terwijl het andere afwezig was.
De Tegenstander slaagde er in Adam gebrandmerkt te krijgen als zondaar. Als zondaar, Gods verontwaardiging verdienend, wordt hij aan heel het universum tentoon gesteld. Wat moeten de hemelingen wel gedacht hebben? De mens, deze buitengewone creatie van God, ten onder gaande aan de aanval van de Tegenstander en uitgewezen uit de hof waarin hij was geplaatst en (boven mate verschrikkelijk!) onderschikt gemaakt aan de dood - iets waar tevoren nooit zelfs maar aan gedacht werd. Wat kon er nog aan hoop zijn?
Maar er was nog steeds hoop en die lag in de belofte die aan de vrouw was gedaan, dat haar zaad de kop van de slang zou vermorzelen. Al snel werd aan haar een zoon geboren. Ze was buitengewoon verheugd; welke vrouw zou dat niet zijn? Dit was de eerste zoon die ooit was geboren en ze noemde hem Kaïn, wat "verkregen" betekent. "Ik verwierf een man met JAHWEH"(Gen. 4:1), zei ze. Hier is, zo dacht ze misschien, het beloofde zaad. Hier is degene die haar overtreding zou herstellen. Hier is degene die de kop van de slang zou vermorzelen.
Maar als Eva dit werkelijk dacht, moet ze al spoedig gedesillusioneerd zijn geraakt. De werkingen van de dood kunnen duidelijk zijn geworden in haar nageslacht, of misschien werd haar de ijdelheid van de menselijke inspanning geleerd door haar echtgenoot. Hoe het ook ging, toen haar tweede zoon kwam noemde ze hem Abel (IJdelheid). Haar verlangen was tevergeefs. Het zaad dat Gods bedoeling zou vervullen kon nooit vanuit Adam komen.
En Abel zelf gaf, door het offer dat hij gaf aan God van de eerstelingen van zijn kudde, getuigenis over dezelfde grote waarheid. Abel geloofde wat hij kennelijk van God had geleerd, want ons wordt verteld dat het door geloof was dat hij dit offer gaf. Net zo zeker geloofde Kaïn God niet, maar geloofde hij dat hij beter kon doen door te offeren van het gezwoeg van zijn eigen handen. Zijn offer was onaanvaardbaar, maar in plaats van de zaak goed te maken door te doen zoals Abel had gedaan, was hij of te trots of te koppig, werd boos en sloeg zijn broer dood.
Abel is al langer dood dan welke andere mens. Voor zover we weten was hij de eerste die stierf. Hij stierf lang voor Adam. Misschien meer dan welke andere, verkondigt zijn dood de nutteloosheid van menselijke inspanning, want al wat Kaïn bereikte was de vernietiging van zijn broer.
De weg van Kaïn is de weg van de mensheid als geheel geworden. Ze is tegengesteld aan de weg van God. Ze is het produkt van menselijk denken en menselijke actie. Het is een weg die begon met de moord op een rechtvaardige Abel en bereikte zijn piek van schandelijkheid in de moord op de grotere dan Abel, de rechtvaardige Zoon van God.
De inspanningen van de mens, wanneer niet gericht op en geregeerd door de Geest van God, leiden onveranderlijk naar ijdelheid. Dit is een waarheid die door iedere generatie van de mensheid geleerd moet worden en is nog steeds niet door de mensheid als geheel geleerd.
Ook Abraham moest die leren. Hem was een zoon beloofd, maar de tijd ging door en de belofte bleef onvervuld. Hij dacht dat hij misschien God kon helpen door de zaak te bevorderen, en Ishmael werd geboren. Maar Ishmael was niet het beloofde zaad en werd alleen maar een obstakel in Abrahams relatie met God, zodat hij uiteindelijk weggezonden moest worden. God heeft geen menselijke hulp nodig; Hij is al-voldoende in Zichzelf, en Isaäk, het beloofde zaad, kwam op Gods eigen gewenste tijd.
David moest de les leren. In de kracht van God kon hij Goliath verslaan, maar in zijn eigen kracht kon hij vallen voor de charmes van een vrouw en ernstig zijn eigen toekomst in gevaar brengen en de eer van de natie die hij was gekozen te leiden. Op den duur zag David zijn dwaasheid in en bekeerde zich, maar hij kon niet ongedaan maken wat hij had gedaan.
Petrus moest de les leren. In de aanwezigheid van Jezus kon hij buitengewoon uitgesproken zijn, maar toen de kracht van Jezus tijdelijk verminderde, kon hij Hem drie maal ontkennen. Toen de les was geleerd weende Petrus bitter.
Paulus moest de les leren. In zijn eigen kracht vervolgde hij de ecclesia en roeide die uit. Hij werd plotseling gestopt, voordat hij het bereik van zijn vervolging kon uitbreiden. Naderhand voegde hij zijn vurigheid bij de dingen die hij als vuilnis zag, opdat hij Christus zou winnen.
Maar wat zullen wij zeggen van de daden van allen die in Hebreeën elf worden vermeld? Worden deze mannen en vrouwen niet aangeprezen voor wat ze deden? Hoe dan kunnen wij over alle menselijke inspanningen spreken als zijnde ijdel? Sommige van de dingen die we doen zijn toch nuttig en behulpzaam? Laten we onszelf er aan herinneren dat deze lijst aangevoerd wordt door een man wiens naam IJdelheid was. Het is van belang dat juist deze naam bovenaan de lijst staat.
Als we de daden van die hier genoemd worden onderzoeken, zullen we ondervinden dat, zonder uitzondering, zij niet aangeprezen worden voor dingen die zij op eigen initiatief deden, maar alleen voor daden die ondernomen werden in overeenstemming met en onder de leiding van hun geloof in God. Het is dus hun geloof dat aanbevolen wordt.
Abraham, bijvoorbeeld, wordt aanbevolen voor zijn lange reis op Gods aandringen van zijn vroegere huis in Ur der Chaldeeën naar het land van Kanaän, maar hij wordt niet geprezen voor zijn daarop volgende reis naar Egypte, die hij op eigen initiatief ondernam om te ontsnappen aan de hongersnood die hij aantrof in Kanaän toen hij daar aankwam. Abraham was zich er niet van bewust dat wanneer God hem het land gaf, Hij hem de hongersnood er bij gaf. Abraham had moeten blijven waar hij was en had op God moeten vertrouwen om te voorzien. In plaats daarvan deed hij (zoals wij waarschijnlijk allen in een soortgelijke situatie zouden doen) wat hij dacht dat het beste was; maar hij werd onmiddellijk betrokken in problemen die de tussenkomst van God vereiste om hem er uit te bevrijden.
En Mozes wordt niet aangeprezen voor zijn slaan van de Egyptenaar, noch voor zijn latere slaan van de rots, maar voor het zich afwenden van de verlokkingen en rijkdommen van Egypte, er de voorkeur aan gevend te lijden met zijn volk in plaats van de pleziertjes van de zonde te genieten, die de zijne hadden kunnen zijn door een blijvend wonen in Egypte.
Rachab wordt niet aangeprezen voor het zijn van een prostituee, maar voor de manier waarop zij de vertegenwoordigers van het volk van God beschermde.
Maar misschien is het meest opvallende voorbeeld dat van Abraham, ook gekoppeld aan Isaäk en Jakob, dat zij zo lang in het land van de beloften verbleven en daar nooit voor zichzelf permanente verblijfplaatsen bouwden. Abraham was uit een cultuurrijke stad gekomen, Ur der Chaldeeën. De mensen om hem heen verbleven in steden als Sodom en Gomorrah, maar Abraham leefde precies 100 jaren na zijn intrede in het land en bouwde nooit een huis voor zichzelf, maar bleef een nomade. "Want hij wachtte op de stad die fundamenten heeft van welke God de vakman en architect is" (Hebr. 11:10). Zo zien we dat Abraham aangeprezen wordt voor iets dat hij niet deed.
Het volk van Israel van vandaag, in hetzelfde land dat Abraham van God ontving, bouwen voor zichzelf steden, niet wachtend op die heilige stad die God voor hen zal voorbereiden en die een van hun apostelen, Johannes, toegestaan werd te zien in een visioen.
Zoals we eerder gezien hebben werd de mensheid speciaal geschapen in de gelijkenis aan Gods Beeld om het vehikel te zijn waardoor de verzoening van het universum uitgewerkt zal worden; en toch, ergens na zo'n twee duizend jaren werd ze vrijwel geheel weggevaagd, zo zondig was men geworden. Alleen één familie, die van Noach, werd gespaard om het ras verder te dragen. Daar gaat dan de menselijke inspanning!
En een paar eeuwen verder probeerde de trots van menselijk pogen zichzelf weer op te richten, en God verspreidde de mensheid omdat ze probeerde een toren te bouwen die tot in de hemel reikte, om zo een naam voor zichzelf te maken.
Israel, de afstammelingen van Abraham, dat God speciaal had gekozen om Zijn volk te zijn, pleegde eigenlijk overspel, zelfs terwijl de wet aan hun leider, Mozes, werd gegeven. Uiteindelijk, nadat vele oordelen op hen waren gevallen vanwege hun vele overspeligheid, werden ze naar alle uithoeken van de aarde verstrooid, en hun hoofdstad, Jeruzalem, werd verwoest. Waar leidt dit alles heen?
Mozes, de grote profeet die hij was, moest naar een Grotere Profeet wijzen, die de Heer, de God van Israel, zou doen opstaan. Het priesterschap van Aäron zou ruimte moeten maken voor een groter priesterschap, dat naar de orde van Melchizedek, van wie geschreven was dat hij "zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsregister" was (Hebr. 7:3). Met andere woorden, er zijn geen menselijke banden te vinden aan het priesterschap van Melchizedek, anders zou het niet verschillen van het voorgaande.
De koningen Saul, David en Salomo regeerden elk veertig jaren over een verenigd koninkrijk, maar elk schoot tekort aan Gods vereisten en het koninkrijk werd verdeeld, onmiddellijk na de dood van Salomo. Maar de profeet Jeremia werd geïnspireerd te zeggen dat God voor David een rechtvaardige Spruit zou doen opstaan en dat een Koning zou heersen en voorspoedig zijn .
De profeten, priesters en koningen van Israel, gezalfd als ze waren, konden alleen vooruit wijzen naar groteren dan zijzelf. Niet één kon het ideaal in zichzelf bereiken. Mozes zou dan wel, onder Gods leiding, het volk uit Egypte bevrijden, maar zonde in hemzelf kwam tussenbeide en voorkwam dat hij hen het beloofde land binnen bracht. David kon, in Gods kracht, Goliath doden, maar hem werd niet toegestaan Gods tempel te bouwen.
Nu zou dat alles zeker somber zijn, ware niet het feit dat de onbekwaamheid van menselijke inspanning de doelstelling of de beloften van God niet teniet kan doen. Het is de apostel Paulus die de zaak voor ons in het juiste perspectief zet.
In al zijn geschriften schijnt deze apostel de nadruk te leggen op twee bijzondere woorden: één en alle. Mensen proberen het woord één om te draaien in velen en het woord alle in een paar.
Voorbeeld: mensen maken voor zichzelf vele goden en vele heren, maar Paulus kent slechts één God en één Heer . Mensen zouden vele geloven willen hebben, maar Paulus kent slechts één geloof; vele ecclesias, maar Paulus kent slechts één ecclesia, die welke het Lichaam van Christus is; vele verwachtingen, maar toch staat Paulus op één verwachting, die van onze roeping . En Paulus ziet slechts één Redder voor het universum en hij benadrukt in dat dit is door de gehoorzaamheid van de Ene dat de vele afstammelingen van Adam rechtvaardig gesteld zullen worden. Mensen zouden de daden van velen de basis van rechtvaardiging maken, maar God zegt door Zijn apostel dat het de gehoorzaamheid van die Ene is die telt. Die Ene Mens, uit Wie heel het menselijk ras werd geschapen, is Christus Jezus. Hij is de Ene door Wie de genade van God overvloedig zal zijn naar Adams vele afstammelingen .
En zo, hoewel de som van al de daden van de velen resulteren in ijdelheid, bereiken de daden van de Ene alles wat God in gedachten had toen Hij de mensheid schiep. Maar om in detail te zien hoe God de ijdelheid van menselijke inspanningen overwint, moeten we er een aparte studie voor doen.
Naar deel 3