|
Jarenlang ga je ervan uit dat je een bepaalde bijbeltekst begrijpt. En dan gebeurt er
plotseling iets waardoor je daar niet meer zo zeker van bent. Mij overkwam dat eens
met een tekst uit de brief aan de Filippenzen. Paulus schrijft:
"Weest allen mijn navolgers, broeders, en ziet op hen, die evenzo
wandelen, gelijk gij ons tot voorbeeld hebt. Want velen wandelen - ik
heb het u dikwijls van hen gezegd, maar nu zeg ik het ook wenende - als
vijanden van het kruis van Christus. Hun einde is het verderf, hun god
is de buik, hun eer stellen zij in hun schande, zij zijn aardsgezind"
(Fil.3:17-19).
De uitleg waarmee ik vertrouwd was komt op het volgende neer: Paulus keert zich hier
tegen mensen die wetten of leefregels aan hun laars lappen, ongeregelde vrijbuiters.
Genotzuchtige lieden die hun eigen belang op de voorgrond stellen.
Zelfverloochening kennen ze niet - daarom zijn het vijanden van het kruis. Eten en
drinken is voor hen de hoofdzaak - daarom is hun god de buik. Moeite ontwijken ze
zoveel mogelijk en op hun voorspoed gaan ze prat - zodoende stellen ze een eer in
hun schande en zijn ze aardsgezind. Deze verklaring is onder andere in een bekende
Engelstalige studiebijbel te vinden. Ook in preken klinkt deze uitleg dikwijls door.
Gemeenteleden moeten oppassen voor genot en plezier, zo luidt dan de boodschap.
Voor je het weet ben je er een slaaf van, en is de buik je god geworden. Het is maar het
beste om zo min mogelijk te genieten en nergens in op te gaan. Het christelijk leven
moet worden gekenmerkt door soberheid en onthechting. We zijn immers burgers
van een rijk in de hemelen en daardoor vreemdelingen en bijwoners op aarde. Mij leek
deze verklaring erg aannemelijk.
Totdat ik in een boek dat een predikant over Paulus heeft geschreven het
volgende las:
"Het gaat niet over mensen die lekker eten en drinken belangrijk vinden,
maar mensen die leerden dat je om behouden te worden, ook de
spijswetten van Mozes moest onderhouden. De spijswetten en de
besnijdenis. Als je het altijd hebt over wat je wel en niet mag eten en
daarin je behoud zoekt dan heb je het over je buik en dan is de buik je
tot god geworden. En als je het altijd hebt over de besnijdenis en daarin
je behoud zoekt, dan stel je je schande tot eer"
(Herman Amelink,
Paulus: de apostel en zijn evangelie, Kampen 1994, pag.164).
Het zal duidelijk zijn dat de genoemde verklaringen lijnrecht tegenover elkaar staan.
Volgens de studiebijbel zou Paulus wettelozen als vijanden van het kruis hebben
aangeduid. Maar volgens ds.Amelink bedoelde hij daarmee juist ijveraars voor de wet!
Om vast te stellen wie het bij het rechte eind heeft kunnen we in de eerste plaats naar
het tekstverband kijken. Vervolgens kunnen we nagaan, wie Paulus in zijn andere
brieven als "vijanden van het kruis", "dienaars van de buik" en "aardsgezinden" heeft
aangeduid. Tenslotte zouden we kunnen onderzoeken, welke houding de Here Jezus
tegenover eten en drinken heeft aangenomen.
Wat het eerste betreft: Paulus bevond zich te Rome in de gevangenis (Fil.1:12-13,
4:22). Tijdens zijn afwezigheid was er in de door hem gestichte gemeenten verwarring
ontstaan. Er waren mensen die Christus predikten zoals Paulus dat graag wilde zien:
uit liefde en met goede bedoelingen. Maar velen predikten Christus "uit nijd en twist",
"uit eigenbelang, onzuiver", met de bedoeling om Paulus’ gevangenschap extra zwaar
te maken (Fil.1:15-17). Vreemd genoeg heeft het Nederlands Bijbelgenootschap in
vers 17 "uit eigenbelang" geschreven, terwijl er in de grondtekst over rivaliteit of
partijzucht wordt gesproken. Blijkbaar verkondigde die partij wel, dat Jezus de Messias
is, maar haar prediking was niet in overeenstemming met "het geloof van het
evangelie". Want Paulus schreef, dat de Filippenzen moesten "meestrijden met het
geloof van het evangelie en zich in geen enkel opzicht door de tegenstanders schrik
moesten laten aanjagen" (Fil.1:27-28). De apostel waarschuwde:
"Let op" [d.w.z. kijk uit voor] "de honden, let op de slechte arbeiders,
let op de versnijdenis! Want wij zijn de besnijdenis, die door de Geest
Gods hem dienen, die in Christus Jezus roemen en niet op vlees
vertrouwen"
(Fil.3:2-3).
Dan volgt de tekst over de vijanden van het kruis. Tenslotte gaf Paulus opdracht om
"vast te staan in de Here" (Fil.4:1). Gezien zijn uiteenzetting in Fil.3:1-11 bedoelde hij
daarmee: om alles alléén van de Here te verwachten en niets van je gehoorzaamheid
aan de mozaïsche wet. De Statenvertalers merkten terecht op, dat met "vijanden van
het kruis" predikers worden bedoeld, die "vijanden zijn van de leer, dat de mensen niet
door de onderhouding van de wet, maar door de enige offerande van Christus aan het
kruis geschied, zalig worden" (kanttekening bij Fil.3:18).
Als we de overige brieven van Paulus in beschouwing nemen, dan blijkt het
volgende:
Aan de Galaten schreef de apostel:
"Allen, die zich uiterlijk goed willen voordoen, trachten u te dwingen tot
de besnijdenis, alleen om niet vervolgd te worden ter wille van het kruis
van Christus"
(Gal.6:12).
Wie zich liet besnijden, ging over tot het Jodendom. En de Joodse religie werd door
de overheid toegestaan. Door je te laten besnijden kon je aan vervolging ontsnappen.
Want dan behoorde je niet langer tot een onbekende sekte, maar je beleed een
godsdienst die door de overheid werd erkend. Uit deze tekst blijkt, dat men het kruis
van Christus loslaat wanneer men aan niet-Joden de besnijdenis predikt (vgl. Gal.5:11
en 6:14-16).
Mensen, wier god de buik is, noemt Paulus ook in zijn brief aan de Romeinen. In de
betreffende passage merkt hij op:
"Maar ik vermaan u, broeders, dat gij hen in het oog houdt, die, in
afwijking van het onderwijs, dat gij hebt ontvangen, de onenigheden en
de verleidingen veroorzaken, en mijdt hen. Want zulke lieden dienen
niet onze Here Christus, maar hun eigen buik, en misleiden door hun
schoonklinkende en vrome taal de harten der argelozen"
(Rom.16:17-18).
Blijkbaar ging het niet om vrijbuiters, maar juist om mensen die vroomheid predikten.
De vroomheid waartoe zij opriepen was echter niet in overeenstemming met wat
Paulus had onderwezen: dat God de besnedenen zal rechtvaardigen uit het geloof en
de onbesnedenen door het geloof (Rom.3:30).
In zijn brief aan de Kolossenzen geeft Paulus nadere uitleg betreffende
aardsgezindheid. Leden van Christus mogen “de dingen die op de aarde zijn niet
bedenken”, want zij “zijn gestorven en hun leven is verborgen met Christus in God”
(Kol.3:1-2). Uit dit heilsfeit trok Paulus de conclusie:
"Indien gij met Christus afgestorven zijt aan de wereldgeesten, waartoe
laat gij u, alsof gij in de wereld leefdet, geboden opleggen: raak niet,
smaak niet, roer niet aan?"
(Kol.2:20-21).
"Aardsgezinden", d.w.z. christenen die "de aardse dingen bedachten", wilden de
gemeente regels opleggen, die haar reinheid moesten waarborgen.
Uit Paulus’ overige brieven blijkt daarom, dat de laatstgenoemde verklaring
van Fil.3:18 de juiste is.
Bovendien was de Here Jezus zelf beslist geen tegenstander van eten of drinken. Zijn
eerste wonder deed Hij op een bruiloftsfeest (Joh.2:1-11). Hij at en dronk dikwijls met
zijn volksgenoten en Hij placht dit te doen met tollenaars en zondaars waar de meeste
mensen niet mee geassocieerd wilden worden. Door dit gedrag bood Hij Zijn
tegenstanders gelegenheid om Hem smalend aan te duiden als "een vraatzuchtig
mens en een wijndrinker" (Mat.11:19, Luk.7:34). Een asceet, zoals zijn neef Johannes
de Doper, was onze Heiland beslist niet.
Ter afsluiting van dit artikel wil ik nogmaals ds.Amelink aanhalen. Hij schrijft:
"Het is zinvol zich af te vragen waarom Paulus deze mensen vijanden
van het kruis noemt. Er staat zelfs: de vijanden van het kruis. Het waren
mensen van de optelsom. Ze leerden Jezus én nog iets: de
onderhouding van de besnijdenis en de spijswetten. Zo wordt het
behoud vrucht van het werk van Christus en van de mens zelf... Dan is
men de vijand van het kruis. Want dan ontkent men het feit, dat Hij
alles heeft betaald, dat Hij alle gerechtigheid heeft vervuld... Als Paulus
zijn lezers en zichzelf volmaakt noemt (Fil.3:15, Kol.1:28), dan heeft dat
niets te maken met morele volmaaktheid of verstandelijke
volmaaktheid, maar dan is dat de volmaaktheid van Christus, de
volkomenheid van het werk door Hem volbracht... Dat is nu wat we
bereikt hebben (Fil.3:16)... Dat is ook hetgeen waarover we het eens
moeten zijn (Fil.1:27, 4:1)... Onrustig blijft de kerk, als ze in deze leer
geen rust vindt" (a.w., p.164) .
We zouden het nog iets persoonlijker kunnen zeggen: onrustig blijven we, zolang we
in Hem geen rust vinden. Onrust blijven we verspreiden, zolang we naast Christus nog
een wet prediken. Laten we dat goed in onze oren knopen.
| |