" Ik vraag dan: zij zijn toch niet zo gestruikeld, dat zij wel vallen moesten? Volstrekt niet! Door hun val is het heil tot de heidenen gekomen, om hen tot naijver op te wekken."
Het evangelie van Gods liefde, dat in onze harten is uitgestort(Rom. 5:5), traint ons uit Zijn werken al het goede te verwachten(Ro,. 8:28). Net zoals Paulus zijn we er van overtuigd dat niets ons kan scheiden van Zijn liefde, zelfs niet het huidige leven met al zijn verdriet en gevaren(Rom. 8:38,39). We hebben naar Romeinen 9, 10 en 11 gekeken als een toetssteen voor deze Schriftuurlijke onthulling over de wegen van God en het gevolg van Zijn liefde op onze levens. Als we Zijn handelen met Israël zien als uiteindelijk ten goede van allen, met reeds nu bepaalde voordelen, dan zullen we voorbereid en geneigd zijn onze eigen problemen op dezelfde wijze te bezien. Dit is echt "oefenen in godsvrucht"(1Tim. 4:7).
Daarom is het goed onszelf te herinneren dat alhoewel in Romeinen 9-11 het lot van Israël het directe onderwerp is, dit voortdurend in verband moet worden gebracht met de zaak van de heerlijkheid van God en de goedheid van Zijn wegen. Echter, dit is niet altijd gemakkelijk om te doen, in het bijzonder(zoals in de context van Romeinen 11:7-10) wanneer we de negatieve kanten van de menselijke toestand overwegen.
Daarom is het dat Paulus met het inzicht van het geloof schrijft: "Ik vraag dan: zij zijn toch niet zo gestruikeld, dat zij wel vallen moesten? Volstrekt niet! "(11:11a). Zelfs door de manier waarin hij de vraag verwoordt, laat de apostel zijn vertrouwen zien dat Israël's afvalligheid niet een blijvende toestand is. Vanuit ieder mogelijke standpunt is Israël's koppige ongeloof ferm en fataal vastgelegd, maar Paulus noemt het een zaak van struikelen, in plaats van vallen. De mildere uitdrukking houdt niet in dat Paulus nog een straaltje hoop ziet in Israël's handelen, maar het is veel meer het bewijs van zijn overtuiging dat God iets aan het uitwerken is ten goede van alle betrokkenen. Het is alleen met de ogen van geloof dat iemand Israël's toestand zou kunnen beschrijven als iets minder dan een val*. Maar Paulus is er zich van bewust dat God Zijn volk zal bewaren en redden. Vandaar, zoals A.E. Knoch eens schreef: "De tijdelijke natuur van Israël's ontrouw is op passende wijze geïllustreerd door het beeld van een mens die struikelt, maar zich toch overeind weet te houden[of, zouden we kunnen zeggen: "toch overeind gehouden wordt?"] voordat hij op zijn gezicht valt"(Condordant Commentary, p.241).
* Het feit dat Israël in vers 12 wordt omschreven als "gevallen" mag niet gezien worden als zijnde in tegenstelling tot wat hier in vers 11 wordt gezegd. Dit is een goed voorbeeld van de waarheid dat individuele woorden worden gebruikt in de ontwikkeling van een complete gedachte, en dat de bijzondere nuances van betekenis die zij in de ene context krijgen, niet overdraagbaar zijn naar een andere. Zoals we vele malen gezien hebben, de letterlijke definitie of aanduiding van een woord is constant, maar de (bij)betekenis of figuurlijk gebruik van een uitdrukking zijn vele en gevarieerd. Vandaar dat Paulus, sprekend over Israël's najagen van rechtvaardigheid("hetgeen Israël najaagt" - vers 7)ons vertelt dat zij hun evenwicht hebben verloren, maar niet zijn gevallen, terwijl als hij spreekt over Israël's plaats in de olijfboom, hij ze beschrijft als zij "die vallen." De laatste passage toont aan dat er in het woord "vallen" niet iets is dat van zichzelf inhoudt van een onomkeerbare toestand, want God is in staat de twijgen die er uit gevallen zijn opnieuw te enten. Het is alleen in tegenstelling met het woord "struikelen" dat er een gevoel van bijna hopeloos verlies wordt verbonden met het woord "vallen" in vers 11.
In zijn niet gepubliceerde aantekeningen over de Romeinenbrief richt E. H. Clayton de aandacht op de juiste verbinding tussen vers 11 en de voorafgaande verzen. "De reden achter Israël's ervaring[van blindheid] komt nu aan de orde voor overweging: Was hun onwetendheid alleen maar zo bedoeld dat ze zouden vallen? Dit wordt met grote nadruk ontkend. Hun overtreding was voor het voordeel van de natiën, maar ze bevatte net zoveel waarde voor Israël."
Vele Bijbelstudenten hebben bemerkt dat Paulus hier niet een passage uit het Oude Testament citeert om zijn punt te ondersteunen of te illustreren. Dit is wel zo bijzonder als we kijken naar de talrijke citaten in de voorgaande discussies van dit deel van Romeinen. Deze verandering in Paulus' benadering richt de aandacht op het feit dat hij een gekozen bedienaar was van Gods geheimen(1Kor. 4:1,2). Een van deze geheimen betrof de duur en het belang van Israël's hardvochtigheid(Rom. 11:25), en dit is zeker de zaak die nu geïntroduceerd wordt. Ze is nauw verwant aan wat Paulus in Efeze 6:19 noemt "het geheim van het evangelie" en "het woord der verzoening" in 2Kor. 5:19. Het is een "geheimenis, eeuwenlang verzwegen"(Rom. 16:25,26) en dit verklaart waarom Paulus niet kon lenen uit de Hebreeuwse geschriften om het te ondersteunen.
De meest directe onthulling van dit geheim is misschien wel die welke werd gegeven in 2Korinthe 5:19,
"welke immers hierin bestaat, dat God in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende was, door hun hun overtredingen niet toe te rekenen, en dat Hij ons het woord der verzoening heeft toevertrouwd.
"
Hoe dan is dit geheim verbonden met Gods huidige handelen met Israël en het goede doel dat Hij heeft met dit handelen?
Het latere deel van Romeinen 11:11 geeft een gedeeltelijk antwoord op deze vraag: "Door hun val is het heil tot de heidenen gekomen, om hen tot naijver op te wekken."
Het "verwerpen van Israël" heeft "de verzoening van de wereld" tot gevolg gehad(Rom. 11:15). Zoals George Rogers al aanduidde, "Israël's overtreding is niet alleen de gelegenheid voor zegen aan de heidenen, maar de onmisbare voorwaarde er van. Israël's overtreding wordt door God gebruikt om de hele wereld te verrijken, niet door Israël's voorrechten aan de heidenen te geven, maar door een nieuw, tot dan toe niet-onthulde zegen"(niet gepubliceerde notities over de Romeinenbrief). Deze boodschap van "redding voor de natiën" zal in meer detail besproken worden als we Rom. 11:12-15 bezien, en daarom is het misschien beter nu naar een tweede voordeel over te gaan dat voorkomt uit Israël's overtreding, en dat is een voordeel dat naar Israël zelf toevloeit.
Wat broeder Clayton een "tweezijdige waarde voor Israël" noemt, voortkomend uit hun overtreding, is dat zij uitgelokt zijn om jaloers te worden. Hun overtreding was een noodzakelijk stap voor de verzoening van de wereld, en op zijn beurt leidt dit tot hun jaloersheid, die uiteindelijk zal resulteren in een volledige verwerkelijking en waardering van Gods genade aan hen.
De woorden "ijver"(zeal) en "jaloersheid"(jealousy) zijn in het Concordant Literal New Testament de vertaling voor één Grieks woord, met als letterlijke betekenis "kokend". Ironisch genoeg is Israël's ijver voor God(Rom. 10:2) voor hen op de lange duur minder profijtelijk dan hun jaloersheid op de natiën. Dit komt zeer zeker omdat hun ijver zich richt op hun eigen inspanningen, terwijl hun jaloezie hen op den duur traint om de bijzondere zegeningen die God hen heeft gegeven te waarderen.
Het is van belang dat Israël's verwerping van de Messias in deze passage een overtreding wordt genoemd. Verzoening wordt gezien als: God Die hen hun overtredingen tegen de mensheid niet aanrekent in 2Kor. 5:19, en ook in Romeinen 5 is er een directe associatie van de boodschap van verzoening in de verzen 10 en 11 met de bespreking van Adam's overtreding en de vele overtredingen van de mens in de verzen 12-21. Nu, in Romeinen 11:11,15, is het woord verbonden met zowel de verzoening als met het uitlokken van Israël tot jaloersheid.
Dit alles bewijst dat de jaloezie van Israël een positieve zaak is, gelijk opgaand met de verzoening, als het al niet een van haar aspecten is. Deze jaloezie is zeker niet de complete oplossing voor Paulus' verdriet in 9:2, maar het is ten gunste van Israël en de heerlijkheid van God.
In dit opzicht tenminste is God op dit moment direct en persoonlijk met Israël bezig, in hun levens een weg bewerkend die ze nader tot Hem zal brengen. Zolang Israël deze jaloezie over Gods aandacht voor de natiën tentoonspreidt, kunnen we er zeker van zijn dat zij niet hopeloos van de hen toegewezen plaats als Gods volk gevallen zijn. De jaloezie die over deze natie gekomen is is een zeer waardevolle gift van God.
En voor ons...? Wij zijn niet slechts toeschouwers die Gods huidig handelen met Israël van een afstandje bekijken, alsof ze geen praktisch belang voor onszelf zou hebben. Het uitlokken van Israël tot jaloezie is een extra stuk bewijs dat God getrouw is. We worden door dit voordeel voor Israël bemoedigd, hoe klein het ook in verhouding moge zijn met de zegeningen die voor hen in de toekomst weggelegd zijn. Het herinnert ons er aan dat Gods genade nooit hapert, hoe beperkt de toepassing er van op dit moment ook mag zijn. Hoewel Israël op grove wijze heeft overtreden, God gaat door met het aan hen geven van voordelen, en zo leren wij met grotere zekerheid van Hem afhankelijk te zijn en Hem te verhogen met zekerder lofprijzing.
Ironisch genoeg, de overtreding van één natie heeft er toe geleid dat God niet de overtredingen van de hele wereld tegen hen in rekening brengt. Dientengevolge moeten we begrijpen dat het uitlokken van Israël tot jaloezie op geen enkele wijze een vergelding is voor hun overtreding. Ook zij hebben voordeel bij de verzoening, en hun ervaring van jaloezie is in de vorm van een zegening. Reeds in Paulus' eigen bediening werden bepaalde zegeningen van Israël's jaloezie al duidelijk, zoals hij in vers 14 laat zien. Toen hij sprak van Gods genade voor de natiën, zette de jaloezie van enkelen uit Israël hen aan te geloven, zodat ze gered werden uit de algemene afvalligheid van de natie.
Dit artikel is afkomstig uit U.R.Magazine, jaargang 75, pagina 27.
Uitgave van Concordant
Publishing Concern
Voor meer delen uit
deze serie, klik
hier