De onvergeeflijke zonde

door J. W. Williams

Mogelijk zijn de meeste mensen die onder Bijbelse invloed zijn geweest verbijsterd of gespannen door deze alarmerende zinsnede. De vrees is aangewakkerd door de manier waarop moderne evangelisten deze gedachte gebruiken, het een zeer passende manier vindend om hen angst aan te jagen die zij wensen te overtuigen redding te zoeken volgens hun formules. Zij zullen hun toehoorders vertellen dat als zij niet snel reageren op de preek, de heilige geest kan ophouden op hen te werken voor bekering en dat zij in dat geval eeuwig verloren en verdoemd zullen zijn. Een man die zo was onderwezen verklaarde dat hij er zeker van was dat hij naar de hel ging, omdat hij had opgehouden bij hen te pleiten om Christen te worden. Vele anderen zijn gek geworden en hebben zelfmoord gepleegd als gevolg van deze totaal nodeloze zorg.

Want ze is nodeloos, omdat "onvergeeflijke zonde" niet in de Schrift gevonden wordt. En hoewel er een paar teksten zijn waarop deze traditionele angst is gebaseerd, leren deze niet de gedachten zoals die in deze nodeloze manier op mensen wordt opgelegd.

Het populaire begrip van dit onderwerp is dat er precies één speciale zonde nooit vergeven zal worden, zoals aangegeven door het woordje "de" in onze titel, en dat indien een persoon die zonde begaat, zijn zaak onherroepelijk en eindeloos zonder herstel is. Waarom nu precies één speciale zonde zo "onvergeeflijk" is werd nooit uitgelegd. De gedachte schijnt onredelijk, om het nog maar gunstig uit te drukken. De onredelijkheid van de bewering wordt des te meer duidelijk wanneer we ons bewust worden dat een aantal tegensprekende zonden worden gegeven als zijnde die welke de doener in zulk een hopeloze staat brengt. We zullen die welke als zijnde zo akelig in onze aandacht werden gebracht overwegen.

DE GEEST WEERSTAAN

Eerst zullen wij het algemene evangelistische alarm en de waarschuwing onderzoeken waar hierboven naar wordt verwezen, dat "de onvergeeflijke zonde" het "weerstaan van de geest" is door te weigeren in antwoord op de oproep van de evangelist of zijn helpers in het publiek naar voren naar het altaar te gaan. Er werd aan de schrijver een geval van evangelisme gerapporteerd waarin de persoonlijke werkers hen grepen met wie zij pleitten en ze met kracht naar voren sleurden, dit rechtvaardigend met het bevel in de gelijkenis: "dwing hen in te komen."

De passage die gewoonlijk geciteerd wordt om de "onvergeeflijke zonde" te bewijzen betreft de Joden die beweerden dat de Meester demonen uitwierp door Beëlzebul, hun leider (Matt. 12:24-32; Marc. 5:22-30). De zonde hier was lastering van de heilige geest. Lastering moet uitgedrukt worden in woorden. Hun woorden wezen het werk van de geest toe aan Beëlzebul. Hoe kan stil zitten in een publiek, in stilte, in plaats van naar voren te gaan naar een altaar, lastering zijn? En hoe kunnen zelfs woorden van afwijzing tegen persoonlijke werkers lastering van de heilige geest zijn, wanneer geen lastering wordt gesproken en de heilige geest niet wordt genoemd? De Farizeeën spraken echt lasterlijke woorden tegen de geest door wie de Meester de demon uitwierp (Matt. 12:28), toen zij de genezing toeschreven aan Beëlzebul.

Hun lastering was voornamelijk tegen Hem, want zij zeiden dat Hij een onreine geest had; maar hoewel zij de heilige geest niet noemden, interpreteerde Hij hun woorden als zijnde tegen deze, omdat Hij Zijn genezen deed in diens kracht. Zo vielen zij door hun woorden indirect de geest van God aan. Dus, hoewel zij schijnbaar "tegen de Zoon des mensen" spraken (en - zoals Hij had gezegd - alle woorden en lasteringen tegen Hem zullen vergeven worden) en niet tegen de geest, verontachtzaamde Hij Zichzelf en stelde de geest ("de vinger van God" - Luc. 11:20) in voorkeur, omdat Hij alleen door deze genas (Matt. 12:28). Dus wanneer Hij woorden "tegen de Zoon des mensen" als vergeven noemde, bedoelde Hij duidelijk, wanneer de geest er niet bij was betrokken, die tegen Hemzelf persoonlijk. Zo maakte Hij onderscheid tussen Hemzelf en de geest, niet alleen door te zeggen dat Hij er door genas, maar dat alle woorden of lasteringen tegen Hem vergeven zouden worden, echter die tegen de geest niet. Marcus 3:30 benadrukt dit punt door te zeggen dat deze waarschuwing tot hen werd gesproken "omdat zij zeiden, 'Hij heeft een onreine geest.'" Deze geciteerde woorden van hen tonen de kern van de hele zaak aan. Hun zonde was die van ongeloof en ontkenning van Zijn Messiasschap, terwijl een doel van Zijn wonderen was het te bewijzen (Joh. 5:36; 10:25). Dus zolang zij niet in Hem geloofden als de Christus op bewijs van zulke krachtige daden als deze genezing, konden zij niet vergeven worden, want vergeving komt door geloof (Hand. 10:43; 13:38). Maar wanneer lasteraars in ongeloof, vanwege onwetendheid, gelovigen worden, dan kunnen en worden zij vergeven, zoals drie duizend van de natie van lasteraars dat in één dag werden (Hand. 2:37-41), en zoals Saulus, de ergste zondaar van hen allen, die ook een lasteraar was (1 Tim. 1:13), genade ontving over die onwetendheid.

Ongeloof zou, op een bepaalde manier, gezegd kunnen worden "onvergeeflijk" te zijn, voorop gesteld dat zo'n gebrek aan vergeving niet vastgelegd en eindeloos is "in deze aion of in the toekomende aion," omdat vergeving door geloof wordt ontvangen. Maar ongeloof kan veranderd worden in geloof. Dat was het geval bij de drie duizend en bij de leider van zulke zondigende lasteraars. Dus zelfs als we zeggen dat ongeloof onvergeeflijk is, hetzij in deze aion of in de volgende, is het niet zo eindeloos of hopeloos, omdat ongeloof net zo goed eindigt als elke tijd dat doet. De woorden "noch in deze wereld (aion), noch in de toekomende wereld" drukken daarom niet eindeloze hopeloosheid uit, noch in enige zin eindeloosheid, maar verklaren alleen dat zolang mensen ongelovig zijn er geen vergeving kan zijn. Maar wanneer dezelfde mensen veranderen naar een gelovige houding, dan kan het er wel zijn. Het feit is dat noch in deze aion noch in de volgende aan ongeloof voorbij gegaan kan worden, om zo vergeving mogelijk te maken. Maar uiteindelijk zal de hele wereld bij God gebracht worden, velen verlost door geloof, de rest bevrijd bij het jubeljaar.

ZONDE TOT DOOD

Wat over het algemeen wordt bedoeld met "onvergeeflijke zonde" wordt Schriftuurlijk "zonde tot dood" genoemd (1Joh. 5:16). Zonde-dood is de straf voor zonde, onvergeven zonde zou de dood inhouden. Maar indien wij toch onschriftuurlijke taal gaan gebruiken, zou het in plaats van "onvergeeflijke zonde" te zeggen beter zijn "onvergeven zonde" te zeggen, zoals wij zojuist deden, en ze niet eindeloos te doen schijnen. De zonde van Ananias en Safira was tot de dood. Maar zij zullen opstaan, want allen in Hades (of het Ongeziene) en het graf zullen er uit komen (Openb. 20:13). Dus is de zaak van zulke zondaren tot de dood niet hopeloos. Menig crimineel doet een beroep op de uitvoerder voor vergeving van een gevangenisstraf en wordt geweigerd. Maar na het uitdienen van zijn straf gaat hij automatisch vrijuit. Zo is het ook met de onvergeven doden. Hun straf was niet "eindeloze dood." Het feit dat hun doodsstraf door opstanding is opgeheven is een feit van vergeving, zodat zij tenminste tijdelijk vergeven zijn. Indien hun straf eindeloze dood zou zijn, dan zou er geen opstanding van de "ongeredde" voor oordeel zijn en geen levende Redder. Want zij die spreken van "onvergeeflijke zonde" geloven over het algemeen in een plaatsvervangend offer, wat onze Redder zou betrekken bij dezelfde eindeloze dood die hypothetisch op zondaren gelegd wordt. En ook al is plaatsvervanging een foutieve blik op Zijn offer, toch werd Hij een "zonde-offer ten behoeve van ons gemaakt"(2 Kor. 5:21) en zo stierf Hij dezelfde dood die op zondaren was gelegd, zodat als die dood eindeloos zou zijn, wij zonder Redder zouden zijn, zelfs in de ware zin van insluiting in plaats van plaatsvervanging. De enige manier om de hopeloosheid te repareren over hen die tot de dood zondigen zou zijn de doodstraf eindeloos te maken. Dat is het beeld van broeders die denken dat er geen hoop is voor de massa van de mensheid. Maar gelukkig is hun beeld verkeerd. De goddelijke Rechter plakte niet het woord "eindeloos" op de doodstraf van Adam (Gen. 3:17-19), noch zette Hij "kwelling" in de plaats van "dood" in zo'n eindeloos oordeel. Indien Hij het laatste had gedaan zou eindeloze kwelling onze Redder net zo effectief hebben opgeslokt als eindeloze dood gedaan zou hebben, en nog erger. Hoe gelukkig is men dat mensen het zo vaak verkeerd hebben ondanks hun inspanningen God te begrijpen! Zo was dan de straf voor de zonde niet eindeloze dood noch eindeloze hellekwelling, maar een rechtvaardige dood, voorbij welke er een zeker uitzicht is.

Er staat geen lidwoord voor "zonde tot dood" in 1 Johannes 5. De Concordant Version erkent dit door vers 17 te vertalen met "er is een zonde niet tot dood." Indien we het lidwoord voor elk voorval plaatsten dan vooronderstellen wij dat er slechts twee zonden mogelijk zijn, één tot dood en de ander niet tot dood.

Het eerste oordeel dat over zonde werd opgelegd (Gen. 3:17-19) maakte de straf dubbel: lijden in het vlees en dood. Daarom, nadat onvergeven (niet "onvergeefbare") zondaren de straf van (tijdelijke) dood voor zonde betalen, moeten zij er uit opstaan en het andere deel er van betalen. En dat toekomstige oordeel is voor hun redding, niet voor een hopeloze belachelijk making van hun gevoelens. noch voor de bevrediging tot gerechtigheid, wat een onschriftuurlijke theologische frase is, weerspiegeld van de hardheid van menselijke onverzoenlijkheid. Deze zondaren zullen in oordeel staan voor de grote troon staan die "wit" is, niet zwart en afschrikwekkend.

Indien er geen toekomstige tijd zou zijn waarin de rekeningen van de mens in balans gebracht worden, dan zou het probleem van de rechtvaardigen, vergeleken met dat van de onrechtvaardigen, het geloof van de godvruchtigen overweldigen. Het probleem werd opgevoerd door Job(21:7-12), David (Psa. 73:2-14) en Salomo (Pred. 8:11-14), die allen de oplossing vonden in de zekerheid van een toekomstig oordeel voor zondaren, wanneer zij antwoord zullen geven op hun kwaad op een manier die zij nu niet kennen, zoals aangeduid is door deze drie aartsvaders van weleer.

ISRAEL'S ONVERGEVEN ZONDE

Wat "onvergeven zonde" genoemd kan worden valt te onderkennen in het geval van Israel in de wildernis. Ze waren gewaarschuwd dat zij niet vergeven zouden worden wanneer zij in die tijd zondigden (Exo. 23:21; Joz. 24:19). Maar dat betekende niet dat het hopeloos was, want God vergaf hen van Egypte tot Kadesh-Barnea (Num. 14:19-21). De zin waarin zij niet vergeven werden, aangezien zij gewaarschuwd waren in de twee hierboven geciteerde verwijzingen, was dat de twee straffen die over zonde opgelegd waren (lijden en dood) aan Israel toegebracht werden in de tijd van de Richters, zoals in de wildernis. Zij leden vele zware moeiten en, in vele gevallen, de dood. Maar denk er aan dat dit een tijdelijke dood was, tot hun toekomende opstanding.

We hebben gezegd dat wat "onvergeeflijke zonde" genoemd wordt, eigenlijk "onvergeven zonde" genoemd zou moeten worden. En we zouden moeten opmerken dat het slechts tijdelijk onvergeven is, zoals in het zojuist geciteerde geval van Israel. Dat zulke zonde slechts "onvergeven" is kan aangetoond worden uit Hebreeën 10:28, want hier zijn zulke overtreders "stervend zonder mededogen," maar niet om eindeloos in de dood te blijven, zonder hoop op verlichting, zoals we uit de zaak van Mozes in een ogenblik zullen zien. Wanneer we ons bewust worden dat zulke terughouding van vergeving alleen voor het ogenblik is, verdwijnt de somberheid van die verkeerde interpretaties van de Schrift, die we overdacht hebben, en is er ruimte over om de eindeloze genade en liefde te genieten zoals die gemanifesteerd zijn op Golgotha. Dat de niet-vergeven toestand van Israel alleen voor een seizoen is wordt duidelijk wanneer we het Nieuwe Testament lezen, dat vergeving belooft en vergeting van haar zonde. "Ik zal mededogen hebben over haar die geen mededogen verkreeg." Dan zal Hij medelijden hebben op hen over wie Hij geen medelijden had en tot hen zeggen die Hij  "Niet Mijn Volk" had genoemd: "jullie zijn Mijn Volk "(Hos. 2:23).

Een opstanding van zondaren tot oordeel toont dat hun doodstraf niet voor de eeuwigheid was, omdat elke opstanding tenminste een tijdelijke invrijheidstelling is, omdat het de doodstraf voor zonde verwijdert.

MOZES' ZONDE WAS ONVERGEVEN

Mozes was één van de Israelieten die inbesloten waren in de waarschuwing van niet vergeven te zijn voor zonde die in de wildernis gepleegd werd (Exo. 23:21), en hij kwam in de schijnbaar hopeloze toestand die in Hebreeën 10:28 gesteld wordt. Want hoewel zijn zonde niet tegen de wet van de Sinaï was, was het een directe ongehoorzaamheid tegen een bevel dat persoonlijk aan hem was gegeven, en hij stierf er voor, zoals gesteld in deze laatste dagvaarding met betrekking tot zijn mede-zondaren in die tijd. Zijn zonde viel tenminste duidelijk onder de waarschuwing in Exodus 23:21. Kwaad sloeg hij de rots de tweede keer, in plaats van er tegen te spreken, zoals opgedragen, en nam zelf de eer voor het wonder. Voor deze dubbele zonde werd hij veroordeeld te sterven voordat hij het beloofde land zou ingaan. Toen hij vroeg om vergeving en vermindering van de straf, zei God hem abrupt op te houden er voor te bidden. Daarom stierf hij gestraft, niet vanwege hoge leeftijd, maar in de volle kracht van zijn lichaam. Hij zondigde "tot dood," zoals Johannes later zo'n overtreding noemde. En precies zoals Johannes zei niet te vragen om vergeving voor zulke, zo vond Mozes het niet nodig te bidden voor vermindering.

Was Mozes daarom hopeloos? Sommigen hebben dat haastig geconcludeerd. Had God hem slechts ongenadig gesmaad door hem te laten zien wat hij miste toen Hij hem het mooie beloofde land liet zien? Zo redeneren mensen die zeggen dat er geen proeftijd zal zijn voor hen die voor het toekomstige oordeel opgewekt worden. Een jonge dominee, toen hij gevraagd werd waarom ze dan opgewekt zouden worden, vertelde de schrijver dat het een oorzaak van vreugde zal zijn voor de heiligen in het koninkrijk om de boosaardigen gestraft te zien, daarvoor Openbaring 18:20 als bewijs citerend. Hij geloofde in een opwekking van slechts een deel van de doden tot een hopeloos oordeel. Maar indien dat beperkte oordeel vreugde verschaft aan de geredden, waarom wekt een inschikkelijke Vader dan niet allen op en doet zo hun vreugde toenemen? Jonathan Edwards ging verder en zei dat het de gelukzaligheid van de geredden in de hemel op grote wijze zal doen toenemen als zij de slachtoffers van goddelijke toorn zien kronkelen in de hel. Waarom zouden we niet overschakelen naar zijn leer en nog grotere vreugde vinden? De geest van Jona is niet dood. En de geest van goddelijk mededogen kan niet sterven, want ze verblijft in onze Vader. Maar nee, Mozes is niet in een hopeloze staat, hij staat op de lijst van hen die geperfectioneerd zullen worden in die dag (Hebr. 11:40).  "Zonde tot dood" betekent niet een onvergeeflijke en hopeloze toestand, maar alleen de zekerheid van het betalen van de straf van tijdelijke dood, voorbij welke de andere gezegende zekerheid is van een opstanding tot mededogen.

Te sterven "zonder medelijden" hoeft niet eindeloze hopeloosheid in te houden, want een persoon kan tijdelijk zonder een bepaalde zegen zijn en later weer het bezit er van genieten. Dit wordt aangetoond door de gedachte aan hoop, of beter verwachting zelf, want we lezen in Efeze 2 dat de natiën die eens "geen verwachting" hadden, later deelnemers er van gemaakt werden door "naderbij" gebracht te worden aan dat waarvan zij vroeger afstand hadden.

De gedachte van Israel's tijdelijk on-vergeven zijn wordt duidelijk gemaakt door de gebruikte taal (Num. 14). God had hen gedreigd met dood (schijnbaar, mogelijk als een test voor Mozes, verzen 11 en 12). Mozes bad voor hun vergeving (v. 19). God antwoordde dat Hij hen die had gegeven (v. 20). Toch veroordeelde Hij hen onmiddellijk tot veertig jaren rondwandelen in de woestijn, totdat de dood op een natuurlijke, in plaats van een vroegere bestraffende wijze, kwam. Hij verminderde het gedreigde doodsoordeel, maar legde de straf op van ronddwalen in verdriet, om op een ander moment te eindigen in dood en in een andere manier dan waar Hij hen kort tevoren voor had gewaarschuwd. Dus stierven zij onder de vergeving die in vers 20 verzekerd was. Dus, hoe vreemd het ook mag schijnen, werden zij niet vergeven volgens de eerste verwijzingen (Exo. 23:21 en Joz. 24:19), maar werden ze vergeven volgens alle. Zij werden niet vergeven in de zin dat de straffen voor ongeloof en en ongehoorzaamheid op hen vielen, bestaande uit de oordelen die hen inhaalden in de woestijn (Exo. 23:21), en later door de veroveringen door de natiën (Joz. 24:19), zoals opgetekend in het boek Richteren. Maar zij werden vergeven bij Kadesh-Barnea en niet kortweg gedood, zoals gedreigd was. Daarom zou het benadrukt moeten worden dat, terwijl zij niet vergeven zouden worden volgens de genoemde waarschuwing, hun zaak niet hopeloos was, anders zouden zij niet vergeven zijn geworden, zelfs niet te Kadesh-Barnea. Desalniettemin zouden zij die spreken van onvergeeflijke zonde heel wel kun claimen dat zij die begaan hadden. Maar zij ondergingen hun straffen in de woestijn onder goddelijk medelijden, want hen wacht een opstanding, hoewel die tot schaamte en aionische minachting zal zijn (Dan. 12:2). Maar zullen zij, na hun gevangenisstraf uitgediend te hebben, nog steeds in de gevangenis gehouden worden, of slechter af zijn dan burgers van Amerika, die voortdurend verzekerd worden van immuniteit van een tweede bestraffing voor dezelfde overtreding? Voor wat betreft hun niet-vergeving, waarvoor Jozua hen waarschuwde, het gebeurde in hun onderschikt worden aan de heidense natiën in Kanaän tijdens de heerschappij van de Richteren. Zulke rampen kwamen onfeilbaar wanneer zij zondigden. Maar hoewel dat weer "onvergeeflijk" genoemd zou kunnen worden door die zo spreken, het feit is opmerkelijk dat die zondigende Israelieten nog steeds genade getoond werd wanneer zij het uitriepen van onder het juk van die vreemde meesters, en vergeven, wanneer God antwoordde door een richter te doen opstaan die hen van het juk verloste. Bij al hun problemen en sterven was er het uitzicht op uiteindelijke genade in opstanding.  "Want Zijn genade duurt voor altijd."

KONING SAUL'S ONVERGEVEN ZONDE

Een ander geval van onvergeven zonde kan overwogen worden - dat van koning Saul. God nam genade van hem weg (2 Sam. 7:15). Toen dat zijn doem was werd hij "weg genomen," zoals de Schrift zegt, en stierf hij in de slag om de berg Gilboa. Maar alle dood is tijdelijk, daarom zijn de daden van hen die zo zondigden tot de dood niet "onvergeeflijk."

Het geval van koning Saul zou zonder falen op onze overtuiging de troostende zekerheid opleggen dat indien wij tot de dood gezondigd zouden hebben, wij niet lange, vermoeiende jaren in leven gehouden zouden worden, ons er zorgen over makend. Indien wij tot de zonde gezondigd zouden hebben zouden we dood zijn. Maar in deze bedeling van allesoverstijgende genade aan ons van de natiën, slaat God mensen niet dood zoals Hij in andere tijden deed. Niemand zondigt nu tot de dood. Dat maakt de zogeheten "onvergeeflijke zonde" in deze tijd onmogelijk.

DAVID'S VERGEVING

Hetzelfde idee als dat over Saul is te zien in de zaak van David. Indien God niet zijn zonde had "weg gedaan," zou hij gestorven zijn (2 Sam. 12:13). Hij veroordeelde zichzelf onwetend ter dood (v. 5), aangezien de wet van Mozes, waarvan hij de koninklijke rechter was, daarin voorzag voor zijn dubbele zonde van overspel en moord. Zijn dood zou dan een straf zijn geweest, toegebracht voor "zonde tot de dood." Allen die zo door de wet van Mozes veroordeeld werden moesten "zonder medelijden" sterven (Hebr. 10:28). Zo was hier in David's geval "zonde tot de dood" die onmiddellijk vergeven werd en de overtreder stierf uiteindelijk niet. De goddelijke Rechter kon de straf aanpassen zoals Hij het passend zag.

Iets anders over David's zaak zou zorgvuldig opgemerkt moeten worden en dat is dat, nadat hij vergeven was, hij onmiddellijk veroordeeld werd tot vier andere straffen dan de dood voor zijn dubbele zonde; twee straffen voor een zonde, wat het goddelijk bevel voor die tijd was. Hoewel de doodstraf die hij over zichzelf uitsprak was verminderd, werden zijn zonden zwaar bezocht met deze vier oordelen: de dood van het kind van Bathsheba en het overspel van zijn vrouwen in de toekomst als gevolg van zijn overspel en levenslange oorlogen en rebellie in zijn eigen familie als gevolg van het doden van Uria in een oorlog, Absalom's rebellie als de zwaarste beproeving van de vier. Hij werd niet vergeven van deze vier bezoekingen. Maar terwijl zij die "onvergeefbaar" zeggen in plaats van (tijdelijk) "onvergeven," David's toestand hopeloos zouden noemen, had de goddelijke Rechter reeds zijn zaak al vastgelegd in het besluit dat David verzekerd was van een "betere opstanding" en dat hij "perfect gemaakt" zou worden (Hebr. 11), wanneer hij nogmaals koning zal zijn over Israel (Eze. 37:24).

In de evangelie-betekenis waren Israel, Mozes, Saul en David vergeven noch onvergeven, en nog minder "onvergeefbaar," omdat zij slechts onderworpen waren aan tijdelijke straffen buiten het rechtsgebied van het evangelie. Israel's verwachting, waartegen zij zondigden, was die van het voorrecht van het binnengaan van Kanaän, niet van gered worden voor toekomstig leven, en hun straf voor ongehoorzaamheid was tijdelijke dood tot toekomstige opstanding. De zonde van Mozes was niet ongeloof aan het evangelie, maar ongeloof aan het bevel door de tweede maal tot de rots te spreken in plaats van die, zoals de eerste keer, te slaan. Zijn doodstraf, net als die van Israel, is tijdelijk, want hij is vermeld in Hebreeën 11 als een erfgenaam van toekomstige heerlijkheid. En de zonde van David was ongehoorzaamheid aan het zesde en zevende gebod van de wet, niet ongeloof aan het evangelie. De doodstraf die hij onwetend over zichzelf uitsprak, welke verminderd werd, liet hem nog open voor de vier straffen die aan hem bezocht werden. Maar deze vier straffen hadden alle betrekking op dit huidige leven en hadden in het geheel geen betrekking op zijn toekomst, behalve dat zij hem gepast maakten voor die heerlijke bestemming door hen door lijden te perfectioneren.

Laten dan zij die bang zijn of zij "de onvergeefbare zonde" begaan hebben troost vinden, bemoediging en hoop, uit het zeer duidelijke feit dat als zij "tot dood" gezondigd hadden, zij dood zouden zijn en niet in leven, zich zorgen makend over hun te beperkte zicht op God's goedheid en mededogen, want zelfs indien zij doodgeslagen zijn voor "zonde tot dood"(wat niet gebeurt in onze tijd van bezoeking onder genade, niet wet), dan zou er nog de toekomstige opstanding zijn om naar uit te zien.

Dit dekt ook de zaak van zelfmoorden. Het is onfortuinlijk dat sommige mensen niet kunnen zien dat elke stormwolk zonneschijn achter zich heeft en zich niet de woorden van de wijze man bewust zijn: "Indien u zwak bent in de dag van tegenstand, dan is uw kracht klein." Onze huizen en scholen besteden veel tijd en aandacht aan fysieke en intellectuele opvoeding, maar gaan geheel voorbij aan training in emotionele controle, hoewel dat gebrek de hoofdoorzaak van zelfmoord is. Er is altijd iets goeds om naar uit te zien. Laat iedereen die zwak is in de dag van tegenstand zich dat herinneren, kracht zoeken van boven en zich realiseren dat als wij een weinig vasthouden, terwijl we bij betere dingen komen wij zeer blij zullen zijn dat wij niet in wanhoop opgaven.

Sommige verklaarders houden vol dat zelfmoord "de onvergeefbare zonde" is. Met al deze verschillende en tegensprekende beweringen is het tijd dat het Bijbellezende publiek wakker wordt en zich bewust wordt wat een onschriftuurlijke traditie van afvalligheid op hun hoofden geworpen heeft en gaat zien of "onvergeeflijke zonde" een schriftuurlijke zinsnede is of een die uitgevonden is door hen die onvoldoende God's Woord doorzoeken, en verkeerd veel van wat zij wel lezen verdelen.

TERUGVALLEN

Sommige kleine denominaties die niet geloven in het directe werk van God's geest in bekering, en daarom niet vasthouden aan het algemene idee dat het weerstaan van de roep van de geest "de onvergeefbare zonde" is, denken over het algemeen dat zulke zonde een terugvallen van het evangelie is, dat wil zeggen, van wat zij denken dat het evangelie is, wat terugvallen van hun denominationale leer is. Zij baseren hun conclusie op duistere interpretaties van drie delen in de Hebreeënbrief (hoofdstukken 6, 10 en 12:17). We zullen deze citaten onderzoeken als ons volgend deel van deze studie.

Ezau's "geen plaats voor bekering" was niet in de evangelie-betekenis, maar alleen een falen om Izaäk's zegen te veranderen. Hij had spijt, maar zijn vader kon niet terugkeren. Het idee van terugvallen is gebaseerd op het woord "weg vallen" (Hebr. 6:16) en de vermeende hopeloze toestand van zulke terugvallers wordt verklaard door de interpretatie die op de waarschuwingen wordt gelegd zoals "moedwillig zondigen," voor wie er geen offer voor zonden meer overblijft (10:26).

Bij het bestuderen van deze zaak zouden we er ten eerste aan moeten denken dat deze brief niet aan ons geschreven werd. Wij zijn geen "Hebreeën." Daarom, wanneer deze geschriften worden gebruikt om ons bang te maken, is er een verkeerd verdelen van het Woord in haar "toepassing," zoals mensen het noemen. Wat zou u denken van een arme eenvoudige die zichzelf gesneden had door een onzorgvuldig gebruik van het zwaard van de geest en nu onmiddellijk naar het medicijnkastje zou willen gaan om een pleister te pakken en daarmee proberen zijn wond te genezen door het "toe te passen" op de plek die zeer doet? Die pleister was gemaakt en bedoeld voor heel andere patiënten, voor wie ze zeer waardevol zou zijn. Wel, dat is precies waar dezen zich, met zulke duistere geschriften, zorgen over maken. Het is tijd dat wij leren op onszelf geen pleisters "toe te passen" wanneer ze niet voor ons bedoeld zijn.

Het volgende dat nodig is om deze dreigende waarschuwingen te begrijpen is het algemene doel van de Hebreeënbrief te onderscheiden, want dat werpt licht op ieder deel er van.

Het doel wordt niet in zoveel woorden gesteld, dus moeten we, om het te onderscheiden, ze als een geheel onderzoeken. Wanneer we dat doen vinden we de volgende feiten:

De gelovigen in het evangelie van het koninkrijk, gekozen vanuit Israel, verwachtten dat het tijdens hun leven zou komen (Luk. 19:11,38; Mar. 11:10). Dus toen de Koning gekruisigd was gaven zij de hoop op. Daarna, toen hun geloof en verwachting opstond van de dood bij Zijn opwekking (1 Pet. 1:3), dachten zij dat het koninkrijk onmiddellijk zou komen (Hand. 1:6) en Zijn antwoord op hun vraag daarover verlichtte hen niet voldoende om te weten dat dit niet zo was. De noodzaak voor bemoediging in hun onzekerheid was daarom duidelijk, en Christus' antwoord aan hen hield in dat bij de komst van de geest op Pinksteren er verder licht op de zaak zou komen. Daarom zou er van de schrijver van Hebreeën verwacht mogen worden dat hij hen die bemoediging zou geven.

Ons nu tot die brief kerend, vinden we precies zo'n achtergrond. Aan het einde van juist die delen die wij bestuderen, vinden we zulke bemoediging (10:32-39), vooruit wijzend naar de terugkomst van de Koning. En in 12:28 is er meer bemoediging, absoluut dat koninkrijk belovend, als een dat niet geschud kan worden door de politieke aardbeving die in profetie van Haggaï, daar geciteerd, aangehaald wordt. Deze belofte volgt op een waarschuwing die soortgelijk is aan die welke we bestuderen (12:25), en een andere bedreiging wordt gegeven bij de afsluiting van dit deel (12:29).

Een algemeen onderzoek van de Hebreeënbrief laat hetzelfde idee van bemoediging zien aan trouw die heel het boek doordrenkt. Acht dingen worden aangewezen die "beter" zijn dan wat zij onder de wet hadden. Ook neemt de schrijver de superioriteit van de Koning ter hand over over elk van de verscheidenen waarmee het wordt vergeleken - boodschappers, Mozes, Aäron, offers, tabernakel, wet en elke andere overweging die teleurstelling over hun wachten op het koninkrijk zou veroorzaken. Dan, ter afsluiting, volgt een lijst van voorbeelden van getrouwen in gelijke omstandigheden (hoofdstuk 11) genaamd "getuigen"(12:1) in beproevingen als de hunne.

Hun verwachting dat de Koning het koninkrijk zou oprichten in de dagen van Zijn vlees was gebaseerd met het oog op de koninkrijkswonderen die er een voorsmaak van waren. Daarom, indien zij opgaven in teleurstelling, na het zien van de wonderen die zij zagen, kon er niets groters aan hen gegeven worden om hen terug tot geloof te brengen. Ze waren al een keer vernieuwd na de opstanding van de Koning. Ze hadden het grootste gezien dat tot dusverre gezien kon worden. Maar het feit dat zij al eens teruggevallen waren in het verlies van hun geloof toen Hij gekruisigd was, zou moderne uitleggers moeten tonen dat terugvallen niet "de onvergeeflijke zonde" is, want die terugvallende discipelen werden vernieuwd toen de Koning opstond uit de dood. Maar indien, nadien, zij opgaven vanwege vermoeidheid door het wachten, of door vervolging voor verbondstrouw, kon op dat moment niets meer gedaan worden om ze te vernieuwen. Het grootste bewijs van de goddelijkheid van hun hoop was de kruisiging en opwekking van hun Koning. Indien, daarom, dat hen niet vasthield, zouden zij zogezegd vragen om een hernieuwing van het kruis, en dat is mogelijk waarom de schrijver spreekt over het opnieuw kruisigen van de Heer.

Die Hebreeuwse discipelen hadden "de hemelse gift geproefd" van de wonderkrachten van de heilige geest, "de krachten van de toekomende aion"(6:4,5). Dat was toen het toppunt van bewijs. Verval van geloof in die tijd zou ongeneeslijk zijn totdat grotere beelden gegeven konden worden in het koninkrijk zelf.

Aangezien het ongeloof was dat Hem de eerste keer kruisigde, werd van het ongeloof dat deze gelovigen bedreigde gesproken als Hem opnieuw kruisigend, wat Hem op die manier openlijk te schande zou brengen.

Let er op dat wij zeggen dat niets anders voor hen gedaan kon worden "op dat moment." Dit betekent niet dat er voor zulken in de toekomst gedaan kan worden. Het millennium zal met veel groter bewijs overtuigen, want dan zal het koninkrijk hier zijn in werkelijkheid en niet als voorsmaak. En aangezien Sodom berouw getoond zou hebben als het de koninkrijkswonderen gezien zou hebben (Matt. 11:20-24), is het duidelijk dat een vooruitgang van steeds grotere wonderen allen zou, en zal, overtuigen die onder de kracht van de koninkrijks-tekenen komen. Daarom kunnen, in het toekomstige koninkrijk, zij die teruggevallen zijn vanwege onvoldoende zicht om hen vast te houden door de kracht van de koninkrijks-tekenen, dan nog steeds beïndrukken. De enige reden voor het hen niet geven van zulke een "tweede gelegenheid" (of zullen we zeggen derde, aangezien zij opgaven bij de kruising) is onbuigzaam recht dat zou zeggen: "Jullie hadden je mogelijkheid, en lieten die liggen, dus wees nu weg."

We hebben niet geproefd wat zij hadden. Wij behoren tot de natiën en zijn geen Hebreeën. Wij kunnen niet zondigen tegen wat wij zien, zoals zij deden. Wij wandelen in onvervalst geloof. Wij kunnen niet terugvallen van de allesoverstijgende genade die aan ons is gegeven (Rom. 8:28-39), noch van geschenken die we nooit bezaten, noch van dingen die we nooit zagen.

Het "moedwillig" zondigen (10:26) is in de context verbonden met dit zelfde idee van geloof (v. 23), en aan het einde van het hoofdstuk wordt het aangeduid als "terugtrekken" in ongeloof (v. 38). Hier wordt opnieuw geloof geciteerd als het tegendeel. En, zoals in hoofdstuk zes, nu wordt de gedachte benadrukt dat er niet meer offer voor zonde is dan dat op Golgotha, zodat, als dat niet deze Hebreeuwse discipelen vasthield, geen ander offer gegeven kon worden om hen in geloof te bewaren.

Deze overdenkingen zouden ons moeten aanzetten niet Israel's Schrift te stelen en voor onszelf problemen te maken door gestolen irritanten op onze wonden toe te passen, wanneer we de balsem van Gilead hebben die al onze ziekten geneest.

En aangezien al deze gevallen van onvergeven zonde of "zonde tot de dood" verschillend waren, zou het duidelijk moeten zijn dat er niet slechts één "onvergeefbare zonde" is, maar "een" onvergeven zonde in elk apart geval.

Dus dan, na het betalen van de dubbele straf van dood en lijden die de goddelijke Rechter opgelegd heeft over zonde, zullen alle voorgaande onvergeven (niet "onvergeefbare") zondaren zijn als criminelen die een uitvoerend ambtenaar niet kan vergeven, maar die vrijuit gaan nadat ze hun straf hebben uitgediend. Nadat zij het toekomstig oordeel hebben doorstaan zullen ze definitief vrij zijn, omdat de strafwet geen verdere claim op hen kan leggen.

Het valt te hopen dat deze uiteenzetting iets mag bijdragen aan de rust van alle lezers die over deze zaak in angst geraakt zijn, zoals zovelen dat zijn, zelfs tot wanhoop. Niets in heel het universum kan u scheiden van God's liefde (Rom. 8:35-39). U kunt uzelf er zelfs niet van scheiden door uw zonde, want het was voor zondaren dat een Vader's liefde Zijn Zoon zond (Joh. 3:16). Het is een vier dimensies-liefde: lengte, breedte, hoogte en diepte (Efe. 3:18), want ze is zo lang als de tijden, zo breed als het menselijk ras, zo hoog als de hemel en dieper dan Hades.

Laat dan allen die geworsteld hebben met "onvergeeflijke zonde" alle vrees in perfecte liefde wegwerpen en zich verheugen in het oneindige mededogen van een hemelse Vader's liefhebbende vriendelijkheid, die nooit moe wordt en die de volle redding zal bereiken die Zijn wijsheid heeft ontworpen.

©Concordant Publishing Concern




© www.hetbestenieuws.nl