Notities bij de brief aan de Romeinen
deel 19
door G.L. Rogers

Gedoopt in Christus
Romeinen 6:3,4

We stierven aan de zonde. Zo zeker als Christus stierf aan de zonde, net zo zeker zijn allen dat die in Christus zijn en gedoopt werden in Zijn dood; zo stierven wij aan de zonde. De relatie met de zonde van de heilige die in Christus Jezus is, is precies dezelfde als Christus' huidige relatie daarmee. Zoals Hij voor God leeft, zo leven de heiligen in Hem voor God. Dit is niet iets dat we moeten ervaren, maar een onthulling van wat met Christus is gebeurd en van allen die in (letterlijk: "naar binnen in") Hem gedoopt zijn. Onze plicht is niet dit te ervaren, maar het als waar te beschouwen.

Dit belangrijke feit van het evangelie wordt abrupt in vers twee geïntroduceerd, zonder voorafgaande aanduiding daarvan in deze brief. In de verzen drie en vier gaat Paulus voort met uitleggen, maar hij neemt aan dat de heiligen al weten wat hij te zeggen heeft, want het is deze waarheid die hen hun heilig-zijn geeft. Zijn evangelie is voor hem uit naar Rome gegaan. Ja, zijn volgelingen en leerlingen hadden het overal naartoe gebracht, en zij hadden het feit van de geestelijke eenheid met Christus verkondigd als essentieel deel van het evangelie. Paulus' vroegste prediking wordt weerspiegeld in de brief aan de Galaten, die werd geschreven omdat de gemeenten te Antiochië in Pisidië, Iconium, Lystra en Derbe, waar hij op zijn eerste zendingsreis had geëvangeliseerd, zich naar een ander evangelie richtten. Zijn doel was hen terug te brengen naar de waarheid die hij had verkondigd(Gal. 1:8; 3.1). In die brief vertelt hij hoe hij Petrus terecht had moeten wijzen, en hij doet kort verslag van zijn corrigerende toespraak. Hij zei tegen Petrus en de besnijdenisvolgers dat hij aan de wet gestorven was, opdat hij zou mogen leven voor God, gekruisigd zijnde met Christus; dat Christus in Hem leefde en dat, in plaats van rechtvaardigheid te zoeken in de wet, hij als een gerechtvaardigd mens leefde, door het geloof van de Zoon van God. Dit zijn karakteristieke waarheden van zijn evangelie, van het begin van zijn bediening. De toespraak waarin hij Petrus corrigeerde werd gehouden in Antiochië, toen Paulus en Barnabas daar samenwerkten; daarom gebeurde dit voorval ergens tussen Handelingen 11:25, toen Barnabas Paulus naar Antiochië bracht om daar de Griekse heiligen in die stad vooruit te helpen, en Handelingen 15:39, toen Paulus en Barnabas uit elkaar gingen. Het was waarschijnlijk enige tijd vóór de samenkomst te Jeruzalem en kan de oorzaak zijn geweest van de verzoenende houding van Petrus die hij toen tegenover Paulus toonde. Hoe het ook zijn moge, het is duidelijk dat de waarheid van de dood van de gelovige en de kruisiging van Christus centraal stond in Paulus' vroegste onderwijs en overal, waar zijn discipelen met de reddende boodschap gingen, bekend werd gemaakt.

Veel gelovigen vinden het moeilijk de bewering te geloven dat ze aan de zonde gestorven zijn. Dat ze er aan zouden moeten sterven, dat willen ze wel toegeven, maar, zeggen ze, ervaring spreekt de stelling tegen dat ze al gestorven zijn. Toch is het duidelijk dat de apostel bevestigt, niet alleen van zichzelf, noch van een speciale klasse, maar van allen die in Christus Jezus zijn, dat zij aan de zonde gestorven zijn. Hij doet geen beroep op ervaring, of dat nu die van hem is of van een ander. Hij proclameert de waarheid waarmee ze moeten rekenen. Hij wijst naar Christus' dood aan de zonde, Zijn begrafenis, Zijn opstanding en Zijn huidige leven voor God, en zegt dat zij die in Christus Jezus zijn deelnemen in al deze verworvenheden. Er is geen verwijzing naar de subjectieve voorwaarde of ervaring van de gelovige. Laat ons eens luisteren naar zijn uiteenzetting.

3.

Of weet gij niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn?
Of, als de bewering dat wij aan de zonde gestorven zijn u bevreemdt, weet gij niet wat alle heiligen behoren te weten, nl. dat zij in [lett. "naar binnen in", dwz. ervan deel gaan uitmaken] Christus' dood gedoopt zijn en zo gestorven zijn aan de zonde? Jullie weten dat ze op deze wijze aan de zonde zijn gestorven, of je bent onbekend met het feit van de doop in Christus Jezus. De veronderstelling van onwetendheid over deze waarheid geeft de vraag een klank van verwijt. De tegenwerper's enige excuus voor het veronderstellen dat Paulus' evangelie aan volharding in zonde de voorkeur geeft, is zijn onwetendheid van dat deel ervan dat zo'n volharding onmogelijk maakt. Of er nu wel of geen heiligen zo onwetend waren in Paulus's dagen, het is zeker dat er vandaag de dag velen zijn die het verdienen weersproken te worden zoals de wettische tegenwerper dat werd, want zij proberen het feit weg te redeneren van het feit van de dood aan zonde, en dringen er bij mensen op aan hun plicht te doen door het alsnog te doen. Zij stellen de dood van de gelovige in de plaats van die van Christus. Geestelijke mensen vluchten weg van deze onwetendheid, die aan de ene kant de tegenwerper tot zo'n absurde conclusie doet komen en aan de andere kant het evangelie verminkt.

Dat wij allen duidt op de hoeveelheid, en het betekent zonder uitzondering dat allen die gedoopt zijn in Christus, in Zijn dood gedoopt zijn. Daarom hoeven heiligen niet nog eens de doop in Zijn dood te zoeken. Er zijn niet een paar heiligen die aan de zonde gestorven zijn en en anderen die dat niet zijn. Alle gelovigen zijn gedoopt in Christus Jezus. Ze zijn niet in Christus Jezus door geloof, maar door de doop. Natuurlijk zijn alleen hen die geloven gedoopten. Waarom wordt er dan niet gezegd: "Wij allen die geloofden in Christus Jezus?" Omdat, hoewel alleen gelovigen gedoopt zijn in Christus Jezus, het niet geloof maar de doop is die ze met Hem verenigt. Geloof is actief en wordt voortdurend uitgeoefend, maar de doop komt slechts eenmaal voor en het onderwerp is passief, want hij wordt door een Ander gedoopt. Een heilige is een gelovige door de praktijk, want hij leeft door geloof, zoals staat geschreven: "De rechtvaardige zal leven door geloof." Het is aan ons om te geloven, het is aan Christus om te dopen. Hij vraagt ons niet of we nu wel of niet gedoopt willen worden, noch wordt er geen kerkvergadering bijeengeroepen om te besluiten of een kandidaat voor de doop aanvaard wordt. Alleen de Heer weet wie de Zijne zijn en Hij doopt ieder van hen en geen anderen. Paulus spreekt in dit deel van de brief niet over geloof, maar over dopen. Wanneer hij over rechtvaardiging predikt, dan is dat door geloof in Zijn bloed; wanneer hij eenheid in Christus verkondigd, dan zegt hij dat dit wordt bereikt door dopen.

De enige plaats in deze brief waar over dopen wordt gesproken is in deze twee verzen, waar het feit van de geestelijke eenheid met Christus wordt uiteengezet. De heiligen zijn in Christus Jezus, omdat ze in Hem gedoopt werden. Niets minder dan een feitelijke geestelijke eenheid, die een heilige een plaats voor God geeft in Christus Jezus, kan voldoen aan de vereisten van het betoog in de hoofdstukken zes tot acht. Het is een triest bewijs van ons afdwalen van de Paulinische onthulling, dat er zo weinig overeenstemming is onder de heiligen en leraren over wat de doop in Christus Jezus is en wat dit voor de gedoopten bereikt. Toch verwachtte Paulus dat alle heiligen wisten dat ze op zo'n wijze hadden deelgenomen aan de dood van Christus aan de zonde, dat het voor hen onmogelijk geworden is nog langer er in te leven. Slechts weinigen zien de betekenis van de doop, ondanks de heldere uiteenzetting in deze verzen. De reden hiervoor is niet ver te zoeken. Het komt omdat de meerderheid denkt aan de verkeerde doop. Deze vergissing verklaart de verwarring en tweedracht die de lange strijd markeren over de betekenis en doeltreffendheid van dopen in het algemeen en deze passage in het bijzonder. Zij die denken aan de onderdompeling van gelovigen in water in de naam van Christus Jezus, denken niet in harmonie met deze onthulling.

Daar er geestelijke feiten, en niet welsprekende rituelen, aan de orde zijn, kan Paulus hier niet over waterdoop spreken, maar over de doop in de geest, omdat de ideeën van eenheid met Christus, van de dood met Hem en van de begrafenis met Hem, en van een opstanding en levend voor God zijn in Hem, allemaal geestelijke feiten zijn. Een consequent betoog eist dat, als er zoiets is als een geestelijke doop, dit dan ook is wat het woord hier betekent. Alleen wanneer we inzien dat de doop waar het hier over gaat de geestelijke doop is, kan de passage bevrijd worden van alle problemen die in geïmporteerd zijn door de veronderstelling dat hier de waterdoop bedoeld wordt. Ieder geestelijk ingestelde student van de Schrift schrikt terug van het idee dat een rituele doop werkelijk de doop in[naar binnen in - deel gaan uitmaken van] het lichaam van Christus kan bewerkstelligen. Maar wanneer we gaan zien dat de doop die met de geest is, dan maakt een heerlijke, bevredigende onthulling van het evangelie ons blij, verlicht ons verstand en verwijderd de verslagenheid.

Waarom houden goede mensen toch zo hardnekkig vast aan de uiterlijke, lichamelijke rite en vergeten ze de geestelijke werkelijkheid? Het is zeker waar dat de rite vol van betekenis is, en toch is ze gespeend van echte geestelijke werkzaamheid. Toen de waterdoop werd ingesteld, werd er duidelijk geleerd dat het slechts een symbool was van een geestelijke doop. In Matthëus, Marcus, Lucas, Johannes en Handelingen wijst de spreker bij ieder eerste vermelding van de waterdoop door Johannes naar de doop van Christus in heilige geest. Mensen houden volhardend vast aan Johannes, hoewel hij regelmatig wijst op Degene Die sterker is dan hij Die na hem zou komen en zou dopen met geest, in plaats van met water(Matt.3.11; Marc.1:8; Luc.3:16; Joh. 1:33). In Handelingen 1:5 maakt onze Heer weer onderscheid tussen de doop door Johannes en die door Hem, zeggende: "maar gij zult met de heilige Geest gedoopt worden, niet vele dagen na deze." Deze belofte van de Vader werd vervuld aan de groep gelovige Israëlieten die in de Tempel samengekomen waren op de Pinksterdag. En ook toen Petrus predikte naar de proseliet Cornelius en de zijnen, viel de heilige geest op hen. Petrus zei: "En ik herinnerde mij het woord des Heren, hoe Hij zeide: Johannes doopte wel met water, maar gij zult met de Heilige Geest gedoopt worden"(Hand. 11:16; 10:45). De sleutel van de waterdoop faalt het slot open te draaien van Romeinen 6:3,4 en Galaten 3:27, maar wanneer er kracht op wordt gezet zal ze het breken. Waarom proberen we niet de andere sleutel, die van de doop in geest, die het slot wel opent en niet breekt? De fout van het negeren van de doop in geest in deze passages bezoedelt niet alleen de meeste van de uiteenzettingen die er in staan, maar, nog erger, leidt tot een regelrechte ontkenning van iedere doop in de geest, die feitelijk de heiligen in[naar binnen in] Christus Jezus introduceert.

De volgende citaten uit de schrijverijen van de meest kundige commentatoren over deze passage zullen dienen om te bewijzen dat het idee van de waterdoop de schrijvers heeft verblind voor de betekenis van deze geïnspireerde woorden: "We werden gedoopt met verwijzing naar Christus, dat wil zeggen, we werden door onze doop binnen gebracht in de gemeenschap van Zijn dood, zodat we een echt ethisch deel hebben in Zijn dood, door het beëindigen van al ons leven voor de zonde... 'Dopen in' betekent nooit iets anders dan dopen in verwijzing naar, met betrekking tot... De voorstelling van ondergedompeld worden in Christus moet terzijde gezet worden, en moet niet ondersteund worden door de figuratieve uitdrukking van Galaten 3:27."
Maar deze tekst zegt niets over het 'gemeenschap hebben aan Zijn dood', maar vertelt eerder wat gebeurde met Christus en dat wij ons evenzo moeten rekenen. Christus kon niet ophouden te zondigen, omdat Hij nooit gezondigd had, en toch stierf Hij aan zonde. Ons deel in Zijn dood is niet ethisch; het is dat wat het gezag van zonde breekt en ons een juridische vrijlating er van geeft. Dan wordt de schrijver gedwongen in een gedurfde ontkenning van het feit van eigenlijke doop in [naar binnen in] Christus. Het wordt ontkend dat zulke passages zoals onze tekst en Galaten 3:27 iets zeggen over geestelijke eenheid met Hem.

Een auteur en vertaler van buitengewone kundigheid en geestelijk onderscheidingsvermogen, vervalt op dit punt in een zware fout, die alle heiligen zou moeten waarschuwen. Hij vertaalt aldus: "Of weet gij niet dat zo velen van ons die gedoopt werden naar Christus Jezus, gedoopt werden naar Zijn dood?" Hij geeft het volgende commentaar: "'Gedoopt naar Christus Jezus' is zeker correct in plaats van in, hoewel de Griekse woorden, als slechts woorden, hetzelfde kunnen betekenen... De frase is zodoende bevrijd van alle verdachtmaking van zo'n rituele kracht als ze in zeer tegenstrijdige belangen te dragen heeft gekregen, - alsof de wonderlijke plaats in Christus geschonken werd tijden de doop."
Deze auteur weet heel goed wat de "wonderlijke plaats in Christus" van de heilige is, maar hij zegt niet hoe een heilige in Hem werd geplaatst. Allen zouden met hem moeten instemmen dat het niet komt door een ritueel, hoe prachtig dit ook moge zijn; maar niemand zou het mogen aandurven de taal te wijzigen en de waarheid van de Schrift te ontkennen zoals deze auteur dat doet. Is er geen alternatief voor een rituele doop? Indien heiligen in Christus Jezus zijn, dan is dat gekomen doordat ze met bepaalde middelen in Hem zijn geplaatst. Er moeten middelen zijn waarmee een echte eenheid met Christus, die er daarvoor niet was, tot stand werd gebracht. En als God onthult dat de doop dat middel is, waarom komt het dan niet bij gelovigen op dat er een doop is die werkelijk een plaats in Christus schenkt, en een die vrij is van de tegenwerpingen die tegen het gebruik van riten ingebracht moeten worden?

Anderen zeggen: "het is dopen naar Christus toe!"; "dopen is een bevestiging van Christus als onze Heer;" "in de rite verklaarden zij hun aanvaarding van Hem als Redder, en zo kwam men in Hem;" "dopen is een uiterlijke daad waarin het geloof van de bekeerde wordt uitgedrukt;" en "het is een symbool van de eenheid van de gelovige met Christus." Hoe armelijk onvoldoende en misleidend zijn deze verklaringen! Hoe verdraaien ze de taal van de Schrift! Naar Christus toe, maar niet in [naar binnen in] Christus; een symbool van een eenheid die niet feitelijk is; 's mensens verklaring of bevestiging of uitdrukking van geloof, in plaats van die reddende daad van de grote Doper in heilige geest, waarmee Hij Zijn heiligen met Zichzelf verenigt!

Het feit, zo sterk benadrukt in de vier verslagen en Handelingen, dat Christus Zelf Johannes de Doper zou vervangen en dat Hij in geest zou dopen, is vrijwel vergeten. De gedoopte en zijn gedachten en bedoelingen bij het zich onderwerpen aan riten hebben de waarheid van een betere en meer effectieve doop buiten de deur gezet. Luister naar de gedachten van mensen en let op hoe ver ze van de waarheid van onze tekst zijn gekomen: "Door de doop zegt de discipel: 'Hierbij verklaar ik mijn overeenstemming aan Zijn dood en mijn gemeenschap met Zijn opstanding'" en opnieuw: "geloof legt, in de inwijdende daad van de doop, beslag op het feit van Christus' dood"; "dopen is een vrijwillig deelnemen aan het verleden en het aannemen van een nieuwe verplichting;" "een vrijwillige indentificatie van iemands 'zelf' met Christus;" en "dopen betekent dat we verzegeld worden met het zegel uit de hemel, en als het ware formeel toegevoegd worden aan alle voordelen en verplichtingen van het Christelijk discipelschap in het algemeen en van Zijn dood in het bijzonder."
Wat neemt de mens toch een ondragelijke lasten op zich, als dit allemaal waar zou zijn! De zondaar hoeft geen nieuwe verplichtingen op zich te nemen; hij moet bevrijd worden van de verplichtingen die hij heeft! Vrijwillige identificatie met Christus' dood en opstanding, daar waar geen feitelijke eenheid met Hem is, is pure onzin; het zou geen verlossing van zonde en wet betekenen.

Nog iemand die beter zou moeten weten zegt: "Ik ben gedoopt om deel te hebben in Zijn dood, want hierdoor heb ik de rechtvaardigheid waarin Hij voor God verschijnt en ik in Hem." Rechtvaardiging door dopen, of dat nu in water of in geest is, is tegengesteld aan de waarheid. Dopen kan niet de plaats innemen van geloof, net zoals geloof niet de plaats kan innemen van de doop. Het is door geloof dat we rechtvaardig gerekend worden. Rechtvaardiging door Zijn bloed moet niet verward worden met Zijn dood aan de zonde.

De psychologische of "mystische" verklaring komt jammer genoeg steeds meer in zwang met de herleving van het mysticisme. Een beroemde levende mysticus zegt: "Mysticisme is onmiddellijkheid," waarmee hij bedoelt dat door overpeinzen en liefde iemand onmiddellijke bewustzijn van God en eenheid van wil met Hem kan krijgen. Door welk fout soort taal ook zo'n ervaring beschreven kan worden, of dat nu een "mystische" ervaring of de realisatie van God wordt genoemd, geestelijke gemeenschap met God is een ervaringsfeit van sommige heiligen uit alle geslachten. Maar het is niet waar om te spreken van eenheid met Christus als een "mystische eenheid." Er wordt gezegd dat "Paulus leer van de mystische eenheid" met Christus gebaseerd is op het "fundament van een eenvoudig psychologisch feit... de basis van Paulus' leer van de mystische eenheid is die van de ervaring van de apostel zelf... Het proces van identificatie werd bereikt in de sfeer van geestelijke emotie, waarvoor de apostel opmerkelijk geestelijke gaven bezat." Sommige mystici menen de positie te hebben om het gezag van de Schrift aan te vechten, en baseren hun religieuze overtuigingen volledig op een onmiddellijke ervaring van God. De interpretatie die nu onder de loep ligt geeft aan de ervaring een gezag dat alleen aan de Schrift toebehoort. Ze gaat voorbij aan het feit dat dopen in geest net zo goed deel is van Christus' reddende werk als Zijn gehoorzaamheid tot de dood. Paulus en zijn namaak-interpreteerders verschillen hier dus geheel van mening. Hij zegt niet zo veel over zijn intieme Gods-ervaring. Als hij in extase is, dan dat naar God en publiceert hij er niet over; wanneer hij brieven schrijft dan onthult hij Gods evangelie, dat niet werd bereikt in de sfeer van religieuze emotie, maar in Christus. Het is fnuikend Paulus en zijn bijzondere gaven en zeldzame capaciteiten in de plaats te stellen van Christus en Zijn doop in de geest, door welke doop Hij allen, zelfs de minst bedeelde van de heiligen, tot leden van Zijn lichaam zal maken.

De eenheid die door de doop tot stand wordt gebracht is niet "mystiek", maar levend en ze geeft de heilige dezelfde rechterlijke vrijlating van zonde die Christus Zelf heeft. Zo heeft de mens in Christus drie verwantschappen in Hem. Als een schepsel is hij verwant aan de Eerstgeborene van heel de schepping in Wie het universum werd geschapen; als een mens is hij verwant aan de Laatste Adam, of Hoofd van het ras; als een gered mens is hij in Christus Jezus voor God, in Wie hij aan alle eisen van de zonde en wet heeft voldaan. Door schepping is hij verenigd in de Eerstgeborene; door Christus' vleeswording is hij verwant aan Hem als zijn tweede raciale Hoofd; en door de doop is hij verenigd met het gekruisigde en verrezen Hoofd van de gemeente. Het is in[naar binnen in] deze geestelijke verwantschap dat Christus ons doopt. Christus' scheppende werk, Zijn zelf-ontlediging en gehoorzaamheid tot de dood zijn niet méér Zijn daden dan de doop waarmee Hij ons met Zichzelf verenigt als gestorven zijnde aan de zonde en levend voor God. Laat geen enkele ervaring de heerlijkheid verbergen van deze reddende onthulling!

De waterdoop zou moeten helpen de doop te interpreteren waarvan het een symbool is, maar het is zo'n obsessie geworden voor het verstand van vele interpreteerders, dat zij er niet aan voorbij kunnen zien.
Dit is een onvergeeflijke fout, omdat Paulus verklaart dat hij niet de opdracht had om te dopen, maar om het evangelie te prediken, terwijl hij in dezelfde brief schrijft over een doop die bereikt wat geen stuk rite kan doen: "want in één Geest zijn wij allen tot een lichaam gedoopt"(1Kor. 12:13;CV). Als de waterdoop, die wordt toegediend door een mens, zou kunnen dopen in [naar binnen in] Christus, dan zou deze toch net zo belangrijk moeten zijn, omdat ze effectiever is dan prediking. Tenminste alle sacrementariërs denken er zo over, want zij stellen de rite voor de prediking. Maar als Christus' doop die van Johannes heeft vervangen, als Hij de enige is Die kan dopen in geest, dan is de reden waarom Paulus niet was opgedragen te dopen duidelijk te zien. Hij geeft geen instructies of opdrachten voor het uitvoeren van de rite, terwijl hij dat nadrukkelijk wel doet met betrekking tot de maaltijd des Heren. Zo lang als mensen geloven dat ze moeten werken onder de voorwaarden van de zogeheten "grote opdracht" uit Mattheüs 28:19,20, moeten ze wel dopen. Paulus wist dat hij deze opdracht niet had. De mens houdt er van iets religieus te doen en de waterdoop is iets dat hij van bedienen en ontvangen.

Dopen in geest is een net zo'n onmisbaar deel van onze redding als onze rechtvaardiging dat is. Het staat in belangrijkheid op het zelfde niveau als de toewijzing van Zijn leven door de geest, en alle die leven hebben in Christus zijn in Hem gedoopt, verzegeld, gezalfd, en hebben de voorsmaak gekregen van de beërving van de heiligen in licht. Alleen door doop in de geest kan iemand in Christus geplaatst worden en Christus aandoen. Soms wordt er na een doopdienst verteld dat bepaalde personen "Christus aandoen in de doop," maar toch geloven de schrijvers niet echt dat dit iets meer is dan een figuratieve uitdrukking. Het gevaar van het verstaan dat Paulus spreekt over dopen in water, is dat zijn woorden tot een lege vorm worden terug gebracht, of dat ze een redding door een rite leren. Een voorbeeld wordt gevonden in de woorden van een grote Duitse commentator: "Het idee van ondergedompeld worden in Christus moet terzijde geschoven worden en moet niet ondersteund worden door de figuratieve uitdrukking in Galaten 3:27." De onrust die uit zulke verklaring voortkomt is niet te becijferen, want ze ontkennen de substantiële feiten van Gods redding en laten slechts vormen na die niet op de werkelijkheid lijken. Luister naar wat God zegt: "Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed. Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt immers één[mannelijk] in Christus Jezus"(Gal. 3.27,28). Is dit een vorm die lidmaatschap weergeeft in een zichtbare, aardse maatschappij, of is het een onthulling van het feit van een geestelijke eenheid in Christus Jezus, die hen die op Aarde zijn en moeten doorgaan zeer verscheiden te zijn, in één bindt? Het antwoord hangt af van welke doop men bedoelt. Als het in water is, dan moeten we, met de meeste Protestanten, ontkennen dat de rite een echte geestelijke eenheid maakt met Christus en met allen die in Hem zijn, óf we moeten de leer van de sacramentarianen aanvaarden die zegt dat de fysieke rite van de doop leven schenkt en een plaats geeft in Christus. Als het een doop in geest is, dan schijnt de heerlijkheid van de onthulling ongedimd, zowel het verstand als het hart blij makend.

Twee serieuze kwaden zijn voortgekomen uit het falen in te zien wat de doop is waar Paulus van spreekt. De eerste is dat sommigen ontkennen dat er sinds de Pinkstertijd zoiets is als doop in geest. Een zeer bekende Baptisten pastor, sprekend over Efeze 4:5, zegt: "Één sluit twee uit. Één Heer sluit twee Heren uit. Één geloof sluit twee geloven uit. Één doop sluit twee dopen uit." Dan gaat hij verder met aan te tonen dat de "ene doop" de waterdoop is, en moet daarom de doop in geest uitgesloten worden. Vreemd genoeg gelooft hij dat de gerechtvaardigden ook in Christus Jezus zijn, deelnemen aan Zijn leven en met Hem bevrijdt zijn van zonde. Maar hij toont niet aan hoe iemand in Christus geplaatst is, tenzij dit door de waterdoop komt.

Het andere kwaad is dat velen, die niet weten wat dopen in geest werkelijk is en doet, verplicht worden te zoeken naar de een of andere ervaring die ze verondersteld worden te hebben tijdens de doop. Ze weten dat als iemand niet Christus' geest heeft, hij niet van Hem is; maar zij veronderstellen dat de doop in geest een soort speciaal geschenk is. Als mensen in geest konden dopen, dan zouden ze het onmiddellijk gedaan hebben. Daarom wenden ze zich nu tot God en bidden tevergeefs voor iets wat allen die echt gered zijn al ontvangen hebben. Gods antwoord op zulke gebeden is Zijn onthulling van het feit dat ze gedoopt zijn en Zijn opdracht dit als waar aan te nemen. Velen, die er niet aan twijfelen dat ze in Christus zijn, verlangen naar een "doop van de geest." Zij gaan voorbij aan de doop door Christus in geest, waarin Hij de Zijnen hun positie in Hem geeft. Groter dan alle geschenken van de Pinksterperiode is de doop die Christus en Zijn heiligen één maakt.

Heel vreemd is het dat sommigen denken dat ze bekeerd, "wedergeboren", hersteld of nieuwe schepselen gemaakt zijn, zonder de geest te ontvangen. Daarom zien ze uit naar een soort waarneembare geestelijke manifestatie of geschenk, zoals het spreken in tongen, die als een "tweede genadewerk" volgt op hun bekering. Deze manifestatie wordt ten onrechte gezien als de doop in de geest. Het feit dat het vullen met geest en de doop in geest twee verschillende zaken zijn die zeer verschillende doeleinden dienen, wordt niet herkend. Dopen in geest identificeerde tijdens Pinksteren de gelovige met de naam van Christus, meer dan met de persoon van Christus. Door de bediening van Petrus werd niemand in Christus Jezus gedoopt; alleen Paulus onthult dit wonderlijke feit. En deze doop wordt niet vergezeld door geestelijke uitingen, die bewijs geven van de eenheid met Hem. "Hij die met de Heer verbonden is, is één geest," en zo'n persoon behoeft geen geschenk, als spreken in tongen, om dit aan hem te bewijzen. Maar om op dit punt in de brief van de ervaringen van de heilige te spreken zou ons vooruit doen lopen op het betoog. Gods Woord is groter bewijs dan alle ervaring. Hij kondigt feiten af die alleen door onthulling gekend kunnen worden.

Dopen is eenmalig en is inwijdend; vullen met geest kan steeds weer herhaald worden. Ons wordt nooit gezegd om in geest gedoopt te worden, maar ons wordt verteld gevuld te zijn met geest. In plaats van een "nieuwe doop in de geest" te zoeken, moeten we gevuld worden met geest. Geestelijk gevuld zijn mondt meestal uit in de een of andere uiting of dienstbetoon. We zouden niet moeten bidden om de doop in geest, dat is het werk van Christus, en Hij doet dat zeer trouw. Ook zouden we niet moeten vragen ons met geest te vullen, maar veel meer gehoor geven aan Zijn opdracht: "Weest met geest gevuld"(Efe. 5:18;CV). Het is iets dat we mogen doen. We mogen met vlees of met geest gevuld zijn naar mate we ons met beide bezig houden. Er zijn niet twee dopen in geest, net zo min als er twee lichamen zijn en twee Heren. We zijn één keer gedoopt. Het is eigenlijk ongeloof dat God vraagt dat Hij Zijn verklaring bevestigt over het feit dat wij gedoopt zijn in Christus, door ons een ervaring te geven die ten onrechte "de doop van de heilige geest" wordt genoemd.

Allen die in Christus Jezus gedoopt zijn, zijn één gemaakt met Hem in Zijn reddende daden. Ze zijn niet alleen gedoopt in de Persoon, maar ze zijn ook gedoopt in Zijn dood. De Persoon Die stierf aan de zonde, werd begraven, opgewekt en leeft nu voor God. Geen van deze zijn privé daden, alleen voor Hem Zelf gedaan; ze zijn er voor alle mensen. Alleen zij die in Hem zijn door de doop in geest zijn feitelijke deelhebbers aan Zijn dood. De verklaring dat we gestorven zijn aan de zonde is alleen waar van hen die in Zijn dood zijn gedoopt. Het speciale aspect van Zijn dood is Zijn dood aan de zonde. We moeten er op aandringen dat de waarheid, die zo helder in de volgende verzen wordt verwoord, is dat het niet een dood voor de zonde was, maar aan de zonde, zodat Zijn verbinding met de raciale zonde, wat Hij was gemaakt, volkomen en finaal werd verbroken. Wat de dood, die Zijn band met de zonde verbrak, voor Hem betekent, moet het ook voor allen betekenen die er in gedoopt zijn. Te beredeneren dat, omdat we onder genade zijn, we straffeloos kunnen volharden in zonde, is een regelrechte ontkenning dat de dood het loon van de zonde is, zelfs voor de Zoon van God Zelf. Hij ontkwam alleen door de dood aan de zonde. Als we niet met Hem aan de zonde gestorven zouden zijn, dan zou de zonde nog steeds een beslag op ons kunnen leggen waaraan we zelfs in de tweede dood niet zouden kunnen voldoen.
Zijn dood aan de zonde, wat zullen we er van zeggen? Het was voor heel de mensheid. Het werd feitelijk de onze door onze doop er in. Het is niet een "mystische," subjectieve dood aan de zonde, voortgebracht door de indentificatie van de menselijke wil met de Zijne. Het is de historische, objectieve veroordeling van heel het ras en hun zonde, in de persoon van de Tweede Mens. Die dood was voor mij; meer dan dat, het werd feitelijk de mijne door de doop in Christus, zodat ik net zo dood voor zonde ben als Hij is. De doop is net zo Christus' werk als Zijn dood aan zonde dat was. De waarde van Zijn dood wordt de mijne, niet door geloof, maar door de doop in geest. Dit is evangelische waarheid, die door geloof wordt ontvangen en waarin ze zich verheugt.

Het is niet gewoon dopen in de dood, maar in Zijn dood. Het woord Zijn is de meeste belangrijke in de clausule. In ieder opzicht was Zijn dood anders dan alle andere. Hij is uniek in alles wat Hij is en doet. Alleen God weet alles wat Christus' dood voor Hem en voor het universum was. De dood is het gemeenschappelijke vonnis over alle zonen van Adam, maar Hij was niet onderworpen aan die dood. Andere mensen zijn ondergeschikten aan de zonde, de dood en veroordeling; Hij kende geen zonde, was niet sterfelijk, noch gedoemd te sterven. Andere doden raken alleen het individu dat sterft; Zijn dood was raciaal. Anderen sterven in hun zonde; Hij stierf voor[ten behoeve van] en aan hun zonde. Hij stierf voor[ten behoeve van] allen; alle anderen hadden Hem nodig om voor hen te sterven. Door de gewone dood van de mensheid wordt God niet verzoend met de wereld; door Zijn dood werden wij, als vijanden, verzoend met God. Als de dood van een mens de oude mensheid kon kruisigen, het lichaam der zonde te niet doen, en van de slavernij van de zonde bevrijden, dan was Christus' dood overbodig en zonder reden. Niemand heeft de dood zo gesmaakt als Hij, of de schande van het kruis, de vervreemding van God, en de vloek van de Wet. Er zijn diepten, hoogten, lengten en breedten van betekenis en waarde in Zijn dood die we niet kunnen vatten, maar aangezien we er in zijn gedoopt, zijn alle verlossing en weelde aan zegen de onze. Mijn dood kan geen van de dingen doen voor God, voor de mensheid of voor mijzelf, wat Christus' dood aan de zonde deed. Ik sterf omdat ik zondaar ben; de dood die Hij stierf was mogelijk omdat Hij geen zonde kende. Mijn dood kan mijn eigen zonde niet veroordelen of verwijderen; Zijn dood kan de zonde in zijn geheel te niet doen.

Iemand die zich aanmatigt met gepastheid over Zijn dood te spreken, is nog niet begonnen er over na te denken; maar toch zijn we er zeker van dat de overpeinzingen van ons hart hierover en over alle onderwerpen, voor God aanvaardbaar zullen zijn naar mate ze overeenkomen met Zijn Woord. We zouden nauwkeurig moeten luisteren om te horen wat Hij zegt en alle verkeerde voorstellingen vermijden. Als God meent wat Hij zegt, dan moet Hij wel gegriefd zijn door de onnauwkeurigheid die zegt dat we "gedoopt zijn in een geloof van de verlossende en reddende werkzaamheid van die dood, als de verzoening van onze zonden." Gedoopt in een geloof, wat dat dan ook moge zijn, is een armzalige vervanging voor gedoopt zijn in Zijn dood. Ook moet de verzoening in het bloed, hoe kostbaar dat ook op de juiste plaats is, niet hier in de tekst worden ingebracht. Christus is hier niet de Verzoener "voor onze zonden," maar de Tweede Mens die de zonde van het ras draagt, de vloek uitputtend, en er voor stervend. Bewustzijn van onze onwetendheid zou ons zeer voorzichtig en zeer eerbiedig moeten maken in ons omgaan met Gods Woord. Gelovige, overdenk Zijn dood aan de zonde en Zijn vrijlating er van, zodat Hij mag leven voor God. Dank dan God dat door dopen in geest deze dood aan zonde ook de uwe is.

4.

Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen.
Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood. Het verbindende dan geeft aan dat dit een gevolgtrekking is van het feit van de dood en de juiste gevolgtrekking moet zijn dat de dood gevolgd werd door een begrafenis. Begraven bevestigt het feit van de dood en maakt het compleet. Dopen-in-de-dood is een middel waarmee we begraven worden. Sommigen hebben zich afgevraagd of in de dood verbonden mag worden met dopen of begraven. We zijn niet rechtstreeks in de tombe gedoopt, maar kwamen door dood in de tombe. Dopen is hoofdzakelijk begraven, maar toch is de dood de hoofdnoot die door heel deze passage loopt. Indien we deelnemen aan Zijn dood op het kruis, dan delen we ook Zijn plaats in de tombe. Begraven is het laatste dat we voor de dode kunnen doen, en het verbreekt de laatste band tussen hen en het leven en activiteiten van de mens. Het is de begrafenisplechtigheid waarin de zondaar zichtbaar wordt weggedaan. In Kolossenzen 2:12, waar besnijdenis de dood van Christus weerspiegelt, wordt de betekenis van dopen beperkt tot de begrafenis. De drie essentiële feiten van Paulus' evangelie zijn Christus' dood, begrafenis en opstanding(1Kor.15:3,4; Hand. 13:28-30; Kol. 2.11,12), en dit zijn ook de drie feiten in onze tekst.

De tombe van Christus is een onderwerp van voortdurende interesse. Als een engel ons zou zeggen: "Kom hierheen en zie de plek waar de Heer lag," met welk een aanvullende belangstelling zouden we er binnen gaan, gezien het feit dat we samen met Hem begraven waren. En wat zouden lofzingen over de leegte van de tombe! Niemand kan uit die tombe komen en in het oordeel en de veroordeling komen, want hij putte zelfs de goddelijke veroordeling uit. Verlossing uit die tombe liet geen enkele onafgehandelde eis van het recht achter zich.
Dit zijn figuren. We moeten onze gedachten weg houden van de echte tombe en "het waterig graf", en ons richten naar de werkelijkheid van de eenheid met Christus in Zijn dood aan zonde en begraven zijn. Daar, verenigd met Hem, wachten we op de opwekking met Hem, want door samen met Hem begraven te zijn bereiken we het einde van het ras van Adam. Eenheid met Christus Jezus in Zijn dood belooft iets wat verder ligt: een nieuwe mensheid.

De waterdoop is een welsprekend figuur van de doop in geest. Het is mogelijk dat het te veel tot symbool is gemaakt. Ons wordt verteld dat dopen drie delen heeft: onderdompeling, overstroming en boven komen, en dat deze drie overeenkomen met de drie gebeurtenissen in Christus' ervaring: dood, begrafenis en opstanding. Deze bewegingen kunnen weergegeven worden door drie voorzetsels: in[in de zin van 'naar binnen in', het is een beweging], in[het er zijn] en uit. Paulus, echter, werkt zulk een symbolisme niet uit. Hij zegt niet dat dopen opstanding symboliseert. Laten we deze ideeën eens testen. We zijn in Christus gedoopt, zodat we in Christus zijn. Zullen we de derde stap, uit, nemen? We zijn in één lichaam gestopt en zijn daarom er leden van, moeten dan nadruk leggen op het figuur van 'boven komen'? Zo ook met het dopen in de naam van Jezus Christus. We zien dat het doel van dopen vervuld is door de ideeën van in[naar binnen in] en logischerwijze gevolgd door het zijn in. Dopen is 'naar binnen in' gaan in de dood, zodat de gedoopte samen met Hem is in het begraven zijn. Maar nergens suggereert de Schrift dat dopen het uit laat zien in verband met het feit van de opstanding.

De bekende vertalingen van Kolossenzen 2:12 laten de invloed zien van het geloof dat 'boven komen' een essentiële gedachte is achter het dopen. "Zijnde met Hem begraven in den doop, in welken gij ook met Hem opgewekt zijt"(SV) voegt aan dopen toe wat in werkelijkheid de "handeling van God" is. "Door dopen" wordt vervangen door "door de heerlijkheid van de Vader"[Rogers gaat hier uit van Engelse vertalingen!]. Wat Kolossenzen 2:11,12 zeggen is: "In Wie[Grieks: en hoo] jullie besneden werden met een besnijdenis die niet met handen gedaan is... samen met Hem begraven zijnde in de doop, in Wie[Grieks: en hoo] jullie opgewekt werden, tezamen met Hem." In deze passage gaat de kracht van de doop niet tot voorbij het graf. Het is niet in de doop dat we worden opgewekt, maar in Christus in Wie God het wonder heeft gemaakt. Dopen spreekt van begraven en niet van leven. Had dit feit herkend geworden, dan zou de aloude fout van "herstel door doop" ontkleed zijn geworden van iedere gelijkenis met Schriftuurlijk gezag en zou Tertullianus zich nooit schuldig hebben gemaakt aan uitspraken als deze: "Water was het eerste dat leven heeft voortgebracht, zodat het geen verbazing mag wekken dat de doop in water wist hoe het leven kon geven."

Het doel voorbij het dopen is nu gegeven. Het is opdat... we zouden wandelen in de nieuwheid van het leven. Dit is een geestelijk leven en een wandel die overeenkomt met het opgestane leven van Christus. De lichamelijke tegenhanger hiervan is de lichamelijke opstanding van de heiligen tot een leven van zondeloosheid en vrijheid van alle veroordeling. De algemene dood en opstanding van mensen leidt niet tot geestelijk leven. Als wij opgewekt zullen worden met Hem, dan moeten we eerst met Hem verenigd worden in Zijn dood aan de zonde en Zijn begrafenis. De doop in Christus Jezus stelt ons eerst in een plaats vanwaar we samen met Hem opgewekt en levend gemaakt kunnen worden. Alle mensen zullen opstaan, maar alleen de heiligen, die geestelijk één met Christus zijn, hebben nieuwheid van leven in het nu en verzekering van opstanding zoals Christus in de toekomst.

Lazarus stierf en werd begraven, maar niet met Christus, door de doop in geest. Zulke voorbeelden van opstanding, waar de onderwerpen hun gewone leven en toestand van sterfelijkheid en onderschikking aan zonde en dood hervatten, dienen er voor het verschil aan te tonen tussen de opstandingen van de geredde en de niet geredde. De algemene opstanding levert niet meer op dan de algemene dood doet. Als ze dat wel deed, dan zou een toekomstig oordeel en bestraffing net zo onmogelijk zijn voor de zondaar als ze dat voor de heilige is. Christus' opstanding is het patroon waaraan allen zich moeten conformeren. Hij alleen heeft de eer Eerstgeborene uit de doden te zijn, Die alleen onsterfelijkheid heeft(1Kor. 15:20; kol. 1:18; 1Tim. 6:15,16). Dit is één doel van geestelijke doop: ons in Zijn dood en begrafenis een maken met Christus, opdat we een met hem kunnen zijn in Zijn opgestane leven. "Het woord is betrouwbaar: immers, indien wij met Hem gestorven zijn, zullen wij ook met Hem leven"(2Tim. 2:1).

opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is .... zo ook wij... De wandel van de gelovige is uit te zijn op het patroon van Christus en te wandelen in de macht van Christus' opstanding. Daarom zou het gelijk een onderwerp van nauwkeurige overweging moeten zijn, zodat de wandel zo ook zal zijn. In de tombe was Christus onder de doden en was Hij zo met hen in die toestand verbonden, dat van Zijn opstanding wordt gezegd dat het er een uit de doden was. Dat wil zeggen, de persoonlijke opstanding van Christus was niet alleen de meest heerlijke illustratie van het feit van de opstanding, maar een belofte dat ook de rest van de doden zal worden opgewekt. In Romeinen 1:4 was Zijn opstanding algemeen, alle doden omvattend, maar in 6:4 gaat het over een opstanding van verkozenen uit de doden. Christus wordt hier alleen vermeld, maar van hen die in Hem zijn wordt elders gezegd dat ze in Hem opgewekt zijn en dit komt omdat ze eerst in Zijn dood werden gedoopt.

Toen Hij onder de doden was, verschilde Christus van alle anderen omdat Hij aan de zonde gestorven was. Toen Hij werd opgewekt hervatte Hij niet Zijn relatie met de zonde waaraan Hij was gestorven. Hier wordt met nadruk op gewezen in vers 10. Hij werd opgewekt uit de doden door de heerlijkheid van de Vader. De opstanding is Gods rechtvaardiging van Zijn Zoon, daarmee aantonend dat Hij de Zoon van God is. Van God wordt terecht gezegd dat Hij Degene is "Die Jezus, onze Heer, opwekte uit de doden." Hier van uitgaande is het verbazingwekkend dat iemand kan zeggen dat Christus in de dood Zijn eigen leven weer opnam. De Schrift zegt gewoon dat Hij het gezag had gekregen van Zijn Vader om Zijn leven af te leggen, zonder welke een vrijwillige dood zelfmoord zou zijn, en dat Hij gezag had gekregen het te ontvangen wanneer de Vader het Hem gaf(Joh. 10:18).

De opstanding van Christus was het ultieme vertoon van de heerlijkheid van de Vader. In andere passages wordt van Christus gezegd dat hij opgewekt werd door de kracht van God(1Kor. 6.14; 2Kor. 13:4), want het is de grootste tentoonspreiding van kracht. Gods heerlijkheid omsluit Zijn kracht, maar het is meer uitgebreid. Ze omsluit alles wat de perfecties van onze Redder God laat zien aan Zijn schepselen. Alle goddelijke attributen dragen bij aan de heerlijkheid van de onthulling van God, die tentoongespreid werd bij de opstanding van Jezus Christus. Die reddende daad presenteert Zijn liefde en rechtvaardigheid en genade en medelijden en elke andere goddelijke voortreffelijkheid, net als Zijn macht, in teken en heerlijke manifestatie. Het was met betrekking tot de opstanding dat onze Heer tegen Martha zei: "Jij zult de heerlijkheid van God zien." Maar als het gaat over de de opwekking van de Zoon van God, dan spreekt Paulus over de heerlijkheid van de Vader. Hoe veel meer wordt Gods genade en macht vergroot door de opstanding van Hem Die tot zonde werd gemaakt!

Zo ook, naar dit patroon, zouden wij moeten wandelen in de nieuwheid van leven. Dit wij is met klem; het zijn wij die in Christus Jezus zijn. Zouden betekent hier niet 'behoren'; het drukt geen verplichting uit, maar de intentie van de Vader bij het opwekken van Christus, in Wie wij zijn. Alles was in verband met onze wandel. Zelfs zo waardeert God gedrag. De goddelijke bedoeling en kracht voor een juiste wandel worden hier voorgesteld; de details worden in latere hoofdstukken meer in detail gepresenteerd. Er is een nieuwe standaard, zo ook; een nieuw principe, nieuwheid; een nieuwe kracht, leven; een nieuwe motivatie, de heerlijkheid van de Vader. We mogen God danken dat Hij nooit de standaard van ethische perfectie naar beneden bijstelt. God kon niet zijn Wie Hij is en minder verlangen dan Hij doet. Maar mét Zijn eisen geeft Hij ook de mogelijkheden.

De heilige moet wandelen in de kracht van een goddelijk leven. Dit loopt vooruit op het onderwijs in hoofdstuk acht, maar het wordt hier geïntroduceerd omdat het past bij de vraag: Hoe zullen we er nog in leven? Dit leven is het toegewezen(of uitgedeelde) leven van Christus, zoals getoond in 8:2-13, waar de grondregels van onze wandel volledig worden gepresenteerd. Het woord nieuwheid benadrukt de kwaliteit van leven, afgeleid van de Laatste Adam, in contrast met het eerdere bevlekte leven van Adam. Het is een leven dat hoort bij de nieuwe schepping, op een wijze die niet eerder bestond in de oorspronkelijke schepping(2Kor. 5:17).

Wandel is een heel vertrouwde figuur in Paulus' brieven, waarin veel aansporing en volledige instructie ligt voor het gedrag van de heilige. Wandel is een herhaalde stap. De term beschrijft aldus de continuïteit en vrijwilligheid van de keuze en actie van een goed mens. De eerste maal dat het woord voorkomt, is in een omgeving die de nadruk legt op het belang van een correcte wandel. Zo'n wandel brengt de tegenwerper, die zegt dat het evangelie wetteloosheid voortbrengt, tot zwijgen, het bevredigt het morele bewustzijn van de mensheid, het veronderstelt, en het wordt alleen mogelijk gemaakt door eenheid met Christus en door de dood met Hem aan de zonde.
Verder vervult ze het doel van God om Zijn heiligen te laten wandelen op een manier die overeenkomt met het verrezen leven van Christus, tot Zijn eigen heerlijkheid. Zo komen al Gods reddende prestaties samen in het gedrag van de Christen. De vrucht van een perzikboom is niet alleen een bewijs dat de boom een perzikboom is en dat hij levend is, maar het is het doel waarvoor de boom bestaat. Het is net zo waar dat de Vader wordt verheerlijkt in de mate waarin de vrucht van Zijn werk overvloedig is in Zijn heiligen, wanneer hun wandel zo oo is.

Zo is dus een van de hoogste goddelijke doelstellingen die door het evangelie gerealiseerd worden: een wandel op Aarde die bewijs levert van een nieuw leven. Alle mensen dragen het beeld van de eerste mens; alleen heiligen dragen ook het beeld van de hemelse Mens. Er is maar één manier waarop een geestelijk soort leven en wandel verwezenlijkt kan worden. Het is niet door kennis alleen, want iemand kan "zo orthodox zijn als de duivel en net zo kwaad."
Christelijke mannen en vrouwen kunnen alleen door Christus worden voortgebracht, en Hij kan ze alleen voortbrengen door binnen te komen in een levende eenheid met hen. Aan de kant van de mens is het bewustzijn van een persoonlijke eenheid met Hem de uitleg van de intense persoonlijke toewijding van levende heiligen aan de levende Christus. Een heilige is iemand die niet langer op zichzelf gericht is, omdat Zijn leven is gericht op God. Heiligheid is zich nooit van zichzelf bewust of van zijn eigen inspanning, omdat het hele leven in beslag genomen is door God in Christus Jezus.





Dit artikel is afkomstig uit U.R.Magazine, jaargang 23, pagina 135. Uitgave van Concordant Publishing Concern

Voor meer delen uit deze serie, klik hier


www.hetbestenieuws.nl