Notities bij de brief aan de Romeinen
deel 18
door G.L. Rogers

Belangrijke vragen beantwoord.

De Schrift is een eenheid, hoewel het een hele bibliotheek is. De eenheid is die van een levend organisme, waarin ieder deel afhankelijk is van de rest. Delen moeten afgezonderd worden en terzijde bestudeerd, opdat ze helder verstaan mogen worden, maar de Schrift kan niet ontleed worden als ware het een lijk. In een levend lichaam zijn er onderscheiden systemen, zoals bijvoorbeeld het zenuwsysteem, het verteringssysteem, en de bloedvaten, en toch zijn alle zo met elkaar verbonden, dat de gezondheid van het ene systeem afhankelijk is van die van het hele organisme, maar, aan de andere kant, een beschadiging van een deel van het systeem kan het hele organisme vernietigen. Zo zijn er in het levende Woord van God doctrines, feiten en systemen, maar ieder deel is verbonden en afhankelijk van de rest, zodat het niet op de juiste wijze op prijs kan worden gesteld, tenzij in relatie met het geheel. Een vergissing ten aanzien van een van de grote systemen van de Schrift treft beschadigend het verstaan van het geheel. Net zoals geen lid van het lichaam van Christus leeft voor zichzelf, zo kan geen deel van de Schrift permanent gescheiden worden de geïnspireerde eenheid waarvan het deel uitmaakt. De Schrift is veelzijdig, maar toch is het een levend geheel.

In de Schrift komt de Paulinische onthulling met goed gedefinieerde onderscheiding naar voren. Die onderscheidenheid van zijn onthulling was hetgene waar Paulus voor streed, en waar we nog steeds voor strijden. Hoewel onderscheiden, staat ze in een levende relatie met heel de Schrift. Paulus maakt het Woord van God compleet(Kol.1:25); hij onthult, meer dan de anderen, de waarheid over oorsprongen, processen en voleindingen. Zijn onthulling voltooit niet alleen, maar gaat uit van-, en hangt af van, eerdere onthullingen, zoals de ene helft van een sinaasappel niet alleen de andere helft completeert, maar er ook van afhankelijk is voor zijn groei.

In de Paulinische onthulling zelf zijn er onderscheiden delen van het grotere systeem, die geïsoleerd en afzonderlijk bestudeerd moeten worden. Maar toch kan geen brief of leer permanent afgescheiden en behandeld blijven, als ware er geen verband met het hele systeem. Een oogspecialist kan nooit vergeten dat het oog dat hij bestudeert en behandelt een deel is van het hele lichamelijke systeem. Waarheid is een. Een losstaand fragment van waarheid kan in een serieuze fout uitlopen. Met andere woorden, de verwijderde zowel als de nabije context mogen nooit worden vergeten.

Er ontstaat soms veel onrust uit het falen onderscheiden aspecten van waarheid met elkaar te verbinden. Een voorbeeld dat op dit moment in deze studie toepasselijk is, is de valse leer met betrekking tot de relatie tussen rechtvaardiging en heiliging. De schrijver heeft verscheidene zogeheten heiligheidpredikers horen verklaren dat een persoon die alleen gerechtvaardigd is en niet geheiligd, absoluut zeker naar de hel zal gaan, want zonder heiligheid kan niemand de Heer zien. Kennelijk hadden deze mannen nog nooit van Romeinen gehoord, en in het bijzonder de verklaring in 5:9. Zulk een onwetendheid is schokkend, hoewel zeker niet zeldzaam. Anderen, die nog niet zo fout onderwezen zijn, komen in een hachelijke situatie wanneer ze aan één deel van het evangelie de voorkeur geven en andere delen negeren. Er zijn enkelen door wie het onderwijs van Paulus over rechtvaardiging niet als een aspect van redding wordt beschouwd, maar praktisch als het hele; want zij willen vrijgesproken worden, maar denken niet na over heiligheid. En er zijn weer anderen, van wie de vrezende zielen afgeschrokken worden door de boute leer van rechtvaardiging door geloof alleen, die de voorkeur geven aan Paulus' leer over de heiliging, hoewel ze die niet verstaan. Beide falen in te zien wat de essentiële banden zijn. Rechtvaardiging zonder heiligmaking is een onmogelijkheid. Iemand kan de doctrine van rechtvaardiging leren en toch niet gerechtvaardigd zijn. Het is niet het geloof in rechtvaardiging dat redt, maar het geloof in Christus!

Redding is in Christus: Hij is onze hele redding. Redding houdt alles in van Gods voorkennis van ons eenvormig gemaakt worden aan het beeld van Zijn Zoon in heerlijkheid. Een zondaar die Christus vertrouwt, ontvangt Hem daarop, en in Hem ontvangt hij leven en de doop en verzegeling van de heilige geest. Hij verkrijgt de rechtvaardigheid van God in Hem en tegelijkertijd wordt hij geheiligd in Christus Jezus. De vleselijke Korinthiërs werden zowel geheiligd als gerechtvaardigd(1Kor.1:2,30; 6:11), want Christus Die onze rechtvaardigheid is, is ook onze heiligheid. Maar zelfs dat is niet de hele waarheid. Het Christelijk bewustzijn zal nooit tevreden zijn met een rechtvaardiging en heiliging die gelovigen in een toestand laat zoals de Korinthische heiligen; het verlangt een wandelen dat waardig is aan de Heer. Om redding echt te zien, moeten we het in z'n geheel zien.

1.

Wat zullen wij dan zeggen? Mogen wij bij de zonde blijven, opdat de genade toeneme?
De vragen in vers 1 zijn van groot belang en dienen een bruikbaar doel. Ze werden waarschijnlijk door opponenten gesteld, die Paulus' onderwijs verkeerd weergaven, maar Paulus gebruikt ze tactvol en met graagte om niet alleen een tegenstander te weerleggen, maar om te laten zien hoe het evangelie staat tegenover problemen, en ook om de onmogelijkheid aan te tonen van het redeneren van een heilige. Deze tegenwerpingen zouden terecht zijn opgeworpen als Paulus al heel het evangelie had ontvouwd, en hij niets meer te zeggen had. Ze geven aan dat er nog iets ontbreekt dat hoogst noodzakelijk is voor redding. Paulus heeft meer te zeggen, maar niet ter ondersteuning van de leer die al is verteld. Hij laat ze ongewijzigd, ongeëxcuseerd en onbuigzaam staan. Hij loopt niet in een cirkel; er is hier een opmerkzame overgang. De vragen vatten een terugblik samen van het tot nu gegeven onderwijs, en het antwoord van vers twee geeft een vooruitblik op de feiten en leer over heiligheid in Christus Jezus. Paulus gaat voort naar een nieuwe onthullling, en met hem meegaande verplaatsen we onszelf naar een ander gebied van de waarheid. Wat heeft hij nog meer te onthullen? Als we rechtvaardig voor God zijn verklaard, als we wederzijds verzoend zijn en vrede met Hem hebben, als we verlost zijn van Zijn verontwaardiging en zeker van heerlijkheid, wat hebben we dan nog meer nodig? Vele jong bekeerden raakten verbluft zodra ze leerden van de noodzaak van nóg iets: de verlossing uit de macht en gezag van beërfde zonde.

De onderwerpen van de hoofdstukken 6:1-8:14 zijn verlossing van toewijding aan zonde, en het toewijzen van leven. De positionele verlossing plaatst de gelovige in Christus Jezus, een plaats van absolute perfectie voor God. De twee vragen, één in 6:1 en de andere in 6:15, worden beantwoord door de waarheid van gerechtelijke vrijlating van zonde en van wet. Verlossing van zonde wordt eerst gepresenteerd. Wanneer iemand weet hoe hij verlost is van zonde, dan kan zijn vrijlating van wet geen wetteloosheid inhouden. Deze tweevoudige verlossing is opdat er praktische vrijlating van zondigen kan zijn. In 6:1-11 wordt de heilige bevrijd van zonde. Zonden werden afgehandeld door rechtvaardiging, zonde wordt aangepakt door de vereniging met Christus in Zijn dood. De vragen van vers 1 beantwoordend, wordt een samenvattende verklaring opgesteld in vers twee, die stelt dat iemand die voor de zonde gestorven is, er niet in zal leven. De waarheid van deze verklaring wordt aangetoond in de verzen 3-10: de doop in Zijn dood en het begraven worden met Hem is opdat we wandelen in de nieuwheid van het leven, 3,4; het centrale feit van de eenheid met Christus wordt positief vastgesteld in vers vijf; dan in 6-8 wordt het eerste deel van vers vijf opgepakt en overwogen, terwijl het tweede deel uiteengezet wordt in de verzen 8-10; de gelovige wordt opgeroepen Christus' dood aan de zonde en leven voor God te rekenen als iets waarin hij deel heeft vanwege de eenheid met Hem.

Wat zullen wij dan zeggen? Welke conclusie zullen we trekken uit de voorafgaande onthullingen? Een klein woordje kan vaak een zwaar gewicht hebben en verbonden woorden zijn altijd belangrijk. Als Paulus had geschreven: "Maar wat zullen wij zeggen?", of "Daarom, wat zullen wij zeggen?", of "Want, om precies te zijn, wat zullen wij zeggen?", of "Wat, derhalve zullen we zeggen?", dan zou hij velen een plezier gedaan hebben en een weinig kleur gegeven hebben aan hun foutieve interpretaties van zijn onderwijs, want deze woorden die we gegeven hebben in plaats van dan, vertegenwoordigen verkeerde inzichten in de verbinding tussen de delen van de brief die op dit punt bij elkaar komen. Ze vertegenwoordigen veronderstelde verbanden tussen rechtvaardiging en heiliging.

Had Paulus gezegd: "Maar wat zullen we zeggen?", dan zou dat gepast hebben bij hen die zeggen: "Je bent gerechtvaardigd door geloof, maar....! Je bent gerechtvaardigd, maar pas op dat je niet zondigt en opnieuw Gods verontwaardiging over je afroept en je je rechtvaardiging verspeelt. Je bent gerechtvaardigd, maar je moet je rechtvaardiging veilig stellen door voor God te leven." Dit maakt rechtvaardiging afhankelijk van een heilige wandel. Het zou betekenen dat Paulus het nu nodig vond zijn uitspraak, dat rechtvaardiging door alleen geloof ontvangen wordt, aan te passen en te wijzigen.

Misschien zal de meerderheid van de gelovigen willen lezen: "Wat, derhalve, zullen we zeggen?" Ze zouden zeggen: "Je bent genadig gerechtvaardigd, reken je derhalve dood voor de zonde en stel jezelf voor God." Dat zou betekenen dat praktische heiligheid een verplichting is, die voortkomt uit Gods genadevolle daad van rechtvaardiging, met dankbaarheid als motief. Wat hier ook voor waarheid in of achter mag zitten, het staat niet in het evangelie. Praktische heiligheid hangt af van de groep feiten over Christus die in de hoofdstukken 6 tot 8 worden onthuld, en niet van de onthullingen uit 3:20-5:21. Met andere woorden, heiligheid hangt niet méér af van rechtvaardiging dan rechtvaardiging afhangt van heiligheid. Heiliging is geen gevolg van rechtvaardiging, zelfs al volgt het in de volgorde van het betoog en uit de ervaring. We mogen niet doorgaan in zonde, maar dit is niet omdat we gerechtvaardigd zijn, maar omdat we heiligen zijn! Als rechtvaardiging werkelijk zonde uit zou sluiten, dan zou deze vraag niet naar boven zijn gekomen, en áls ze gesteld zou zijn dan zou Paulus doorgegaan zijn met aan te tonen dat de gerechtvaardigden niet door zullen gaan in de zonde omdat ze gerechtvaardigd zijn. En dit is nu net wat hij niet doet. Rechtvaardiging is niet, zoals heiliging dat wel is, gegrondvest op onze eenheid met de Gekruisigde. Ze is gebaseerd op het verzoenmiddel in Zijn bloed, op Hem Die overgeleverd werd voor onze overtredingen(3.25; 4:25). Als gezegd wordt dat de Persoon dezelfde is, dan antwoorden we dat in precies dát feit we de ware relatie vinden tussen deze twee delen van Gods redding. Heiliging is niet het logische gevolg, het derhalve, van rechtvaardiging. De echte band tussen hen wordt gevonden in de Persoon Die zowel het zoenmiddel voor zondaren is als het gekruisigde Hoofd van het ras. Paulus zegt niet: "Jullie zijn gerechtvaardigd, derhalve behoren jullie niet te zondigen." Hij zegt: "Jullie zijn voor de zonde gestorven, hoe zullen jullie er dan in leven?" En dan gaat hij verder met het bewijzen van de waarheid van dit nieuw geïntroduceerde feit. De verandering van sfeer in dit hoofdstuk kan niet worden toegewezen aan de waarheid van rechtvaardiging door geloof. Rechtvaardiging wordt nu achter gelaten en andere feiten van het evangelie worden onthuld. Natuurlijk, Christus is nog steeds het voorwerp van geloof. De rechtvaardige zal leven door geloof. In 3:24 ontvangt geloof een genadevolle rechtvaardiging door de verlossing die in Christus Jezus is, maar in 6:11 zijn wij zelf in Christus Jezus en geloof rekent de verklaring tot waarheid over onze eenheid met ons Hoofd in Zijn dood voor de zonde en leven voor God.

Anderen leren dat de vraag zo gelezen moet worden: "Want wat zullen we zeggen?" Zij zeggen: uiteraard is rechtvaardiging uit geloof, want persoonlijke eenheid met Christus maakt de gelovige heilig en rechtvaardig. Je bent gerechtvaardigd omdat je verenigd bent met Christus en daardoor moreel hersteld. Rechtvaardiging uit geloof is waar omdat dit het geloof van de geheiligde is.
Dit is de officiële Romanistische doctrine, en wordt door enkele perfectionisten en anderen onderwezen. Ze ontkent 4:5, waar men van maakt dat het zegt dat God niet de oneerbiedige rechtvaardigt, maar de heilige en zijn geloof wordt als rechtvaardigheid toegerekend omdat dit het geloof is van een herstelde.

Nog weer anderen pogen Paulus te laten zeggen: "Wat zullen we anders zeggen?" Zij zeggen dat tot nu toe Paulus uitgewijd heeft over een theorie van rechtvaardiging die niet de zijne is en dat hij deze valse theorie over rechtvaardiging alleen maar uiteenzet om ze te kunnen ontbloten en af te wijzen. Hij wordt verondersteld te zeggen: "Anders dan wat ik tot nu toe heb beschreven, dit, wat ik jullie nu ga zeggen, is de waarheid." Gelukkig houden slechts weinigen vast aan deze interpretatie, en ze is pas recentelijk uitgevonden. Het gezonde verstand van de geestelijke mens vond nooit zoiets bij Paulus. Het bewijst maar weer waartoe ongeloof kan gaan in haar afschuw van Gods evangelie. Paulus leerde al snel dat het evangelie dat hij predikte niet naar de mens was(Gal.1:11).

Heiligheid en toegewezen rechtvaardigheid zijn niet de voorwaarden waarop mensen worden gerechtvaardigd, noch is heiligheid het logisch gevolg van rechtvaardiging, noch is het er de oorzaak van, en nog minder is het de ontkenning van rechtvaardiging door geloof alleen. Het werkelijke verband tussen deze onderscheiden aspecten van waarheid is dat ze aanvullende delen zijn van één redding. Deze redding werd bereikt door en bestaat volledig in Christus Jezus. We krijgen niet eerst Christus door rechtvaardigheid, en dan als onze vrede, en daarna als onze heiligheid, maar we krijgen een hele Christus, Die Gods Redding is. Christus wordt niet ontvangen in termijnen, naarmate de waarheid wordt geleerd. Ook is wat we in Hem zijn niet beperkt door de maat van ons verstaan van de doctrines die zo successievelijk in de onthulling van het evangelie worden gepresenteerd. Sommige heiligen leren in dit leven nooit hoe rijk ze begenadigd zijn, en toch zijn ze compleet, in Hem!

De kennis van de waarheid maakt ons vrij en terwijl we daarover leren worden we in het genieten van de vrijheid gebracht die in Christus Jezus is; we komen binnen in het bezit dat al van ons is. De heiligen hebben het evangelie nodig. Wat sommigen een nieuwe bekering noemen of een tweede genadewerk, is in werkelijkheid de vreugdevolle ervaring die voortkomt uit het ontvangen van een meer volkomen onthulling van het evangelie. Kort na de bekering wordt de waarheid van heiliging uit ervaring gerealiseerd. Dit is ook in de praktijk de volgorde van de verlossing. We moeten eerst over rechtvaardiging en vrede leren, en daarna over heiliging en dienstbetoon. Harten en gewetens moeten bevrijd worden van vrees en binnengaan in de rust, voordat een mens pure, onzelfzuchtige aanbidding en dienstbetoon kan geven. We moeten leren rusten in Zijn genade, voordat we slaven kunnen zijn van Rechtvaardigheid tot heiligheid.

Paulus stelt de vraag: "Wat zullen we dan zeggen?", opdat hij onmiddellijk de valse conclusie kan presenteren en verwerpen, die door mensen getrokken wordt die geen ervaring van redding hebben en slechts kritische theologen zijn. Hij heeft niets toe te voegen aan zijn uiteenzetting over rechtvaardiging; ze heeft geen steun of verdediging nodig. Er zijn verwachtingen geweest over wat hij nog te zeggen heeft. Er werd iets gezegd over de gave van de heilige geest(5:5) en van redding "in Zijn leven"(5:10) en dit was verbonden met het verkrijgen van de verzoening. Maar deze zaken zijn nog niet uitgelegd en toegepast. De criticus is scherpzinnig genoeg om te zien dat er in de uitlegging van Christus' raciale hoofdschap, Zijn gehoorzaamheid tot de dood en de daarop volgende heerschappij van genade, geen woord is gezegd over het voldoen aan de rechtvaardige vereisten van de wet. In plaats daarvan is de wet terzijde geplaatst om ruimte te maken voor de genade, die de wetbreker niet veroordeelt, noch gehoorzaamheid aan de wet inprent. Paulus treedt de vraag van zijn critici eerlijk en rechtstreeks tegemoet.

Paulus' methode geeft niet aan dat hij van een primaire waarheid over gaat naar gevolgen die slechts van secundair belang zijn. Hoewel hij, in antwoord op een tegenwerping, de waarheid presenteert over heiliging, betekent dat niet dat hij dit als minderwaardig of verplichting ziet. De leer van de verlossing van zonde is dan ook niet slechts een aanvulling aan de doctrines van rechtvaardiging en wederzijdse verzoening. Het is een onderscheiden aspect van waarheid, die gebaseerd is op heel aparte aspecten van Christus' werk. Rechtvaardigheid is een waarde die wordt geleverd door middel van Zijn dood als zoenmiddel en ontvangen door geloof. Verlossing en ware heiligheid wordt voortgebracht door Zijn dood als de Laatste Adam, de oude mensheid kruisigend en een nieuwe scheppend. De twee Adams en hun werk domineren de drie volgende hoofdstukken. De eerste is altijd tegen de tweede Mens, maar de tweede Mens kruisigt de eerste. De relatie die bestaat tussen Christus en alle mensen ligt ten grondslag aan de veel nauwere eenheid die door de geestelijke doop tot stand is gebracht tussen de heiligen en hun levende Hoofd. Vrijspraak voor de rechtbank van God is een groot en kostbaar bezit, maar alleen levende eenheid met Christus stelt ons in staat te leven voor God.

De onterechte conclusie van de opponent is, dat, als Paulus' prediking waar is, we moeten zeggen dat we zouden moeten volharden in zonde, opdat de genade zou toenemen. Paulus brengt de vraag van de opponent alleen maar naar voren opdat hij diens gevolgtrekking kan verwerpen en er op besliste wijze afstand van kan nemen. Toch wordt de vraag nog gesteld alsof hij ze nog niet had beantwoord. Er zijn er zelfs die beweren dat Gods doel met hen bereikt kan worden door hun volharding in zonde, omdat dit God de gelegenheid zal geven Zijn genade nog meer volkomen ten toon te spreiden. Zij aanvaarden het antinomianisme, dat Paulus als laster op zijn prediking verwerpt, als waarheid. De vraag is weloverwogen. Ze betekent: Zal ik bewust besluiten te volharden in de zonde, er op rekenend dat hoe meer ik zondig, hoe meer Gods genade naar mij zal toenemen? Paulus laat in zijn antwoord zien dat geen heilige deze vraag zal kunnen overwegen. Zo'n berekening is onmogelijk voor iemand in wie de geest van Christus geestelijke instincten en -honger opwekt. De vragensteller is tot nu toe onwetend van een fundamenteel feit van het evangelie, namelijk dat iemand die voor de zonde gestorven is, er niet in kan leven als ware het een weloverwogen keuze.

Maar de tegenwerping is zo belangrijk in deze speciale omgeving, dat niets minder dan inspiratie Paulus er toe leidde ze hier en op dit moment in zijn betoog neer te zetten. Het is niet alleen maar een misleidende vraag, het is een logische, en er zit een element van waarheid in. Maar ze heeft meer onderwijswaarde over de leer van rechtvaardiging en de heerschappij van genade, dan dikke boekdelen met discussie. Paulinische predikatie komt altijd dit soort tegenwerpingen tegen. Indien iemands onderwijs niet zulke vragen oproept als die in 3:5,7; 6:1,15 en 7:7 gevonden worden, dan heeft de prediker waarschijnlijk het evangelie der genade niet goed weergegeven. Een wettische vervanging voor het evangelie zal mensen nooit de prediker er van beschuldigen te leren dat we kwaad zouden moeten doen, opdat er goed uit voor kome(3:8).

Laten we eens luisteren naar de wettische aanklacht tegen Paulus' onderwijs. Hij zegt: "Jouw evangelie is vol met moreel gevaar. Als God vrijelijk en genadevol zou rechtvaardigen, de ongoddelijken door geloof alleen, zonder dat ze eerst een innerlijke morele en geestelijk verandering doormaken, dan zou Hij Zijn wet nutteloos maken en een beloning stellen op zonde en wetteloosheid. Je hebt de gelovige verzekerd van heerlijkheid, zonder ook maar één keer aan te dringen op de plicht van gehoorzaamheid, zodat men gered kan worden. Verder zeg je dat waar onder mensen de zonde toeneemt, genade overstijgt. De logische conclusie moet hier dan ook zijn dat hoe meer iemand zondigt, hoe meer in zijn geval Gods genade vergroot zal worden. Zo'n leer staat op tegen het geweten van de mensheid. Als toename van zonde de toename van genade is, blijf dan vooral zondigen! Dat is de logische conclusie, en het reduceert je onderwijs tot haar juiste absurditeit en ontbloot het als een ethisch monster."

Antinomianisme heeft noch de intelligentie, noch de ijver, voor rechtvaardigheid die de wettische opponent toont. Het zegt dat deze lasterlijke misweergave van Paulus' onderwijs waar is. Extreme Antinomianen zeggen: "Als ik zondig, dan ben ik niet alleen veilig, maar dan zal ik meer genade ervaren. Als het vlees zich overgeeft in deze omgeving, dan zal het geestelijke door voortdurende toename haar invloed handhaven in haar omgeving. Geestelijke volwassenheid komt door overgave aan zonde. Als ik kwaad doe, dan zal het goede komen."
Alleen mensen met zwakke morele instincten en een traag geweten kunnen genade zo misverstaan en het beschouwen als een vrijbrief om zonder zonde te zondigen. Maar geen Farizeeër, wat Paulus was geweest, zou antinomianisme kunnen beschouwen zonder de diepste afschuw te tonen.

Het belang van deze tegenwerpingen ligt in het feit dat ze alleen aannemelijk zijn wanneer ze aangedragen worden tegen de leer van een puur genadevolle rechtvaardiging en verzoening. Paulus zal aantonen dat de vraag een verkeerde voorstelling van zaken geeft van zijn hele evangelie. Maar verkeerde voorstellingen van zaken, van welke theorie dan ook, hebben meestal een band met z'n karakteristieke principes, net zoals een cartoon, die een karikatuur is van een persoon, voldoende op iemand moet lijken om door allen herkend te worden. Bijvoorbeeld: als in de strijd tussen Arminianisme en Calvinisme iemand een leraar ervan zou beschuldigen een fatalist te zijn, dan zouden allen weten dat de vrijheid van denken niet het fundament van zijn denken is. Als, aan de andere kant, van een leraar wordt gezegd dat hij de soevereiniteit van God ontkent in redding, dan zou iedereen weten dat hij geen voorrang gaf aan de leer van goddelijke uitverkiezing en voorbestemming. Wanneer Paulus een genadevolle rechtvaardiging door geloof alleen predikt, buiten werken der wet om, dan wordt hij ervan beschuldigd dat hij door geloof de wet afschaft. Dat is een verkeerde weergave, maar het getuigt van het feit dat de enige verandering die in de gerechtvaardigde wordt beoogt er een is van ongeloof naar geloof, en dat rechtvaardiging op geen enkele manier rust op goede werken. Het toont verder aan dat geloof niet een samenvattend woord is voor geloof en vasthoudend gedrag. Het punt van de tegenwerpingen is juist dit: dat werken uitgesloten worden en geloof op zich zichzelf staat.

Als rechtvaardiging wordt bereikt door de gelovige feitelijk rechtvaardig te maken, dan is de vraag onverklaarbaar. Als rechtvaardigen betekent: rechtvaardig maken en niet rechtvaardig verklaren, dan zou de tegenwerping onmogelijk en zelfs dwaas zijn. Als iemand gerechtvaardigd wordt op grond van heiligheid en hersteld leven, dan is de vraag gewoon stom. Maar als God de oneerbiedige en onrechtvaardige rechtvaardigt, als geloof iets anders is dan werken en Hij werken uitsluit als bron van rechtvaardiging, dan is de vraag logisch en dwingt ze een antwoord af. We danken de opponent voor het zo duidelijk aanwijzen van het karakter van Paulus' doctrines van rechtvaardiging en verzoening. Het is waar dat genade alle zonde overstijgt, maar deze waarheid wordt verkeerd toegepast en de betekenis van genade is misverstaan, wanneer men denkt dat genade de heilige een vrijbrief verschaft om te zondigen.

De vraag werpt ook licht op de waarheid over het werk van Christus. Als de hoofdwaarde van de dood van Christus was een beroep te doen op de morele instincten van de mens, als Zijn voorbeeld een aansporing was voor heldendom en een dwingend motief leverde om goed te doen, en als deze innerlijke omwenteling in de gelovige hem aanvaardbaar maakte voor God, welke religionist of moralist zou dan iets tegenwerpen? Maar wanneer Paulus een objectieve rechtvaardiging en verzoening beweert en een heersende genade die alleen op de bloedstorting van Jezus Christus is gebaseerd, en zonder enige innerlijke morele verandering in de mens die het zou verdienen, en wanneer al deze waarden van het werk van Christus ontvangen worden door geloof alleen, dan wordt hij ervan beschuldigd een evangelie van wetteloosheid te prediken. Indien Paulus had gezegd dat de enige weg om voor God rechtvaardig gerekend te worden zou bestaan uit rechtvaardig te doen, dat de enige weg om van Christus' dood te profiteren zou bestaan Zijn vlekkeloosheid en heldendom na te streven, en dat geloof betekende dat we trouw moeten zijn aan de ethiek van Jezus Christus, dan zou hij nooit ervan beschuldigd zijn geworden een evangelie van toestemming te prediken. Zulke vragen zouden zeker gesteld zijn geworden als Paulus meende wat hij had gezegd.

Nog belangrijker dan de vragen is het antwoord van Paulus. Hij laat geen moment de conclusie toe, niet voor de heilige en niet voor de zondaar. Ook zegt hij niet dat hij gefaald heeft om zijn boodschap helder te maken, noch dat ze zijn onderwijs verkeerd begrepen hebben. Hij zegt niet, zoals wij waarschijnlijk gezegd zouden hebben, dat de gerechtvaardigden hadden opgehouden kwaad te doen en nu rechtvaardig handelden. Om maar niets te zeggen over het feit van de inspiratie, want hij had veel te accurate kennis van de waarheid en was een veel te goed logisch denker om zijn onthullingen over de rechtvaardigheid van God door geloof zo te compromiteren. Hij geeft geen verdere uitleg over de weg van rechtvaardiging en vrede, want zijn presentatie is foutloos waar. Zou hij onzorgvuldig geweest zijn in zijn spreken of logica, dan zou nu het juiste moment zijn om dit te corrigeren. Ten overstaan van al deze uitdagingen voegt hij geen woord van aanpassing of excuus toe. Het feit dat in 5:20 wordt gegeven staat voor alle mensen recht overeind, en alleen geloof ontvangt de rechtvaardigheid van God. Paulus zegt niet dat rechtvaardigheid op zich onverenigbaar is met volharding in zonde.

Een feit is één, en een gevolgtrekking van dat feit is iets heel anders. Het is een feit dat waar in de mensheid ook de zonde toeneemt, genade daar zal overstijgen; maar het is een onjuiste gevolgtrekking dat een mens zou beslissen te volharden in zonde, opdat genade zou toenemen. Er is een groot verschil tussen de ongelovige en de gerechtvaardigde. De mensheid volhardt in zonde en genade wordt in toenemende mate betoond aan zondigende, ongelovige mensen. Het was deze genade die Saulus van Tarsus en alle andere heiligen redde. Het is de heerlijkheid van verzoening dat volharding in zonde in alle gevallen tegemoet getreden wordt met meer genade. Zullen we daarom beweren dat zondaren de genade van God meer vergroten door vast te houden aan bokkig ongeloof dan door de gehoorzaamheid van geloof? Zo'n conclusie kan alleen door iemand getrokken worden die onwetend is van het karakter, de kosten en het doel van genade. En de opponenten waren precies dat soort mensen. Onwetend spotten ze met dat wat de hoogste manifestatie is van Gods heerlijkheid: Zijn genade. Alles in God, Zijn heiligheid zowel als Zijn waarheid, Zijn rechtvaardigheid als Zijn medelijden, gaat in Zijn genade uit naar de zondaar. Er is voor God niets zo kostbaar als genade, want Hij spaarde zelfs Zijn eigen Zoon niet, maar gaf Hem voor ons allen over, opdat Hij een rechtvaardig God en een Redder kon zijn. Er is niets zo tegengesteld aan zonde als genade. Niet de wet, niet verontwaardiging, niet iets dat goddelijk is, is meer tegengesteld aan zonde dan genade. Het is de methode en kracht waarmee God zonde zal uitbannen uit Zijn schepping. Tot de heiligen zegt God: "Zonde zal jullie niet tot meester blijven, want jullie zijn onder de genade."

De opponent weet nog niet dat de genade, die toeneemt in de richting van de volhardende zondaren, werkt om te voorkomen dat heiligen zondigen. Redenerend als een buitenstaander, wordt zijn moreel bewustzijn geschokt, hoewel zijn problemen op vergissingen berusten. Paulus zal voortgaan om waarheid te onthullen die zijn evangelie volkomen rechtvaardigt voor het morele bewustzijn van ieder mens. In plaats van de wet op te heffen door geloof, zal hij aantonen hoe de rechtvaardige eisen van de wet in ons vervuld mogen worden, zoals ze dat niet kunnen in het geval van een wetticist.

2.

Volstrekt niet! Immers, hoe zullen wij, die der zonde gestorven zijn, daarin nog leven?
Paulus bewijst hier niet dat de conclusie van de opponent logischerwijs onjuist is, maar hij wijst ze verontwaardigd af met de woorden: Volstrekt niet! Het is een lastering die Paulus nu zal gaan ontmaskeren. Als rechtvaardiging zonder werken der wet de wetticist schokt, hoe meer zal deze schaamteloze vraag opstaan tegen ieder instinct van de heilige. Want gelovigen zijn heiligen en hebben meer morele ijver dan de heiden(2:14) of de bezitter van de wet(2.18-20) en dit zal hij gaan aantonen. Andere factoren van de waarheid die we nu binnen gaan zijn nog grootser dan die we al doorwandeld hebben.

Hoe zullen wij die der zonde gestorven zijn, daarin nog leven? Het eerste deel van de zin staat daar vanwege de nadruk. Het "wij" is niet het gewone bindende voornaamwoord, maar staat in verband met kwaliteit, met de betekenis: wij die personen zijn die voor de zonde gestorven zijn. Hij spreekt hier van heiligen, en hij definieert ze karakteristiek als gestorven zijnde voor de zonde. Niet alle mensen zijn gestorven voor de zonde door eenwording met Christus in Zijn dood; we zijn doorgegaan in een andere kring. Er is een breuk gekomen met de oude mensheid en er is toegang tot de nieuwe. We zijn nu buiten het verband met de zonde, omdat we zijn binnen gegaan in een nieuwe relatie met Christus. Geloof aanvaardt de goddelijke onthulling dat Christus' dood voor de zonde de onze was, Hij stierf niet alleen voor onze zonden, maar Hij stierf aan onze zonden. Paulus is nog steeds bezig met het werk van Christus en niet met de innerlijke verandering in de heilige.

Er wordt niet gezegd dat zonde stierf in ons, maar dat in Christus we er aan stierven. Zonde wordt in deze aion niet van de heilige weggenomen, noch worden we uitgenodigd te sterven aan de zonde door een heilig voornemen er mee afgedaan te hebben, maar ons wordt verteld dat we stierven aan zonde toen Christus er aan stierf. Rechterlijke vrijlating uit zonde is noodzakelijk om vrijheid uit de macht van zonde te ervaren. Alle Christelijke ervaring vindt haar bron in de Gekruisigde, maar we moeten voor alles leren wat God met onze verdorvenheid heeft gedaan.

Aangezien we stierven aan de zonde, hoe zullen we er dan nog in leven? Het antwoord is dat het voor ons onmogelijk is te besluiten dat we God zouden verheerlijken door te volharden in zonde. Te leven in zonde betekent dat we zonde hebben als element waarin we leven. Er wordt niet gezegd dat we niet langer kunnen zondigen. Nee, we kunnen niet langer zeggen dat meer zonde meer genade zal brengen. Er is een oordeel, een kruis, een graf, en een opstanding tussen ons en de zonde. Het kernfeit van de eenheid van de gelovige met Christus brengt hem uit de sfeer van de zonde waarin wordt verondersteld dat hij leeft, en zo wordt iedere antinomiaanse redenatie ontkracht.

Het valt te betreuren dat een terecht geëerd leraar woorden als deze zou gebruiken: "Als ik gestorven ben voor de zonde om rechtvaardig gemaakt te worden, dan kan ik er niet in leven omdat ik rechtvaardig ben." Als, zoals uit de context naar voren komt, de schrijver bedoelt dat hij gestorven is voor de zonde om gerechtvaardigd te worden, dan zou zijn rechtvaardiging rusten op het feit dat hij al rechtvaardig is en niet op geloof alleen. Als hij bedoelt dat de dood voor de zonde hem praktisch rechtvaardig maakt, dan is hij niet exact, want feitelijke rechtvaardigheid is het product van het nieuwe leven. Dat is niet wat Paulus hier nu zegt. "Als ik gestorven ben aan de zonde, dan zal ik er niet meer in leven," dat is wat hij zegt. De dood met Christus, en niet ons rechtvaardig gemaakt worden, moet ons verlossen van zonde en wet. Als de Schrift onderscheid maakt tussen zaken die van belang zijn, dan eist trouw daaraan dat de lezer hetzelfde moet doen. Vaak zijn geestelijke instincten juist, wanneer iemands leer fout is. Zulke instincten zijn manifestaties van geestelijk leven, terwijl de leer het gevolg is van onze training, goed of fout.

De geïnspireerde schrijver van deze brief isoleerde één aspect van het evangelie om het nog helderder te kunnen beschrijven en het zo accuraat te definiëren dat haar heerlijkheid niet bedekt wordt door verwarrende zaken waarover verschil van mening is. Dan voegt hij aanvullende waarheid toe, maar predikt dit niet als een verbeterd evangelie. Allen die gerechtvaardigd zijn, en alleen zij, zijn met Christus verenigd. Alle waarheid is organisch verbonden in Christus. Er is een probleem met de bewering dat de gelovige stierf. Paulus zal het in de volgende acht verzen uitleggen, maar terwijl hij dat doet gaat hij er van uit dat de heiligen deze dingen al zouden moeten kennen.





Dit artikel is afkomstig uit U.R.Magazine, jaargang 23, pagina 33. Uitgave van Concordant Publishing Concern

Voor meer delen uit deze serie, klik hier


www.hetbestenieuws.nl