Derhalve, gelijk het door een daad van overtreding voor alle mensen tot veroordeling gekomen is, zo komt het ook door een daad van gerechtigheid voor alle mensen tot rechtvaardiging ten leven.
Onze huidige tekst is Romeinen 5:18. Hier staat zowat de helderste en meest perfect uitgebalanceerde verklaring die waar dan ook in de brief kan worden gevonden. Op het eerste gezicht zijn ze zeer eenvoudig en makkelijk te begrijpen. Het zou ook geen probleem zijn ze op hun waarde te aanvaarden, ware het niet dat ze niet te verenigen zijn met de populaire theologie. Het is belangrijk dat vele geleerde godsmannen bang zijn dat deze woorden zouden worden begrepen voor wat er staat. Ze zeggen ons dat het nodig is bepaalde aanpassingen en beveiligingen aan te brengen. Hoewel ze het op andere gebieden vaak niet met elkaar eens zijn, stemmen de meeste uitleggers hier overeen dat het toestaan van de eenvoudige onbeperkte betekenis van deze laatste delen van deze vergelijkingen, gevaarlijk is. Er wordt wel gezegd dat "de velen in het tweede deel niet dezelfde strekking kunnen hebben als in het eerste." De uitgever van een zeer bekend commentaar zegt: "De gevolgtrekking van een universele redding uit deze passage is op het eerste gezicht zeer aannemelijk, en het zou zelfs zeer sterk zijn als dit deel geïsoleerd kon worden gezien van de rest van Paulus' leer over de voorwaarden van redding. Hetzelfde probleem wordt gepresenteerd in 1Kor. 15:22." Is het niet vreemd dat het "probleem" gevonden wordt in wat wel de meest nauwkeurige opsomming in het betoog is, waar we toch de opperste helderheid mogen verwachten? Zowel deze tekst als die van 1Kor. 15:22 zijn kern-verklaringen, waarop de hele waarheid van hun contexten draait.
Uw schrijver begrijpt en sympathiseert, tot op zekere hoogte, met de angst van zulke schrijvers, omdat hij tot voor kort deze tekst erg problematisch vond en op elke mogelijke manier probeerde haar verwarrende uitspraken in harmonie te brengen met zijn begrip van sommige andere Paulinische uitspraken. Maar toch, hoewel versterkt door al de schijn en argumenten van de meest vermaarde uitleggers, vond hij zichzelf tekortschieten bij het omgaan met de vragen van eenvoudige, eerlijke mensen. En al die tijd gaven zijn geweten en rede hem het ongemakkelijke gevoel dat hij de taal van de Schrift niet fair behandelde.
De taal zelf is kristalhelder. Ieder woord schittert als een diamant. Maar toch kunnen de uitspraken niet met de traditionele leer over de menselijke bestemming in overeenstemming worden gebracht. Zulke uitspraken zetten vele lezers op de horens van een wreed dilemma. Zij wensen de Schrift te geloven, maar de uitspraken daarin zijn klaarblijkelijk onverenigbaar. Daarom moet het een of andere woord aangepast of verworpen worden, met als gevolg dat de accuraatheid van Gods Woord wordt betwijfeld door hen die opkomen voor haar volledige inspiratie.
Wanneer een monteur, bij het in elkaar zetten van een gecompliceerd stuk machinerie, onderdelen vond waarvoor er kennelijk geen plaats is, dan zou hij, als hij verstandig was, moeten concluderen dat hij bij het bouwen ergens een fout heeft gemaakt, en gaan zoeken waar die fout dan wel zit. Hij zou er alleen zeker van zijn dat hij het goed had wanneer alle delen op hun juiste plaats zaten, de machine soepeltjes liep en het werk deed waarvoor hij ontworpen was. Niet alleen zou hij tevreden zijn over zijn eigen werk, maar hij zou ook de kundigheid van de uitvinder en de fabrikant bewonderen. Hoe anders is ons gevoel wanneer we verplicht worden delen van Gods Woord terzijde te leggen of te veranderen, opdat we het bestaanbaar kunnen maken. Vertrouwen in dat Woord wordt aangetast, de mens verhoogd en de theologie verkrijgt een superioriteit boven de inspiratie.
Er zijn vele schijnbare tegenspraken in de Schrift. De echte tegenspraken echter zijn tussen de Schrift en het misverstaan of misvertalen van de Schrift. De huidige tekst, bijvoorbeeld, kan nooit instemmen met het begrip van eindeloze, hopeloze bestraffing van een deel van de mensheid. Allen die geloven in een eeuwige bestraffing moeten veel van zulke uitspraken, zoals die we nu bespreken, beperken. Indien deze uitspraken waar zijn, dan bestaat er geen eeuwige bestraffing. Iedere moeilijkheid verdwijnt zodra de waarheid over de aionen bekend wordt. Vele goede vertalingen bevatten niet de woorden "eeuwig" en "eeuwigheid". De Schrift spreekt over tijdperken, of aionen, van beperkte duur. De tijdperken zullen een voleinding hebben, precies zoals ze een begin hadden. Het hele drama van de menselijke geschiedenis ontvouwt zich binnen de tijdperken, waarin de reis van schepping naar een nieuwe schepping zijn doel van perfectie bereikt, wat noch zonde noch dood kunnen beschadigen of beëindigen. De aionen zijn slechts een tijdelijk podium waarop de tragische worsteling tussen Zonde en Redding over het bezit van de mensheid zich afspeelt. De aionen gaan één voor één voorbij totdat de laatste is gevlucht en met zich ieder spoor van zonde en dood en al het bittere gezwoeg meenam, en van waaruit een heerlijke en afgewerkte nieuwe schepping tevoorschijn zal komen. Het oude gaat voorbij, Christus maakt alle dingen nieuw. Hij zal aan God de Vader een verloste en nieuwe mensheid voorstellen die in God leeft en waarin God Zelf permanent zal verblijven.
Wat een vreugdevolle oplossing voor ons probleem is dat wat de harmonie bewijst van alle Schrift en getuigt van haar goddelijke perfectie! Wanneer de bron van alle verwarring is gevonden en verwijderd, dan wordt de waarde en deugdelijkheid van ieder deel duidelijk. Wanneer de waarheid over de aionen de vergissing over de eeuwigheid vervangt, dan zien we dat oordeel en genade harmonieus samenwerken, totdat ieder zijn voorbestemde doel bereikt. Alle dreigementen van bestraffing die op het oordeel van de bozen volgt, kunnen op hun volle, vreselijke waarde worden aangenomen, zonder schade toe te brengen aan ons aangeboren gevoel voor gerechtigheid en zonder de voorzeggingen van de uiteindelijke overwinning van de genade te ontkennen. God kan de straffen ten uitvoer brengen waarmee Hij zo voortdurend in Zijn Woord dreigt, en zo Zichzelf bewijzen de Redder van alle mensen te zijn, in het bijzonder van hen die geloven.
De overblijvende verzen van dit hoofdstuk geven een opsomming van de hele vergelijking die werd gemaakt tussen de gevolgen voor de mensheid van de ongehoorzaamheid van Adam en de gehoorzaamheid van Christus. De exacte overeenkomst is uiteengezet in de verzen 18 en 19; het doel van de komst van de wet en de tegenstelling tussen zonde en genade, met het overwicht van de genade in vers 20, en de huidige heerschappij van de rivalen, zonde en genade, met de kwesties van dood en aionisch leven in vers 21.
Derhalve,
gelijk het door
één daad van overtreding
voor alle mensen
tot veroordeling gekomen is,
|
zo
komt het ook door
één daad van gerechtigheid
voor alle mensen
tot rechtvaardiging ten leven.
|
De logische verbinding tussen dit vers en het lange voorbereidende betoog wordt aangegeven door de twee woorden derhalve en zo. Derhalve, ara, markeert het feit dat alle stappen in het betoog, alle verklaringen van gelijkheid en ongelijkheid, nu samengebracht worden in een conclusie. Zo, oun, pakt de draad weer op die was gevallen aan het eind van vers 12 en introduceert een volledige verklaring van de parallel die daar werd begonnnen. Het zou logischerwijze onmogelijk zijn geweest deze complete verklaring gemaakt te hebben op ieder eerder moment in het betoog. Voordat Paulus overtuigend de bevestiging kon geven van universele rechtvaardiging en leven door Christus, als tegenhanger van de universele veroordeling en dood door Adam, moest hij bewijzen dat alle mensen door die ene zonde sterven en niet door hun eigen zonde. Dit doet hij in de verzen 12-14. Daarna moest hij, in tegenstelling met de door Adam op de troon geplaatste zonde, de superieure kracht bewijzen van de genade die uit de ene Mens, Jezus Christus, is, en dat deze genade allesoverstijgend is voor de velen; dat ze niet alleen van één overtreding rechtvaardigt, maar van vele, en verder dat deze rechtvaardiging altijd wordt vergezeld door de troonsbestijging in leven. Dit doet hij in de verzen 15-17. Blijft nog over de conclusie te trekken, de afgebroken verklaring uit vers twaalf af te maken en aan de raswijde toepassing van deze feiten en krachten aan te tonen. Zoals de stelling van de verzen 12-14 een noodzakelijke logische basis was voor de verzen 15-17, zo zijn ook de feiten van zowel de verzen 12-14 en de verzen 15-17 noodzakelijk voor de conclusies in de verzen 18 en 19.
Overweeg de veelomvattendheid en universaliteit van de verklaringen die voor ons liggen. Ze bestrijken het hele veld van menselijke geschiedenis en alle generaties in één panoramisch gezicht. Alle beperkte typische en antitypische tijden, met de redding van een uitgekozen groepje en het oordeel en bestraffing van de meerderheid, zijn opgeslokt in hun alles-omvattendheid. Net zoals de hele mensheid doorheen de tijden neergeslagen werd in de dood, in de maalstroom die voortkomt uit die ene overtreding, zo zal de hele mensheid gevangen worden in de stroom van goddelijke genade en daarin meegedragen worden tot het moment dat ze leven en rechtvaardigheid zullen ontvangen en rusten in Gods schoot.
De wederkerige termen derhalve .... zo ook leggen sterk de nadruk op de exacte parallel tussen de uitspraken gedaan in de overeenkomstige delen. Het eerste deel pakt de feiten op die al aangetoond zijn en herhaalt ze op zo'n antithesische manier, dat de ene zijde van de parallel de andere zijde verklaart. Maar het is nu juist die exacte overeenkomst die voor zovelen niet te verteren is. Ze ontkennen glashard het zo ook, en ze staan er op schijnbaar aanvaardbare zaken toe te voegen die direct alle gelijkenis en overeenkomst vernietigen.
Het hele voorgaande betoog, dat bewijst dat de ongehoorzaamheid van één mens zonder mankeren de dood aan alle mensen brengt, wordt opgesomd in derhalve, en het staat vierkant achter het zo ook, een overeenkomstig universeel gevolg verlangend. Als Adam's overtreding alle mensen vernietigt, wat ook hun kennis of onwetendheid over hem moge zijn, dan zou de gehoorzaamheid van Christus allen net zo zeker en onvoorwaardelijk moeten redden. Het is uitgesproken verkeerd aan één zijde voorwaarden toe te voegen als er geen overeenkomstige voorwaarden aan de andere zijde zijn. Delen van de verzen 16 en 17 weg te nemen, die een tegenstelling presenteren die wordt aangegeven met de woorden niet zoals, om zo een parallel te ontkrachten die wordt benadrukt door zo ook, is geweld aandoen tegen de taal, logica en onthulling. De Schrift wreekt zichzelf ten aanzien van hen die ze mishandelt; zij kunnen de liefde in deze hoogst troostrijke waarheid niet bevatten.
De onderwerpen worden in ieder deel van dit vers weggelaten. Daarom hebben sommige vertalers uit vers zestien de woorden "het oordeel" en de "genadegave" toegevoegd. Deze toegevoegde onderwerpen zijn op zich waar. Gods oordeel werd door één overtreding geleid, en Zijn genade door één daad van rechtvaardigheid. Maar de schrijver deed iets ongebruikelijks toen hij de onderwerpen van beide zinsneden weg liet. Misschien was de weglating opzettelijk. Het lijkt beter alleen de gebruikelijke woorden "het was" en "het is" toe te voegen, die de uitspraken op geen enkele wijze beperken.
Eén daad van rechtvaardigheid, dikaiooma, wordt gesteld tegenover één overtreding. In vers zestien ging het over de antithese van de veroordeling. Daar was het een "genadegave" die op bepaalde ontvangers werd gelegd; hier is het één rechtvaardigende straf die fundering is van de verzoening. Daar was het de feitelijke rechtvaardiging van individuen en stelde het hun heerschappij in leven zeker; hier gaat het over wat rechtvaardiging en leven doorgeeft. Daar was het het einde; hier gaat het over de middelen. Daar ging het over de tegenstelling met veroordeling, die vanuit één gevolgen had voor de velen; hier gaat het over de tegenstelling aan de overtreding, die veroordeling verdiende. Daar werd het toegewezen aan een beperkt aantal individuen; hier geven de overtreding en de dikaiooma veroordeling of rechtvaardiging door aan alle mensen, zonder enige uitzondering. Er wordt geen enkel individu vermeld, zelf niet Adam of Christus. De overtreding omvat alle mensen, inclusief Adam, en die dikaiooma omvat alle mensen, inclusief Christus.
Dikaiooma blijkt in dit vers een probleem te zijn. Vertalers hebben het in een opvallend aantal manieren weergegeven, hetzij als daad, hetzij als gevolg van een daad. Het -ma wijst naar het laatste. Uit de veelheid van weergaven laten we een aantal voorbeelden zien: "Een handeling van rechtvaardigheid," "een daad van rechtvaardigheid," "een rechtvaardige daad van een," "een rechtvaardigende daad," "een daad van herstel". In deze gevallen is de daad die van Christus. Gelijklopend met het idee van het gevolg zijn de volgende: "een rectificatie," "een straf van rechtvaardiging," "toestand van aanvaarding," "vrucht van een vrijspraak," "een bereikte rechtvaardigheid," "een herstel van rechtvaardigheid," "een rechts-oordeel," "een verklaring van rechtvaardigheid," en "een rechtvaardige beloning." Er is geen goede reden waarom we het hier in dit vers niet net zo vertaald zou worden als in vers zestien. Het is twijfelachtig of het "rechtvaardige daad" kan betekenen, omdat dat aangegeven wordt door het woord "gehoorzaamheid" in 19. Dikaiooma is iets dat het gevolg is van die gehoorzaamheid, net zoals "de overtreding" het gevolg was van "ongehoorzaamheid". Vers negentien zal ons van deze gevolgen mee terug nemen naar hun oorzaken in de daden van twee mannen. Dit vers laat ons niet bezig zijn met mensen en hun respectievelijke daden. Het belangrijkste wat vastgesteld moet worden is of de dikaiooma de daad van Christus is of Gods rechtvaardigende straf.
God is de Rechtvaardiger en Christus is Degene Die gehoorzaam was, tot de dood. In vers vijftien wordt de overtreding tegengesteld aan Gods genade, hier wordt ze vergeleken met Gods dikaiooma. Net zoals zonder oordeel de overtreding niet de veroordeling ontving, precies zo zal zonder de activiteit van goddelijke genade, de dikaiooma niet de rechtvaardiging tot leven brengen. Wat dan is die dikaiooma? Het is een collectieve rechtvaardigingsuitspraak die door God over alle mensen wordt uitgesproken, als gevolg van de gehoorzaamheid van De Ene. Er wordt niet van gezegd dat ze voor de Ene persoonlijk is. Er was niets persoonlijks aan de transactie. Het is "een rechtvaardige beloning voor de hele mensheid." Het is voor de hele mensheid zoals de overtreding er is voor de hele mensheid, "zo ook." Er wordt geen persoon als voordeelontvanger genoemd. Het is voor heel het ras, de een zowel als de ander, net zo goed voor zondaren als voor hun Zondedrager. Het is de rechtvaardige basis waarop God Zelf is gerechtvaardigd, zodat hij vrede kan leven met Zijn actieve vijanden.
Het idee van een rechtvaardigend vonnis over het ras en niet over individuen is niet tegengesteld aan Paulus' denken. Er is een rechtvaardige beloning die in feite niet slechts een enkel individu rechtvaardigt, maar zonder welke geen enkel individu gerechtvaardigd zou kunnen worden. God bereikte in Christus iets voor allen. Zijn aktie is het onderwerp van het evangelie. De dikaiooma over het ras is helemaal waar, afgezien van geloof of ongeloof. Rechtvaardigheid is de basis van vrede. De dikaiooma is de rechtvaardige grond van de verzoening. God heeft de wereld met Zichzelf verzoend, omdat Hij in Christus hun zonden en overtredingen afhandelde. Op basis van de dood van Zijn Zoon sprak Hij een rechtvaardig vonnis uit over allen voor wier overtredingen Christus stierf. Hij werd overgegeven voor onze overtredingen. Bereikte God daar iets mee? Dat overgeven won een rechtvaardige beloning en een verzoening voor allen. Dit zijn evangelie-feiten die blijven bestaan, of ze nu worden aanvaard of verworpen. De onwetendheid en ongeloof van de mens kan het goddelijke vonnis nooit terugdraaien. De transactie aan het kruis kan niet ongedaan gemaakt worden. Vrede tussen God en mens is uitgeroepen, het goddelijke rechtvaardigende vonnis is uitgesproken. Wat overblijft is dit goede nieuws te verkondigen tot geloofsgehoorzaamheid van de volkeren.
Verzoening is niet hetzelfde als wederzijdse verzoening, noch is de ene rechtvaardige beloning een persoonlijke, feitelijke rechtvaardiging. Zoals de verzoening aanleiding is voor persoonlijke wederzijdse verzoening, zo is de dikaiooma aanleiding voor rechtvaardiging, dikaioosis. De wereld is op dit moment verzoend, maar is nog niet wederzijds verzoend. Het ras wordt nu beschermd door Gods rechtvaardige beloning, maar is nog niet feitelijk gerechtvaardigd. De feiten zijn vrijwel onbekend, omdat zij het geheim van het evangelie vormen. Een oorzaak voor verwarring is dat het evangelie, zoals het in de eerste vier hoofdstukken van Romeinen wordt gepresenteerd, niet onderscheiden is van het geheim van het evangelie, wat in dit hoofdstuk wordt onthult. Rechtvaardiging door geloof is zou oud als Abrahams rechtvaardiging, maar een raciale dikaiooma, en de daaruit volgende verzoening, is een geheim dat alleen door Paulus wordt onthuld. Dit geopende geheim is nog steeds voor vele heiligen een verborgen zaak.
Voor alle mensen, de eerste echt universele uitspraak sinds vers 12, wordt in beide delen gevonden. In de verzen 15-17, ondanks de overvloedigheid van de genade, de superioriteit van de genadegave die bestaat uit rechtvaardiging van vele overtredingen en de daaruit voortvloeiende heerschappij in leven voor de ontvangers, heeft Adam het voordeel boven Christus voor zover dit het aantal mensen betreft die werkelijk werden vernietigd of gered. Tegen de velen die door Adam werden veroordeeld, staan maar een relatief klein aantal die door Christus werden gerechtvaardigd. In vers achttien echter betreft het aan beide zijden de hele mensheid. Er is geen "maar veel meer", maar er is de hoogst mogelijke gelijkheid! Het schijnt een zaak te zijn van algemene eerlijkheid om te zeggen dat de tweede "allen" net zo veelomvattend is als de eerste. Maar toch vervreemden sommige goede uitleggers hier ons vertrouwen wanneer ze dingen zeggen als: "Het eerste 'allen' is zo wijd als het ras en omvat ook de baby's..." en "het tweede 'allen', aan wie Christus' rechtvaardigheid komt alsof het de hunne is, wordt beperkt door de woorden van het voorgaande vers... Het eerste 'allen' verwijst naar mensen met het ene karakter, het tweede naar mensen met een geheel ander karakter, en is niet universeel."
Maar wordt er hier over 'karakter' gesproken? Deze leraar zou er op staan te zeggen dat karakter niets met rechtvaardiging van doen heeft. Hij bedoelt dat het tweede 'allen' gaat over hen die geloven. "Alle mensen" omvat in beide gevallen iedere variëteit van karakter voor wie Christus is gestorven. Oprechtheid geeft geen excuus voor het wijzigen van Gods Woord, omdat we falen het onderscheid te maken tussen rechtvaardiging die door geloof persoonlijk wordt gemaakt, waarvan Abraham het patroon is, en een goddelijke rechtvaardige beloning voor de hele mensheid, waarvan Adam's ene overtreding de illustratie is. De rechtvaardige beloning is een goddelijke voorziening voor allen, en is een eerste vereiste voor iedere persoonlijke rechtvaardiging. Het maakt het evangelie mogelijk.
Anderen geven toe dat het 'allen' in beide delen van de vergelijking ook allen betekent, maar zij voegen voorwaarden toe die niet in de tekst te vinden zijn, zoals: "Alle mensen in beide gevallen, zonder uitzondering, maar... dit rechtvaardigt niet een universele gevolgtrekking." Bij zo'n niet onderbouwde uitspraak is er geen noodzaak of ruimte voor enige conclusie.
Een ander zegt: "Alle mensen is een absoluut universele frase die niets anders kan inhouden dan het gehele ras, een betekenis die het in het eerste deel van het vers moet hebben." Maar hij bederft zijn mooie uitspraak door toe te voegen: "Tegenover een universeel gevolg zet Paulus, als tegenwicht tegen het gevolg, een universeel doel." Jammer genoeg geloof hij dat het doel van God verhinderd kan en zal worden. Dit vernielt, door een toevoeging, de overeenkomst tussen beide uitspraken. Hij probeert Gods bewering, dat de alles-omvattende redding door "een rechtvaardige beloning" dezelfde waarde heeft als de alles-omvattende veroordeling door "één overtreding", aan te passen.
De ineenstorting van het geloof van sommige heiligen in de aanwezigheid van zulke universele uitspraken is te wijten aan het falen om aan Christus te denken als de Laatste Adam en en zo te erkennen dat Zijn gehoorzaamheid het hele ras beroerd, net zo volkomen als Adam's ongehoorzaamheid dat deed. Het misverstaan werd aldus door een eminent professor in de goddelijkheid uitgedrukt: "De eenheid [van het menselijk ras] in Adam is van nature, en heeft een lichamelijke basis in de organische band tussen alle mensen doorheen de geslachten; de eenheid in Christus daarentegen is geestelijk, omdat ze afhankelijk is van geloof. Toch komt dit onderscheid in deze passage niet speciaal in beeld..." De geestelijke eenheid van gelovigen met Christus is inderdaad een gezegend feit, maar is zeker niet in deze passage in beeld. De schrijver gaat voorbij, als hij het al niet ontkent, aan het fundamentele feit van deze passage: dat Christus op z'n minst net zo'n nauwe band met de mensheid heeft als Adam. Christus heeft in werkelijkheid meer goeds voor ieder mens gedaan dan Adam aan schade toebracht. Als Adam al een nauwe fysieke en organische band met alle mensen heeft, Christus heeft een veel nauwere. Dit wordt meer dan verondersteld in Zijn titels: Zoon des Mensen, de Tweede Mens, om maar niet te spreken over Zijn eerdere relaties en rechten als Gods Vertegenwoordiger en Bewaarder van de schepping.
De relatie van Christus met het ras is tweevoudig. Hij onderhoudt een oorspronkelijke relatie en een verworven relatie. Had de kerk als geheel deze relaties van Christus met het ras door schepping en vleeswording duidelijk begrepen, dan zou haar onderwijs op het gebied van de menselijke bestemming wat dichter bij de waarheid zijn geweest. Dat Christus de Wortel en Hoofd van het ras is, is een waarheid die ingeweven is in de schering en inslag van het weefsel van apostolisch onderwijs. Hij heeft een permanente relatie met de hele schepping. Dit is de basis van alle andere rechten en relaties. Hij is de Eerstgeborene van alle schepping. In de Eerstgeborene werden de ideale volkomenheden van de voleinding van alle dingen ingebracht in Gods geest. Hij is Gods profetie van een geperfectioneerd universum. De uiteindelijke heerlijkheid van heel de schepping is doorheen de tijden voortgekomen uit Hem in Wie het al is geschapen(Kol. 1:15-17). Alles is in Hem geschapen. De oude schepping is "in Hem", net zoals de nieuwe. Het "in Hem" van de oude schepping is parallel aan het "in Hem" van de nieuwe schepping. Hoewel Hij persoonlijk de nieuwe schepping heeft geïntroduceerd, heeft Hij de oude niet verlaten. Hij draagt het universum(Hebr. 1:3). Alles is "in Hem" zoals het gevolg zit in de oorzaak. Hij is de grond, de reden voor haar bestaan; het is "voor Hem." Haar leven, kracht, orde en voortbestaan zijn in Hem geworteld. Zoals het grotere het kleinere in zich heeft, zoals dezelfde relatie tussen Christus en schepping bestaat, zo bestaat ze ook tussen Hem en de mensheid, die deel uitmaakt van die schepping. De mensheid is uit God, door de Zoon van Zijn liefde en "in Hem." De bewering dat "de mensheid al in Christus was voordat ze in Adam was" zou geen bezwaren mogen oproepen, want alles werd doorheen Hem geschapen. Hij is voor allen en in Hem hebben alle dingen hun samenhang.
Door de band tussen Christus en de mensheid tot een geestelijke relatie te beperken, ontzegt men Hem de eer die Hem toebehoort als Bewerker, Kanaal en Instandhouder van de schepping. Hij onderhoudt blijvende natuurlijke verbanden, net zo goed als Hij geestelijke verbanden onderhoudt. Zou het ras nooit bij zonde betrokken zijn, dan zou het net zo goed van Hem als van God zijn. Bovendien zou het op een bijzondere manier van Hem zijn geweest. Het werd voor Hem geschapen. Haar ondergang was in het bijzonder Zijn verlies. Het was Zijn recht en Zijn belang het te redden. De schepping staat in Hem voor God en is doorheen Hem met God verbonden. Precies zoals onze relatie als heiligen met God bepaald wordt door onze geestelijke relatie tot Zijn Zoon, zo is onze relatie als schepselen met God bepaald door onze relatie tot de Eerstgeborene. Alle mensen staan, als afhankelijke schepselen, in een rechtstreekse en onmisbare relatie met Hem, in Wiens hand onze adem is en van Wie al onze wegen zijn. Adam is dood, ons niets anders nalatend dan de erfenis van zonde en dood. Christus leeft als Eerstgeborene van de hele schepping, en de schepping heeft haar bestaan in Hem.
Jezus Christus verwierf een nieuwe band toen Hij in het vlees kwam. God zond Hem in de gelijkenis van zondig vlees en vanwege de zonde. Enkele van de belangrijkste doelen van de vleeswording waren dat Hij tot zonde gemaakt zou worden die niet de Zijne was, een rechtvaardigheid zou bereiken die Hij persoonlijk niet nodig had, en in Zijn eigen persoon de mensheid mee zou dragen naar de troon van God. Hij is een Zoon des Mensen die in hoogste heerlijkheid op de troon is geplaatst. De Tweede Mens - alle anderen tussen de eerste en de tweede worden overgeslagen - komt uit de hemel als de Laatste Adam, of hoofd van het ras. Als Hij in het ras komt, dan is er maar één plaats die Hij kan innemen. Hij is de terechte Meester. Hij is Hoofd over alle soevereiniteit en autoriteit. Zelfs de eerste mens, de heer van de schepping, was aan Hem onderschikt. Hij is niet een privé persoon. Hij is de tweede raciale Mens. De verschillende ambten en relaties die Hij aanneemt ten opzichte van de schepping, tot het ras en tot de kerk, zijn alle echt en onmisbaar. Misschien wordt de beste illustratie van Zijn verworven relatie tot het ras wel voorgesteld in de titels "Tweede Mens" en "Laatste Adam".
We zijn niet alleen als schepselen, maar ook als leden van het ras met Hem verbonden, Die onze Schepper, Bewaarder, onze Bloedverwant, onze Liefhebber en onze Rechter is. Worden zulke oorspronkelijke en verworven relaties met de mensheid niet over het hoofd gezien wanneer er onderwezen wordt dat onze eenheid met Christus slechts geestelijk is? En is het niet waar dat het juist zo'n relatie is die Hem passend maakt voor het ambt van Middelaar tussen God en de mensheid (niet God en de kerk)? Ze bevatten ook een reden waarom Hij zou sterven voor de overtredingen van het ras waaraan Hij met zovele banden is verbonden.
Oorspronkelijk deelde de schepping in dezelfde harmonieuze relatie met God als die welke de Eerstgeborene van heel de schepping genoot. Zijn band met God was het ideaal van de relatie van de schepping met God in Hem. Zonde vernietigde deze heilige, harmonieuze relatie tussen Schepper en schepsel, maar toch bleef de perfecte en heilige relatie tussen de Schepper en de Eerstgeborene gehandhaafd. De Eerstgeborene van de schepping heeft een verantwoordelijkheid voor de schepping, waarvan Hij het Hoofd is. Hij moet de zonde van het schepsel verstoten. Dit deed Hij door die zonde op Zich te nemen en ze in Zijn eigen lichaam naar die vreselijke plaats te brengen. In Zijn zelf-ontlediging en zijn gehoorzaamheid tot de dood aan het kruis nam Hij plaats in de afstand en verbroken relatie met God, waarin het schepsel was gevallen. Hij aanvaardde de rechtvaardige straf voor de zonde, daarmee de vervreemding van de zondaar wegnemend bij God. Hij werd door Zijn Vader verlaten en stierf aan de gevolgen daarvan. God behandelde Hem als het zondige ras verdiende behandeld te worden, omdat Hij onze vernielde relatie met God als de Zijne had aangenomen. Misschien was de zwaarste straf die Christus onderging wel het verlies van zijn band met Zijn God en Vader! Terwijl de Eerstgeborene bestond in de vorm van God, was zijn relatie met God ongelijk aan die van de relatie van het gevallen schepsel met God. Hij werd daar gelijk aan toen Hij tot zonde werd gemaakt en door Zijn God verlaten werd. De Tweede Mens staat in een nauwere relatie, een relatie die werd verworven met als doel de bemiddeling en vrijkoping. Hij nam de plaats in van afstandelijkheid die hoort bij de eerste gevallen mens en diens ras. Zijn dood was een raciale dood en verstoting van de zonde van het ras. En daarom was Zijn overwinning over de dood een raciale overwinning en het bewijs van een raciale dikaaiooma en verzoening.
Niemand anders dan de zondeloze Tweede Mens, die de echte aanstotelijkheid van zonde kende en er een goddelijk afkeer van had, kon omgaan met de zonde van de mensheid. Als het nodig zou zijn dat er ten behoeve van de mensheid een juiste erkenning van zonde en volledige instemming met de rechtvaardigheid van Gods straf zou zijn door zich er onder te schikken, dan zou geen enkel zondig en geen privé persoon die bekentenis doen. Jezus Christus deed het, niet voor Zichzelf, niet voor gelovigen, maar voor heel de mensheid. Zijn dood was niet een individuele en persoonlijke dood. De dood kon Hem net zo min raken als hij God kon raken, behalve in Zijn relatie met heel het ras en Zijn aanvaarding van hun zonden. "Eén is voor allen gestorven, dus zijn zij allen gestorven"(2Kor. 5:14). Zijn dood had voor God de dood van alle mensen tot gevolg. Deze dood was uiteraard niet de dood die Adam over ons bracht. Christus werd niet voor deze ene overtreding overgeleverd, maar voor onze overtredingen. Omdat allen in Zijn dood stierven werd een rechtvaardige beloning uitgesproken voor alle mensen. Het heeft voor alle mensen een nieuwe band met God gewonnen. De instelling van deze nieuwe relatie wordt aangegeven in de dikaiooma en in de verzoening. Christus heeft in feite de hele mensheid in een nieuwe, aanvullende relatie met God gebracht. De oorspronkelijke scheppingsband wordt behouden en een genadevolle band wordt erbij aangegaan. Christus heeft feitelijke voordelen voor allen zeker gesteld, net zo zeker als Adam allen beschadigde.
Slechts weinig gelovigen twijfelen aan de opstanding van alle mensen. "Want, dewijl de dood er is door een mens, is ook de opstanding der doden door een mens"(1Kor. 15:21). Christus wekt allen op uit de dood die in Adam is. Deze verlossing is niet afhankelijk van kennis, geloof of enige andere voorwaarde. Ze is verzekerd voor allen door "een Mens." Indien onze tekst gezegd zou hebben "voor heel de mensheid tot opstanding," dan zou er aan het "ook" niet getwijfeld worden. Opstanding zal voor sommigen gevolgd worden door oordeel en veroordeling tot de dood, terwijl het voor anderen een opstanding ten leven is. De tegenstand tegen de tekst zoals die er staat, is dat ze veel meer dan opstanding belooft. Ze belooft rechtvaardiging ten leven, wat niets minder is dan geestelijke levendmaking.
Tot veroordeling staat tegenover rechtvaardiging ten leven. Deze frases zouden moeten helpen elkaar te verhelderen. Veroordeling is het tegengestelde van rechtvaardiging. Er was een soortgelijke antithese in vers zestien. Daar verzekert de rechtvaardiging een heerschappij van het leven. Zoals veroordeling de dood brengt, zo brengt rechtvaardiging leven. De hele mensheid is veroordeeld. Veroordeling volgt op gericht. Raciale dood is een gevolg, maar het is ook de straf die God genadevol heeft opgelegd. Wat zouden we van God denken, Die heilig en rechtvaardig is, indien Hij niet zou richten over wat onheilig, onrechtvaardig en Hem beledigend is? Het niet richten en veroordelen van wat bederft, zou de niet-onderschikten en onbekwamen de aansporing geven ongehinderd door te gaan. Zondaren onsterfelijk maken zou hetzelfde zijn als "het wee te vereeuwigen." Het is allemaal voor Gods heerlijkheid dat Hij een geruïneerd ras heeft veroordeeld. Nog afgezien van iedere schuldvraag heeft Hij het als niet-passend gesteld. Als de heerschappij van de dood wordt uitgelegd als het gevolg van een natuurwet, dan zullen de mensen dat aanvaarden, net zoals ze alles aanvaarden dat God buitenspel zet. Maar als Paulus daarentegen stellig is over een goddelijke veroordeling, dan protesteren mensen onmiddellijk door te zeggen dat zo'n leer ongelovigen voortbrengt. Een dood die niet straffend is zorgt er niet voor dat mensen het feit onder ogen zien van het rechtvaardige oordeel van God. Een dood die komt als een straf is pijnlijk voor de menselijke trots. Echt, de steek van de dood is de zonde. God lapt het vernietigde ras niet op. Hij neemt het eerste weg, opdat Hij het tweede kan doen ontstaan, en Hij doodt opdat Hij levend kan maken. De Tweede Mens kwam niet om de oude mensheid op te lappen, maar om een nieuwe te maken!
Sommigen hebben geprobeerd te bewijzen dat het voorzetsel voor, eis, in dit geval eenvoudig neiging aangeeft, en maken dan zulke schijnbaar schone uitspraken als: "voor alle mensen neigend naar rechtvaardiging ten leven," en "de strekking voor alle mensen is richting rechtvaardiging ten leven." Een ander zegt in een poging zijn interpretatie te rechtvaardigen: "te midden van alle mensen (leidend) naar rechtvaardiging ten leven," leidt tot het wanhopige hulpmiddel dat het eerste deel zo weergeeft: "Zoals dan als door één overtreding (het oordeel komt) in het midden van alle mensen leidend tot veroordeling, zo ook..."
Hoe ijdel zijn zulke pogingen, tenzij aangetoond kan worden dat alle mensen niet verdoemd en stervende zijn! Hij voegt toe: "het oordeel komt, als er geen Redder is, te midden van alle mensen en leidt ze met zekerheid naar de veroordeling." Dat wil zeggen: de neiging is zo sterk dat allen veroordeeld zijn, tenzij... Is het niet zo dat, hoewel de Redder is verschenen, Hij niemand uit de veroordeling van de dood heeft vrijgelaten? Die van Hem zijn aanvaarden de straf als zijnde rechtvaardig, en zij sterven in het vertrouwen dat de opstanding ten leven zo zeker is als de veroordeling tot de dood. Zij zorgen ervoor dat hun dood God en Christus verheerlijkt(John 21:19; Phil.1:20). De veroordelende straf van God kan niet worden teruggedraaid. Onze broeders zouden niet blij zijn als wij zouden zeggen dat de straf in Mattheus 25:46 teruggedraaid kon worden. Zullen we zeggen: "ze zullen weg gaan eis, naar, aionische kastijding, als er geen Redder verschijnt; maar de rechtvaardigen eis, neigen naar, aionisch leven, als zij niet afdwalen?" In onze huidige tekst wordt over twee goddelijke vonnissen over het ras gesproken, de veroordeling en de rechtvaardige beloning, dikaiooma. De laatste doet de eerste niet te niet of verleent aan iemand gratie van de veroordeling tot de dood. Noch de universele veroordeling, noch de andere veroordelende vonnissen die uitgevaardigd zullen worden, doen de dikaiooma te niet. Al Gods juridische vonnissen, of die nu veroordelend of rechtvaardigend zijn, zijn onomkeerbaar en zullen ten volle worden uitgevoerd. Rechtvaardiging zal komen nadat ieder vonnis zal zijn uitgevoerd.
Rechtvaardiging ten leven correspondeert met veroordeling. Rechtvaardiging is dikaioosis. Het -sis wijst op aktie of proces/voortgang. De sterk actieve zin van het woord past bij het proces van toewijzen van de collectieve dikaiooma doorheen vele generaties aan individuen, todat de hele mensheid is gerechtvaardigd en levend gemaakt. Er is geen proces, of voortgang, in de rechtvaardiging van een enkel individu, dat is zo onmiddellijk en permanent als Gods gerechtelijk vonnis het maar kan maken. Deze zinsnede komt nergens anders voor. Haar betekenis kan alleen vanuit de context worden vastgesteld. Drie feiten zouden ons moeten leiden: de parallel met veroordeling, het maakt deel uit van de conclusie, en het is Christus' werk als de Laatste Adam, de levengevende Geest.
Net zoals veroordeling bij de dood hoort, zo hoort rechtvaardiging bij leven. Dit is de ware antithese. Zonde brengt de dood bij de zondaar. Dat doet ze door het vonnis van God. Zoals Gods veroordeling de band tussen de overtreding en de dood is, zo is ook Gods genadevolle rechtvaardiging van het individu de band met de dikaiooma. "Leven vanwege rechtvaardigheid" is het tegengestelde aan "dood vanwege de zonde"(8:10). Iedereen die door God wordt veroordeeld moet sterven en iedereen die door God wordt gerechtvaardigd moet leven. Christus' missie was leven te geven aan de doden. Van alle mensen was er in Hem alleen leven; Hij alleen was onveroordeeld en onaangetast door de dood. Leven is meer dan opstanding, want er is een opstanding die niet ten leven is, maar tot oordeel.
De conclusies van dit deel zijn gebaseerd op de onthulling van 15-17. Daarin overstijgt een overvloed aan genade de behoeften van de velen. In vers twintig overstijgt genade de meest verregaande uitwassen van de zonde. Zo'n overvloed aan genade zou, als het werkelijk genade is, ons moeten leiden tot het verwachten van redding voor allen. Daarna werd genade gezien als niet alleen Adam's ene overtreding afhandelend, maar die van vele persoonlijke overtredingen. Maar verder kregen de onvangers niet alleen rechtvaardigheid, maar ook leven. Dat is het leven dat in vers achttien wordt vermeld. Alle mensen zullen gerechtvaardigd ten leven worden, maar alleen zij die rechtvaardigheid ontvangen in het huidige tijdperk zullen heersen in leven. Niet allen is aionisch leven beloofd. Sommigen zullen aionische verdelging meemaken. Voor hen is het leven niet bestemd, totdat hun aion-lange straftijd zal zijn beëindigd.
De genade, die rechtvaardigt ten leven, komt naar het ras vanuit haar Hoofd, de Tweede Mens en de Laatste Adam, Die een levendmakende Geest is. Als Hij werkelijk een ander Hoofd wil zijn [dan Adam], dan is de overdracht van leven aan Zijn ras een noodzakelijk deel van de gedachte achter Zijn Hoofdschap. Zijn dood was de dood van allen, Zijn gehoorzaamheid bewerkte een dikaiooma, voor allen, Zijn opstanding omvat de opstanding van allen, en dit alles is er gelijkelijk voor ieder mens. Zal Hij niet rechtvaardigheid en leven aan allen geven? Zal de Eerstgeborene van de hele schepping, door Wie alle dingen zijn, niet alle dingen nieuw maken? Zal de Eerstgeborene van de doden niet aan de overgebleven doden Zijn eigen leven uitdelen? Zal niet Hij door Wie allen opgewekt worden, allen levend maken? Hij zegt dat Hij allen zal levendmaken, maar ieder in Zijn eigen volgorde. Zouden we niet verwachten dat de Laatste Adam, van Wie wordt gezegd dat Hij een levengevende Geest is, leven aan de doden geven? Een relatie met zo'n Persoon houdt een ultiem geestelijk leven voor het ras in, in een echte eenheid met hun Tweede Hoofd. Rechtvaardiging ten leven is niets minder dan de levendmaking van de gehele mensheid(1Kor. 15:22).
God houdt ons vasthoudend Adam's werk voor ogen als het tegendeel van het werk van de Ander. Zullen we weigeren de feiten te overwegen, versterkt als ze zijn door de ervaringen van het ras? God heeft het ras behandeld als de eenheid die het is, vernietigd door zonde. Zijn veroordeling houdt zich niet bezig met de vraag naar persoonlijke verdienste of gebrek. Zijn rechtvaardigheid staat niet ter discussie. Hij kan scheppen en vernietigen. Als Hij verkiest te redden, dan is dat een zaak van genade en moet het door rechtvaardigheid zijn. Of nu de verkozenen door geloof zijn gerechtvaardigd en de niet-verkozenen door het ervaren van een oordeel dat tot vertrouwen leidt, alles is gelijkelijk uit genade, een genade die zonde overstijgt. De middelen die God ten allen tijde kan gebruiken of de voorwaarden die Hij stelt, staan nu niet ter overweging. Wat Hij verklaart heeft is dat rechtvaardiging en levendmaking voor alle mensen zijn. Hij heeft onuitputtelijke bronnen van oordeel, genade en geduld. De opstandigheid van de mens zal worden overwonnen. Ze is voor Zijn genade en voor Zijn veroordeling totaal onmachtig. Hij wijst naar de veroordeling en zegt zo ook en veel meer. Zullen we Hem geloven? Of zullen we het wagen Hem te corrigeren en te beperken?
Dit artikel is afkomstig uit U.R.Magazine, jaargang 22, pagina 325. Uitgave van Concordant Publishing Concern
Voor meer delen uit deze serie, klik hier