"19 Gij zult dan zeggen: er zijn takken weggebroken, opdat ik als loot geënt zou worden.
20 Goed! Zij zijn om hun ongeloof weggebroken en gij staat door het geloof. Wees niet hoogmoedig, maar vrees!
21 Want indien God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, Hij zal ook u niet sparen.
22 Let dan op de goedertierenheid Gods en zijn gestrengheid: over de gevallenen gestrengheid, maar over u goedertierenheid Gods, indien gij bij de goedertierenheid blijft; anders zult ook gij weggekapt worden.
23 Maar ook zij zullen, wanneer zij niet bij hun ongeloof blijven, weder geent worden; God is immers bij machte hen opnieuw te enten.
24 Want indien gij uit de wilde olijf, waartoe gij naar uw natuur behoort, weggekapt en tegen uw natuur op de edele olijf geënt zijt, hoeveel te meer zullen dezen, naar hun natuur, op hun eigen olijf geent worden.
"
De wanhopige situatie rond Israël kan herleid worden tot haar eigen falen, maar we moeten verder gaan dan dit en overwegen wat dit falen zegt over God. Het is waar dat Israël een ongehoorzaam en tegensprekend volk is, maar het is ook waar (zoals we leren in Romeinen 11:32) dat God hen besloten heeft onder ongehoorzaamheid. In de disputen over de goddelijke vastberadenheid en menselijke aansprakelijkheid is de vraag der vragen of God niet bekwaam is om de wil van de mens te wijzigen en Zijn uitgesproken doel te bereiken.
Er zijn geen tegenstellingen tussen Romeinen 8 en Romeinen 11. Niets kan ons scheiden van de liefde van God in Christus Jezus, onze Heer, noch in het heden noch in de toekomst(Rom. 8:38,39). Maar toch..., wat we zien in de wereld om ons heen heeft de neiging twijfel te werpen op de betrouwbaarheid van God en het vertrouwen in Zijn trouw te verzwakken. De hoofdstukken 9 tot en met 11 testen de eisen van Romeinen 8. Nu worden we naar de heerlijke en overwinnende verklaringen geleid van Romeinen 11:26,32 en 36. Ondanks alles wat ons negatief schijnt: God is bekwaam om alle situaties tot het goede einde te brengen dat Hij beloofd heeft.
Het onmogelijke zál bereikt worden: Israël zál veilig verlost worden in rechtvaardigheid en heiligheid. Het is met dit beeld voor ogen dat Paulus zich richt tot de natiën en ze aanschrijft als een eenheid(in het enkelvoud). Net als een acteur die wegdraait van het publiek om met iemand in de coulissen te spreken, zo trekt de apostel alle aandacht naar wat hij te vertellen heeft. Zo af en toe willen we allemaal wel een luistervinkje spelen. En hier heeft de zaak een essentiële betekenis voor onze eigen situatie, want ze is van algemeen belang: heeft God Zich in de problemen gewerkt, zó dat Hij niet Zijn Woord kan vervullen?
Daarom is het gevolg dat we Paulus de natiën van deze wereld horen waarschuwen zich niet boven Israël te plaatsen(11:18). Op deze wijze kunnen we correct afleiden dat de huidige situatie, waarin Israël en de natiën gezamenlijk deelnemen in Gods gift van de verzoening, niet een blijvende zal zijn. Maar we willen meer details, en daarom luisteren we nauwkeurig naar de woorden van de apostel die aan de natiën in de coulissen zijn gericht:
"Gij zult dan zeggen: er zijn takken weggebroken, opdat ik als loot geënt zou worden."
Dit tijdperk waarin wij leven bevat vele unieke zegeningen voor de natiën, maar deze voordelen zijn verbonden met op zijn minst één nadeel, en dat is dat Gods beloften voor Israël tijdelijk opgeschort zijn. Zelfs vandaag, ondanks het feit dat ze een politieke staat gevestigd hebben in het Midden-Oosten, is het volk van Israël verdeeld, verstrooid over de hele wereld, ver verwijderd van het genieten van de zegeningen die aan Abraham, Izaäk en Jacob waren beloofd.
De huidige voorrechten die door de natiën genoten worden, zijn mogelijk gemaakt door middel van het verlies van Israël.
"Goed! Zij zijn om hun ongeloof weggebroken en gij staat door het geloof. Wees niet hoogmoedig, maar vrees!"
De natiën hebben de situatie correct ingeschat voor zover de het de onmiddellijke feiten betreft, en dat is goed. Het gevaar zit hem in het voorbijzien aan, vergeten of zelf ontkennen dat God dit teweeg heeft gebracht.
Het woord "geloof" wordt hier tegengesteld aan "ongeloof" gebruikt. Het wordt niet genomen uit haar gebruik in de hoofdstukken 3,4 en 5, maar is hier genomen met een bevestiging van God en een openheid naar Zijn Woord. Het is niet een zaak van geloven dat Christus voor onze zonden stierf of een aanvaarden van de genade van God, maar in deze context is geloof meer een zaak van het erkennen van de majesteit en macht van God, waarvoor Paulus al in Handelingen 14:14-17 en 17:22-31 pleitte, toen hij sprak tot de heidenen. Dit was voor de natiën echter niet iets nieuws. Jona's ervaring met Nineveh illustreert hoe veel mensen van alle rassen en afstamming zo nu en dan een voorbeeld van Gods macht en voorzienigheid in hun leven hebben mogen zien. Maar nu dat God zegen aan alle volken gezamenlijk heeft geschonken, wordt deze zaak van het bevestigen van God bijzonder belangrijk.
"Want indien God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, Hij zal ook u niet sparen."
Het is buitengewoon jammer dat deze waarschuwing zo veelvuldig toegepast moet worden op gelovigen en hun plaats hun Christus. A.E.Knoch nam waar: "Er is hier een dreiging, die iedere heilige verontrust heeft die de schitterende genade van de eerdere delen van de brief nog niet volledig verteerd heeft, die er in volhard zichzelf en de individuele bestemming van de heiligen in te brengen in dit deel van Romeinen."
(Unsearchable Riches, vol. 30, pp.221,222)
Er zijn hier voor ons lessen te vinden, zaken van het op prijs stellen van deze aangename tijd waarin we leven en zorgen in onze gebeden voor hen die in gezag boven ons staan, maar de centrale waarde van deze woorden voor ons ligt in de goddelijke doelstelling. Dit tijdperk is beperkt(1Kor. 7:29), en God zal in de toekomst nog vele wijzigingen aanbrengen doordat Zijn doel is bereikt.
Het "gij" hier is niet de individuele gelovige, maar de heidense wereld. Maar ook nu we dit eenmaal gezien hebben, kunnen we nog steeds bezwaren hebben tegen Paulus' gebruik van dit soort taal. Deze hele zaak van toekomstig oordeel en verontwaardiging kan ons, die enige waardering hebben voor Gods liefde en genade, soms tegenstaan als zijnde onverenigbaar en zelfs agressief.
Wanneer we Gods oordelen overdenken zouden we altijd hun bijdrage aan Gods doelstellingen, en het einde dat Hij voor ogen heeft, in ons achterhoofd moeten houden. God is bekwaam om Israël en de natiën te redden en heel Zijn schepping binnen te brengen in de heerlijkheden van de verzoening, en Hij zal dat ook doen. Maar de uiting van Zijn bekwaamheid en liefde moet gezien worden tegen de donkere achtergrond van falen en tijdelijk verlies.
"Let dan op de goedertierenheid Gods en zijn gestrengheid: over de gevallenen gestrengheid, maar over u goedertierenheid Gods, indien gij bij de goedertierenheid blijft; anders zult ook gij weggekapt worden."
Hoewel de dreiging niet direct aan ons is gericht, zou iedere gelovige acht moeten slaan op deze woorden van advies. Wij moeten acht slaan op alle werken van God.
Wij kunnen niet ontkennen dat de wereld vol is van een vreemde mengelmoes van goed en kwaad. Toch is het Gods wereld, en Hij de Oppermachtige. Het is nooit voldoende alleen Zijn goedheid in de gaten te houden en Zijn gestrengheid te negeren. We moeten ons bewust zijn dat de God Die in Zijn goedheid de verzoening van de wereld schenkt, ook streng is in Zijn oordelen. Hij heeft dit reeds tegenover Israël geuit, en zal, als de tijd daar rijp voor is, datzelfde doen tegenover de natiën.
Het is noodzakelijk dit waar te nemen voordat we de oplossing op prijs kunnen stellen die aan het eind van het hoofdstuk zo dramatisch wordt gepresenteerd. De gestrengheid van God, geïllustreerd door Israël's huidige worstelingen en door de eventuele verwijdering van de natiën van de voordelen van de verzoening, is een middel tot een goed einde, wanneer God Zijn genade uit zal storten op allen. Zo moet ook de goedheid, die God op verschillende wijze en hoeveelheden uitdeelt, nauwkeurig bekeken worden, omdat het een voorproefje is van de blijvende vreugden die nog komen gaan.
"Maar ook zij zullen, wanneer zij niet bij hun ongeloof blijven, weder geënt worden; God is immers bij machte hen opnieuw te enten."
Dit is de climax van onze passage. "God is immers bij machte" om niet alleen Israël te perfectioneren in heiligheid, maar Hij is ook bij machte hen uit ongeloof te verlossen in geloof. De eerste regel van Psalm 110:3 schiet ons te binnen, die we als volgt zouden kunnen weergeven:
"Uw volk is een en al gewilligheid ten dage van [het tonen van] uw bekwaamheid"(CV)
De bekwaamheid van God is een hoofdthema in Romeinen. Paulus definieerde Abrahams geloof als:
"in de volle zekerheid, dat Hij bij machte was hetgeen Hij beloofd had ook te volbrengen."
(Rom. 4:21)
En de brief sluit af met een lofprijzing "Hem nu, die bij machte is u te versterken (naar mijn evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring van het geheimenis, eeuwenlang verzwegen,
"
(Rom. 16:25)
Voor Paulus bestond er geen twijfel dat God bij machte was Zijn werk in Israël tot een goed einde te brengen, en dat dit zeker gedaan zal worden.
"Want indien gij uit de wilde olijf, waartoe gij naar uw natuur behoort, weggekapt en tegen uw natuur op de edele olijf geent zijt, hoeveel te meer zullen dezen, naar hun natuur, op hun eigen olijf geent worden."
Omdat ze gericht was op de handelingen van God, eindigt de gelijkenis in goede moed. Indien God goedheid heeft getoond aan de natiën, door hen hun overtredingen niet aan te rekenen en hen gezamenlijk met Israël deelgenoot te maken in de verzoening, hoeveel te meer zal Hij dan in de komende aion Zijn goedheid uitstorten over Israël, hen zegenende en hen tot een zegen makend voor alle volken op de Aarde! Dit is hun plaats, voor hen gemarkeerd door God
Maar boven alles is de gelijkenis van de olijfboom een les van hoop en verwachting. Ter eerste zit ze vol met zekerheden voor Israël's toekomst. Maar dieper en in wezen is ze rijk in het laten zien van het karakter van God, Die bij machte is dat te bereiken wat Hij Zich ten doen had gesteld.
Dit artikel is afkomstig uit U.R.Magazine, jaargang 75, pagina 235
Uitgave van Concordant
Publishing Concern
Voor meer delen uit
deze serie, klik
hier