Nu rechtvaardiging door geloof is verkondigd en ontvangen, is de weg vrij om ons bezig te gaan houden met vrede, of verzoening. Rechtvaardigheid en vrede geven samen een zekere en vaste verwachting van de heerlijkheid van God. Hoewel de dogmatische uiteenzetting van rechtvaardigheid door geloof nu klaar is en over haar waarheid niet langer gediscussieerd hoeft te worden, is ze altijd aanwezig in de gedachten van de apostel als fundamentele zekerheid waarop andere feiten van onze redding zijn gebaseerd. Het schijnt ons onjuist toe, te spreken over vrede en de verwachting van heerlijkheid als vruchten van rechtvaardiging, hoewel dit voorrechten zijn die alleen mogelijk zijn voor de gerechtvaardigden. Rechtvaardigheid is op zich geen vrede, noch krijgt de gelovige toegang tot God door rechtvaardiging door geloof, als er geen verzoening is. Samen echter geven rechtvaardiging en verzoening de gelovige nu toegang en zekerheid van uiteindelijke redding en heerlijkheid.
Rechtvaardiging en verzoening zijn de twee grote thema's van Romeinen. Naar de eerste wordt verwezen als "mijn evangelie" en wordt ook wel "het evangelie van de Onbesnedenen" genoemd. Dit evangelie werd van te voren in de Schrift beloofd(1:2), en werd volledig uitgewerkt in de eerste vier hoofdstukken van Romeinen en in de brief aan de Galaten. De tweede is de verkondiging "van Jezus Christus, naar de openbaring van het geheimenis, eeuwenlang verzwegen, maar thans geopenbaard"(16:25,26). Deze onthulling is "thans geopenbaard en door profetische schriften bekendgemaakt", aangezien dit Paulus' brieven zijn. Het is het "geheimenis van het evangelie" waar in Efeze 6.20 naar wordt verwezen, en omdat het een geheimenis was zal het tevergeefs worden gezocht in welk Schriftdeel dan ook, vroeger dan de tweede brief aan de Korinthiërs. Het geheimenis is dat "God in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende was"(2Kor. 5:19), zo het voor Hem mogelijk makend om op directe wijze met ieder mens afzonderlijk te handelen en dat buiten de priesternatie Israël om. Het is dit feit uit Paulus' evangelie dat de noodzaak opriep voor het schrijven van de hoofdstukken negen tot en met elf, waarin Gods wegwerpen van Israël wordt verdedigd, want het geheim kon niet onthuld worden voordat Israël, het door God aangewezen hulpmiddel, tijdelijk terzijde was gezet. Toen, en niet daarvoor, kon het geheimenis van het evangelie onthuld worden, namelijk dat hun verwerping de verzoening van de wereld is geworden!
Van het evangelie van de rechtvaardigheid door geloof werd getuigd door de wet en de profeten, en van te voren aan Abraham gepredikt(Rom. 1:2,3; 3:21; Gal. 3:8); daarom worden de Hebreeuwse geschriften geciteerd als ondersteuning. Maar dat Israël terzijde gesteld en verhard moest worden tot de volheid van de heidenen binnen zou komen, dat was een geheim(Rom. 11:25). Een ander hiermee verbonden geheim was dat hun overtreding de rijkdom van de wereld zou worden, en hun opsluiten in de diaspora de weg vrij maakte voor de verkondiging van een wereldwijde verzoening. Omdat dit geheim voor ons staat in dit hoofdstuk, zijn er geen citaten uit de Schrift. Wanneer Paulus geheimen onthult, beroept hij zich nooit voor bevestiging op de Schriften, die van zulke geheimen niets weten. Daarom wordt de leer van de hoofdstukken vijf tot en met acht, die geheel afhankelijk is van de onthulling van het geheimenis van het evangelie en eigen aan Paulus' evangelie, niet ondersteund door citaten uit de Schrift. Onderzoek van twee uitzonderingen, 7:7 en 8:36, zal aantonen dat wanneer Paulus het kan, hij de Schrift zal citeren, maar dit maakt de absentie van citaten, daar waar het geheimenis van het evangelie en de daaraan verbonden waarheden worden uiteengezet, des te meer opmerkelijk.
De lofprijzing (16:25-27) vat de belangrijkste onderdelen van het evangelie samen en voegt de beide delen van de brief samen, namelijk: "mijn evangelie" en de onthulling van een geheim. Samen vormen zij Gods doel, Zijn macht voor redding, die verkondigd moet worden, niet in hoofdzaak aan de kerk, maar aan alle natiën, vanwege de gehoorzaamheid van geloof. Er zijn twee geheimen in Romeinen(11:25 en 16:25,26) en deze omvatten zowel de natiën als Israël. Onbekendheid met het feit dat Israël's val de gelegenheid is voor de verkondiging van vrede aan de natiën is, is verantwoordelijk voor het verbergen van een grote karakteristieke waarheid voor de huidige tijd, de waarheid dat de genade van God naar alle mensen toe is gekomen, dat genade heerst en dat God Zijn vijanden uitnodigt met hem verzoend te zijn. Deze Paulinische onthulling is verloren gegaan, of is gedegradeerd tot slechts alleen een gevolg van rechtvaardiging. Een ge-Judaïseerde theologie heeft daarom zelfs nog minder kennis van de verzoening van de wereld, dan van de rechtvaardiging door geloof.
Het niet herkennen van dit geheim in Romeinen heeft zelfs enige hardnekkige verdedigers van de onfeilbaarheid van de Schrift er toe geleid te leunen op de vleselijke arm van de destructieve criticasters en en hun toevlucht te nemen tot hun kaasschaafmethoden. Tot de verkeerde conclusie komend dat het geheim van het evangelie Efezische waarheid is, gissen ze dat de laatste drie verzen van Romeinen, die zo nodig zijn om de structuur te completeren, er later door Paulus aan werden toegevoegd toen hij aan de Efeziërs schreef. Anderen zetten deze lofprijzing na hoofdstuk 14 of elders, enkele latere delen weglatend en zo de hele integriteit van de brief aan de kaak stellend. Van de driehonderd manuscripten van Romeinen, voorzover niet beschadigd, geeft er niet één de brief incompleet en in de ons bekende volgorde weer, met één uitzondering: de laatste lofprijzing. De leidende hoofdletters echter en een overwicht aan oud bewijsmateriaal zetten de lofprijzing waar we ze nu staat. Het hele probleem komt voort uit het vroege verlies van kennis over het geheimenis van het evangelie, toen hele gemeenschappen Paulus verlieten(2Tim. 1:15). De pioniers van de studie van de geheimenissen zijn niet geheel zonder schuld, doordat ze toestonden dat hun "Efeze-theorie" hen om liet zwaaien in de richting van de vernietigende Schriftkritiek.
Als we, om wille van de discussie, aannemen dat deze verzen "de toon zetten in het leerstellig onderwijs, dat wordt opgepakt en verder uitgewerkt in Efeze", en dat ze door Paulus werden toegevoegd aan Romeinen nadat hij de brief aan Efeze had geschreven, dan zouden we er op willen wijzen dat zo'n toevoeging de onthullingen van Romeinen en Efeze onlosmakelijk met elkaar verbindt, en zeggen dat wat God verbonden heeft geen mens uit elkaar mag halen. Maar de lofprijzing is een integraal deel van Romeinen, opgetekend toen de brief werd geschreven, rechtvaardiging en verzoening samenbindend. Deze beide worden ten volle in de kern van deze brief ontwikkeld, en zijn niet ontwikkeld in de brief aan Efeze. Het geheimenis van het evangelie is heel anders dan de geheimenissen van Efeze, hoewel ze er op gebaseerd zijn.
Om deze passage te begrijpen moeten we het verschil leren zien tussen verzoening en wederzijdse verzoening. Het eerste is een vertaling van het zelfstandig naamwoord katallagee, te vinden in Rom. 5:11; 11:15 en 2kor. 5:18,19, waarvan de werkwoordsvorm is katallassoo, twee maal te vinden in Rom. 5.10 en verder in 1kor. 7:11 2Kor. 5:18,19, 20. Het laatste wordt weergegeven met het werkwoord apokatallassoo, te vinden in Efe. 2:16; Kol. 1:20, 21. Helaas worden beide woorden in de populaire versies vertaald met verzoenen, wat een probleem veroorzaakt; want wanneer we denken aan wederzijdse verzoening, dan denken we aan het verwijderen van vervreemding bij beide van elkaar vervreemde partijen. Dit is waar van het laatst gebruikte woord in de Schrift, maar niet van het eerste. God heeft door de dood van Zijn Zoon een verzoening bereikt voor Zijn vijanden. Dit is van Gods kant gezien verleden tijd en afgedaan. Het was nodig omdat vijandschap niet alleen de mens van God vervreemdt, het vervreemdt ook God van de mens. Een heilige God kon niet anders doen dan Zijn overtredende en opstandige schepselen behandelen als vijanden, totdat hun overtredingen waren afgehandeld. Maar nu rekent Hij de mensheid hun overtredingen niet aan, omdat Hij ze toerekende aan Christus en zo de wereld met Zichzelf verzoende. Wanneer God door middel van Zijn ambassadeurs uitnodigt, dan is dat een oproep aan Zijn vijanden om zich af te keren van hun vijandschap en de verzoening te aanvaarden waarin God heeft voorzien en die Hij heeft bereikt. Wanneer ze dat doen is wederzijdse verzoening een feit.
Het thema van deze passage wordt gevonden in de eerste twee verzen. Het luidt dat rechtvaardigheid en vrede tezamen de gelovige aanspraak geven op de heerlijkheid van God. Onvermijdelijke kwellingen wissen deze verwachting niet uit, maar bevestigen ze, 3:4, omdat ervaring leert dat de diepste grond van verwachting wordt gevonden in de ons bekend gemaakte liefde van God, 5; bewijs van Gods niet te evenaren liefde aan degenen die het niet verdienen wordt gegeven in 6-8; gevolgd door een uiteenzetting over het feit van de rechtvaardiging door bloed naar een zekere redding van toekomstige wraak, 9; en een verklaring van de verzoening van vijanden tot de blijvende veiligheid van de wederzijds verzoende in verenigd leven met Christus, 10; tot hoogtepunt gebracht door een huidig roemen in God Zelf als gevolg van de wederzijdse verzoening.
Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, mogen vrede hebben met God door onze Here Jezus Christus,
(CV)
De triomfantelijke gevolgtrekking dat we nu vrijgesproken zijn van alle beschuldigingen en rechtvaardig verklaard zijn, wordt uitgedrukt in de woorden gerechtvaardigd uit het geloof. Christus' verzoenend werk is voor wat ons betreft niet voor niets geweest. Dit komt omdat Hij niet faalde. Als er iemand veroordeling onderging, dan was het Hij Die tot zonde werd gemaakt! Indien de dood iemand permanent kon vasthouden, dan moet het wel Degene zijn geweest Die stierf onder de zonde. Maar God wekte Hem op en ontving Hem in heerlijkheid, daarmee Zijn rechtvaardigende daad bekrachtigend. Toch moet onze feitelijke rechtvaardiging niet los gezien worden van geloof. Geloof brengt ons altijd in een direct en onmisbaar contact met God. Het is persoonlijk vertrouwen in Hem, gebaseerd op de onthulling over wat Hij is. Het is onze verzekering dat een God zoals Christus ons laat zien, ons vertrouwen waard is. Zoals ongeloof onrechtvaardig is, zo is het een rechtvaardige zaak voor het schepsel en de zondaar om zijn Schepper en Redder te vertrouwen. Wij die geloven zijn volkomen rechtvaardig in Christus Jezus en mogen nu doorgaan naar de vrede, er aan denkend dat Gods rechtvaardigheid de fundamentele gift is. We mogen vrede hebben met God. Het merendeel van de manuscripten geeft de voorkeur aan "we mogen hebben", of, zoals anderen het weergeven "laat ons hebben". De eerste weergave geeft een voorrecht weer, de andere is een aansporing. Aan "Wij hebben vrede" uit de oudere versies wordt door velen de voorkeur gegeven op grond van wat zij denken dat sterk intern bewijs is. Maar wanneer we zien dat vrede iets meer is dan alleen het gevolg van rechtvaardiging, en dat het een apart en onderscheiden deel is van onze redding, dan is het interne bewijs in harmonie met dat van de manuscripten. Mogelijk was onbekendheid met het geheimenis van het evangelie bij de schrijvers die de leeswijze "wij hebben vrede" aanhingen, oorzaak voor deze vergissing.
Eerst rechtvaardigheid, dan vrede, dat is Gods vaste orde. Rechtvaardigheid is zo verschillend van vrede, dat in de Levitische code het zondoffer en het vrede-offer heel verschillend zijn. Hoewel deze geen voorafschaduwing zijn van onze rechtvaardiging en verzoening, dienen ze wel om het verschil tussen beide aan te geven. Het zondoffer gaf de natie en het individu een rechtvaardige plaats, zodat God voor weer een jaar in hun midden kon verblijven, maar ze gaven het volk geen toegang tot God en geen omgang met Hem, zoals het vrede-offer wel deed. Net zoals wij, die gerechtvaardigd zijn, vrede met God mogen hebben, zo mochten zij, of mochten zij niet, hun vrede-offer brengen. Terwijl het zondoffer het volk van veroordeling bevrijdde, zo was het vrede-offer het enige offer waaraan de offerbrenger zelf deel nam. Eerst kreeg God Zijn deel, en dan feestte de offerbrenger van het zelfde offer waarvan een deel God al had bevredigd. Zo werd hij dicht bij God gebracht en had hij omgang met Hem. Het is door Hem, het Offer, dat we toegang, verzoening en vrede hebben met God. Israël heeft in het vrede-offer samengevat wat de waarheid van verzoening was voor een volk dat uit Egypte werd bevrijd. Het geheimenis van het evangelie, echter, voorziet voor een wereld vol vijanden. Israël's vijanden waren ook Gods vijanden en Hij behandelde ze ook als zodanig. Onze vijanden zijn met Hem verzoend en Hij en wij zoeken toenadering in plaats van vechten. Wij hebben een vredesambassade voor de wereld, terwijl Israël nationaal terzijde is gezet en voor wat het evangelie betreft vijanden van ons zijn(Rom. 11:28). Als individuen mogen zij verzoend worden.
Daarom wordt vrede toegevoegd aan rechtvaardigheid en is karakteristiek voor het evangelie dat Paulus predikte. Nergens is vrede gelijkwaardig aan rechtvaardigheid. In Galaten wordt niet over verzoening gesproken, want zij die twijfelen over rechtvaardiging kunnen de verzoening niet genieten. In Efeze wordt er vanuit gegaan dat rechtvaardiging er is, daarom is verzoening er prominent aanwezig. Christus maakt vrede, predikt vrede, en Hij is onze Vrede(Efe. 2:14-16). Het resultaat is wederzijdse verzoening en toegang tot de Vader. Vanwege onze wederzijdse verzoening mogen we vrede hebben met God. Het voorzetsel pros, naartoe, geeft richting aan een onderwerp. Het beschrijft de houding tot God van hen die in genade toegang hebben, na geantwoord te hebben op de uitnodiging: "Weest verzoend met God". Zo mogen we voor altijd de huidige verwerkelijking genieten die iedere schaduw van vijandschap en vervreemding heeft verwijderd en waardoor we vrijuit naar onze God mogen toe gaan. Net zoals God eerst naar een vervreemde wereld toe ging, die met Zichzelf verzoenend, zo mogen wij, wanneer we van onze kant onze vijandschap hebben uitgebannen, Hem benaderen en, op het moment en voortdurend van nabij, met eerbied intieme omgang hebben met onze Vriend. Christus is onze Vrede, God is de Vredemaker, Die Zijn blijdschap deelt met Zijn nu verzoende vijanden. Dit vers verteld ons van een mogelijke verwerkelijking, het volgende van een duurzame werkelijkheid. Het mogelijke wordt niet altijd door ons verwerkelijkt. Vele sterke krachten pogen ons te weerhouden van de vreugde van de verwerkelijking van het duurzame feit dat onze vrede met God is gemaakt.
door Wie wij ook de toegang hebben verkregen in het geloof tot deze genade, waarin wij staan, en roemen in de hoop op de heerlijkheid Gods.
Dit vers stelt de voorwaarde voor onze vrede met God. De termen "ook", "toegang", "deze genade", "wij staan" vragen onze aandacht. Wij hebben ook toegang verkregen. Het ook zegt iets over wat we hebben verkregen door onze Heer Jezus Christus, bovenop wat we mogen hebben door Hem(let op de werkwoorden). We mogen hebben(vers 1) is tegenwoordige tijd, en de handeling is incompleet en voortgaand, maar de werkwoorden "hebben verkregen" en "wij staan" zijn voltooid tegenwoordige tijd, met voltooide handeling, waarvan het belang is dat toegang en staan zijn verkregen en permanent de onze zijn. Het is door Hem dat ze de onze zijn geworden. Hij is het Die ons in een toestand van genade brengt en ons een permanente plaats geeft in de aanwezigheid van God. Toegang door geloof is het tegengestelde van afstand, vervreemding, vreesachtigheid en wantrouwen die ons karakteriseerden. Het woord wordt drie maal gebruikt(Rom.5:2; Efe.2:18; 3:12), en verzoening is altijd hetgene dat ons het recht verschaft tot God te naderen. In het derde geval wordt toegang verbonden met stoutmoedigheid en vertrouwen.
Deze genade is niet onze genadevolle rechtvaardiging. Het is de genade van verzoening, die ons binnen brengt in de onbezoedelde zonneschijn van Gods aanwezigheid. Het is niet het voorrecht van een zoon die nooit zijn vader heeft beledigd, maar het wordt gegeven aan hen die weglopers en vijanden waren en alle recht verspeeld hadden, die op geen enkele wijze ergens nog recht op hebben. Deze genade houdt zich bezig met vijandschap, niet met onrecht; ze bewerkt vrede op de zekere grond van de dood van Gods Zoon, Die ons in de vrede en nabijheid van God brengt. Wanneer we ze ontvangen wordt onze onnatuurlijke innerlijke strijd met God volkomen uitgebannen, en smachten onze verzoende harten met een vurig verlangen naar liefde tot onze God en Vader. Waarin wij staan, of: waarin we gesteld zijn, toont aan dat de grond waarop we staan niet geloof is maar genade. We hebben toegang door geloof, maar het fundament staat op de solide basis van de liefde van God voor ons toen we nog zondaren waren, rechtvaardiging in Zijn bloed en verzoening met God toen we vijanden waren. Door Christus hebben we door geloof toegang tot deze plaats. In een ander verband en tot een ander volk wordt gezegd: "U staat in geloof." Dit wordt niet tot heiligen gesproken, maar tot volkeren die zijn geënt op de olijfboom en wier afvalligheid waarschijnlijk is. Zij die in het geloof staan hebben veel reden on te vrezen(Rom. 11:19-24). De aangesprokenen in onze tekst hebben niet de hachelijke voetstap van een draadloper, die altijd het onmiddellijk gevaar loopt te vallen. Alles hangt af van zijn zenuwen en kunde. Want ons verzekerd is niet het geloof, maar goddelijke genade. Op dit punt aangekomen worden de woorden "geloof" en "geloven" losgelaten en, met één uitzondering, niet meer gebruikt tot hoofdstuk negen. In de uitzondering hebben de woorden "wij geloven" de betekenis van overtuigd worden(6:8). De rechtvaardigheid van God ontvangen hebbend en vrede hebbend door geloof, wordt de zekerheid van onze uiteindelijke redding vastgelegd in Zijn leven: "doordat Hij leeft"(vers 10).
Zo dubbel zeker is onze plaats in deze genade, dat we mogen roemen in de verwachting van de heerlijkheid van God. Dit roemen is niet nutteloos, noch heeft het ook maar iets van de onplezierige associaties die het woord nu heeft. Het is niet om niet wanneer we roemen in God(vers 11; Psalm 34:2). Spreekwoorden zoals die ons verbieden onze kippen te tellen voordat de eieren zijn uitgekomen, en er ons aan herinneren dat er heel wat verloren gaat tussen het kopje en de lip, zijn hier niet van toepassing. Tegen alle aanvallen van de tegenstander staat Gods redding onaantastbaar zeker. De vraag die rijst is: Is zonder enige omzetting of innerlijke verandering, zonder de verandering van ongeloof en vijandschap naar actief geloof en toenadering tot God, onze redding verzekerd? Het antwoord luidt dat het zó zeker is, dat we mogen roemen in de verwachting van Gods heerlijkheid. Het doel van de rest van deze paragraaf is te bewijzen dat we vol vertrouwen en zonder de vrees van beschaamd te worden, mogen jubelen in dit vooruitzicht. Ooit hadden we gebrek aan de heerlijkheid van God, maar nu rechtvaardigheid en vrede zijn gekomen kan niets ons meer uitsluiten
van Zijn heerlijkheid. We hoeven niet langer bevreesd te zijn voor kwaad uit de hand van God, maar vreugdevol vooruitlopen op onze toegang in Zijn heerlijkheid, waarvoor onze intrede in Zijn genade ons heeft toebereid. We hebben een hoogtepunt bereikt! Genade kan ons niet meer geven dan de heerlijkheid van God. Andere onthullingen kunnen ons misschien meer zaken laten zien over de heerlijkheid, maar ze kunnen ons niet hoger brengen.
En niet alleen hierin, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, daar wij weten, dat de verdrukking volharding uitwerkt,
4 en de volharding beproefdheid, en de beproefdheid hoop;
Maar hebben de beproevingen die we ondergaan niet de neiging het vertrouwen of ons roemen te verminderen? Het antwoord is: Niet alleen.., maar ook. In tegenstelling, ze voeden onze zekerheid! Wij roemen ook in verdrukkingen, hoewel ze het tegendeel zijn van Gods heerlijkheid. Het meest gezegend is de bediening van de beproevingen voor hen in de school van de genade. Geen levensfilosofie gaat verder dan de Stoïcijnse heroïsche uithouding. Alleen genade maakt vreugde en roemen tijdens beproevingen mogelijk. Daar wij weten introduceert de schone gevolgen die de vruchten zijn van beproevingen. Rechtvaardiging en vrede zijn er geen produkten van. Zij worden niet verkregen bij bekering, maar tijdens de uren van beproeving die onze harten oefenen; ze maken ons los van alles waarop we ooit hebben geleund en maken ons vast aan God, onze huidige Helper. Beproeving brengt volharding voort, de volharding van verwachting(1Thess. 1:3), die, zonder geprikkeldheid of klagen, heldhaftig draagt wat God zendt als deel van alles wat Hij uitwerkt tot ons voordeel. Zulke volharding produceert getestheid, want hij die door beproevingen heen gaat die een slap geloof zouden ontmoedigen, is in de werkelijkheid gekomen. Dit is de kwaliteit van de veteraan die door conflict heeft ondervonden dat hij nu iets heeft dat hij eerder niet had, en die de kracht heeft bewezen van de arm waarop hij leunt. Zo brengt genade verwachting voort. Verwachting, zo volkomen gerechtvaardigd door onthulling, wordt nu bevestigd door ervaring. De geestelijke genaden die tijdens beproeving worden verkregen bewijzen de echtheid van ons geloof. Dat ons geloof leeft wordt bewezen door het feit dat we voortgang maken tegen de vijandige stroming van deze eeuw in, en we niet, zoals dode vissen, meedrijven met de stroom. Voor ons denkt Paulus niet aan de mogelijkheid van falen. Zoals een door de storm geschudde boom, die een sterkere vezel kweekt en zichzelf dieper wortelt, zo volharden wij. In het proces van beproeving staat de liefde van God ons bij, en onze blijvende houding is die van iemand die, eenmaal het zicht op het heerlijke onderwerp gevangen hebbend, volhardt en nog dapperder vecht vanwege de zekerheid van zijn zaak.
Dit artikel is afkomstig uit U.R.Magazine, jaargang 21, pagina 233. Uitgave van Concordant Publishing Concern
Voor meer delen uit deze serie, klik hier