Wat is er mis met de kerk?
-
Hoezo verwereldlijking?

door A. van Waarde

Het proces van verwereldlijking, dat tijdens de Verlichting zichtbaar werd, is sinds de Tweede Wereldoorlog in een stroomversnelling geraakt. Christenen maken zich ernstige zorgen over de ontwikkelingen in kerk en maatschappij. In dit artikel wil ik me afvragen, of het Nieuwe Testament iets over dit proces zegt.

Secularisatie
Volgens velen is het begrip "secularisatie" een moderne term. Maar in werkelijkheid is dat niet het geval. Als ik het "Kunstwoordenboek" van P.Weiland erop nasla, dat één van mijn voorouders zich in 1824 door middel van voorintekening heeft aangeschaft, dan blijkt dat de term secularisatie destijds al bestond en er wordt van dit begrip de volgende definitie gegeven:

"verwereldlijking. 1. overgang vanuit een geestelijke in een wereldse of wereldlijke toestand; 2. opheffing van kerkelijke organisaties en instellingen. Afgeleid van het Latijnse woord seculum, dat eeuw betekent".
De definitie die dit oude boek geeft vind ik eerlijk gezegd beter dan de omschrijving die ik in sommige moderne werken heb aangetroffen. In het woordenboek dat ik op de middelbare school moest gebruiken staat:
"verkoop van kerkelijke goederen aan particulieren of de overgang daarvan in handen van de staat".
De Oxford Dictionary of the Christian Church geeft de volgende omschrijving:
"overgang tot een stelsel dat het leven zoekt te interpreteren en te ordenen op basis van principes die uitsluitend aan deze wereld zijn ontleend, zonder de toevlucht te nemen tot het geloof in God en in een toekomstig bestaan".
Volgens de Modern Catholic Dictionary is iemand geseculariseerd wanneer hij gelooft, dat
"bestaan en toekomst van de mensheid volledig in aardse termen te verklaren zijn en niet wil verwijzen naar de eeuwigheid of naar het bovennatuurlijke".
Alsof alleen een atheïst geseculariseerd zou zijn! Op het internet vond ik:
"Het proces waardoor religieuze ideeën, gebruiken en instellingen hun godsdienstige en sociale betekenis verliezen".
Het bijzondere van mijn oude woordenboek vind ik, dat de secularisatie er van twee kanten wordt benaderd. Volgens de heer Weiland is er sprake van secularisatie wanneer kerkelijke organisaties en instellingen verdwijnen zodat de invloed van de kerk binnen de samenleving afneemt. Maar er is ook sprake van secularisatie wanneer de christelijke gemeente zelf begint te veranderen. Als zij niet langer geestelijk is, maar werelds dreigt te worden. Een kerkgebouw wordt misschien niet gesloopt, maar terwijl het vroeger een bedehuis was is het nu als zwembad, of als concertzaal in gebruik. Het heeft een seculiere bestemming gekregen. Iets dergelijks kan ook gebeuren met de mensen die in een kerk bijeenkomen. Aanvankelijk verwachtten ze alles van de levende Christus en van de band met Hem. Geleidelijkaan beginnen ze echter van aardse middelen en technieken gebruik te maken en denkbeelden uit hun omgeving over te nemen. De gemeente bestaat dan nog steeds, maar is geseculariseerd. In haar doen en laten houdt ze niet langer rekening met de opgestane Heer.
Je zou kunnen zeggen: er is niet alleen sprake van secularisatie wanneer de samenleving onkerkelijk wordt, maar ook wanneer de kerk in haar optreden op de wereld begint te lijken.

Dramatisch voorbeeld
Dat kerkelijke instellingen totaal kunnen verdwijnen kan worden geïllustreerd aan de hand van de situatie in mijn eigen omgeving. De streek rondom mijn woonplaats is tijdens de middeleeuwen ingepolderd en ontgonnen door monniken van de orde der Cisterciënzers (een soort Benedictijnen). Deze hielden zich behalve met landaanwinning en waterhuishouding ook met scholing en kerkbouw bezig. In hun belangrijkste klooster legden ze een grote bibliotheek aan, die tot ver over de landsgrenzen bekendheid genoot. Mede dankzij hun inspanningen is er een prachtig landschap ontstaan. Kenmerkend zijn de kleine dorpjes, bestaande uit een ring van huizen rondom de kerk. Eenvoudige romaanse kerkjes op een kunstmatige verhoging, die van grote afstand zichtbaar zijn. Tastbare symbolen van de invloed die de kerk destijds uitoefende op het openbare leven.

Aan het eind van de zestiende eeuw werd de streek - onder invloed van degenen die het er voor het zeggen hadden - voor honderd procent hervormd. De rol van het katholicisme werd door de staatskerk overgenomen. Gedurende een eeuw of twee behoorde vrijwel iedereen daartoe. Maar tijdens de negentiende eeuw begon de hegemonie van de Nederlandse Hervormde kerk af te brokkelen. Sommigen scheidden zich af en werden gereformeerd. Hoewel de afscheiding aanvankelijk door de overheid werd onderdrukt, bleek de ontwikkeling niet te stuiten. De twintigste eeuw werd gekenmerkt door toenemende kerkelijke versplintering. Jammer genoeg ging die met haat en nijd gepaard. Hervormden, gereformeerden en vrijgemaakten gunden elkaar het licht in de ogen niet en probeerden elk zo veel mogelijk invloed op het openbare leven te houden of te krijgen. Onder invloed van het communisme werden velen buitenkerkelijk. Men begon spottend te spreken over de "vervormden" en de "verkeerden". Schijnheiligen die met hun mond beleden dat ze hun vijanden lief moesten hebben maar die niet eens bereid waren om hun eigen geloofsgenoten te groeten. Wie bij zijn verstand is wil toch niet tot zo’n partij behoren...
Momenteel zijn de kerkjes er nog steeds. De meesten worden goed onderhouden. Maar op zondag worden de klokken er niet meer geluid en wie er naar toe gaat, hoort geen psalmgezang meer opstijgen. Niemand komt nog in die gebouwen samen. Ze zijn het eigendom van een stichting geworden, die zich ten doel stelt om het culturele erfgoed van de streek te beheren. In één hervormd kerkje woont nu een kunstenaar, die het gebruikt als atelier. Een gereformeerd kerkje is omgebouwd tot theehuis. Je kunt er, zelfs op zondag, lekkere gebakjes eten. Maar voor je geestelijk voedsel ben je er aan het verkeerde adres. Al hangen er posters over boeddhisme, meditatie en de verborgen krachten van de menselijke geest. Zijn er dan helemaal geen christenen meer? Ach ja, een enkeling luistert nog naar de EO. En in een enkele forensenplaats bestaat er nog een omvangrijke christelijke gemeente. Volgens velen een reservaat voor de laatsten der Mohikanen. Christenen zijn immers een uitstervend ras...

Redelijke eredienst
Uit dit binnen Nederland misschien extreme voorbeeld blijkt wel, dat er aan het proces van ontkerkelijking een proces van verwereldlijking binnen het christendom vooraf is gegaan. Valt er vanuit de bijbel iets over deze ontwikkeling te zeggen?

Toen het Nieuwe Testament werd geschreven, was er nog geen sprake van een gekerstende samenleving. Christenen vormden binnen het Romeinse rijk een bijzonder kleine minderheid. Ze hadden weinig of niets te vertellen, en werden soms door de overheid vervolgd. Het christendom was, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Jodendom, geen officieel erkende religie. Ontkerkelijking in de moderne zin was in de eerste eeuw dan ook onbekend. Wel spraken de bijbelschrijvers over de "grote afval" binnen het Jodendom, afval van het verbond en van de wet van Mozes, die aan Christus’ wederkomst zou voorafgaan (2 Thess.2:3-4, vgl. Mat.24:12).
Sommige bijbelschrijvers hebben echter gewaarschuwd voor de "geest der eeuw", die de gemeente in zijn greep probeert te krijgen. Met name de apostel Paulus heeft hier onderwijs over gegeven. Aan de Romeinen schreef hij:
"En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is: het goede, welgevallige en volkomene"
(Rom.12:2).
In de Griekse grondtekst staat eigenlijk niet het woord “wereld” (kosmos), maar het woord "eeuw" ( aioon). In het Latijn werd dat seculum, en hiervan is de term secularisatie afgeleid. In feite schreef Paulus: "Wordt niet geseculariseerd..." De passage in de Romeinenbrief waar de apostel dit opmerkt begint als volgt:
"Ik vermaan u dan, broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst"
(Rom.12:1).
Paulus geeft zijn lezers opdracht, om God vanwege Zijn grote barmhartigheid (de grondtekst gebruikt een meervoud) van ganser harte te dienen. Hij spreekt in dit verband van hun "redelijke eredienst". Paulus bedoelt daarmee niet, dat ze de rede moeten verheerlijken en evenmin, dat ze een bepaalde dogmatiek moeten gaan bestuderen. Want het woord dat hij voor eredienst gebruikt (latreia) betekent: priesterlijke dienst tot eer van God. Zoals de priesters in de tempel dagelijks reukoffers ontstaken en de lampen in de tempel brandende moesten houden (Exod.30:1-10, Luk.1:9, Heb.9:1,6).

De eredienst van de gelovigen houdt volgens Paulus in, dat zij hun lichamen als een levend, heilig en welgevallig offer aan God ter beschikking moeten stellen. Zoals het reukwerk in de tempel een heerlijke geur verspreidde, zo mogen christenen met hun lichaam dingen doen die de Here behagen. Het is opmerkelijk, dat Paulus de nieuwe eredienst "redelijk" noemt. Want onder het oude verbond was de priesterdienst door allerlei voorschriften tot in details vastgelegd. De oudtestamentische priester hoefde niet te bedenken, wat hij in de tempel zou gaan doen. Zijn taken en verantwoordelijkheden waren in de wet immers nauwkeurig omschreven. Iets dergelijks geldt echter niet voor de eredienst van christenen in Gods geestelijk huis. Paulus plaatst gemeenteleden niet onder een wet. Hij geeft de gemeente geen nieuwe inzettingen, maar hij draagt elk gemeentelid op om te gaan toetsen wat in zijn of haar geval de wil van God is (vgl. Efe.5:15-21). Aangezien Gods Geest in alle gelovigen woont, is hun verstand vernieuwd. Zodoende kunnen christenen begrijpen en beoordelen, wat God via hen tot stand wil brengen. Ze moeten wanneer de gelegenheid zich voordoet zelfstandig beslissingen nemen en zullen gaandeweg ontdekken dat Gods wil voor hen het "goede, welgevallige en volkomene" is (Rom.12:2).
Nadenken en beoordelen wat je tot Gods eer kunt doen is iets heel anders dan te moeten gehoorzamen aan een wet. Wetten zijn er voor slaven (Gal.4:4-7,21- 31), voor onmondige kinderen (Gal.4:1-3) en voor kwaaddoeners die (nog) niet door Gods Geest zijn vernieuwd (1 Tim.1:8-11). Maar God wil dat gelovigen zich tot volwassen zonen en dochters ontwikkelen (Rom.8:15-16, Gal.3:26, Gal.4:3-7). Kinderen die de wil van hun vader lief hebben gekregen, omdat ze hebben ingezien dat vaders wil voor hen het beste is. Het zou volgens Paulus een enorme stap terug betekenen als christenen weer naar een wet zouden terugkeren. Zelfs al was dat Gods eigen wet, die Hij aan het volk Israël heeft gegeven op de Sinaï (Rom.7:6, Gal.3:23-25, 4:9-10, 4:21, 5:1; Efe.2:14-15, Fil.3:2-3, Kol.2:20-23). Wie terug wil naar een wet, wil namelijk terug naar "de zwakke en armelijke wereldgeesten" waarvan Christus ons juist heeft bevrijd (Gal.4:3, 4:9-10; Kol.2:20-23). Wie binnen de gemeente "een leraar der wet" wil zijn, heeft volgens Paulus het "evangelie der heerlijkheid van de zalige God" verlaten en is vervallen tot zinloos gepraat (1 Tim.1:6,11).

Wereldgelijkvormigheid
In het gedeelte dat op vers 2 volgt werkt Paulus zijn opdracht nader uit. Wat wil het zeggen, om niet "gelijkvormig te worden aan deze eeuw"? We hadden misschien verwacht, dat de apostel nu allerlei dingen zou verbieden. Dat hij zou opmerken: "Jullie mogen niet meer naar de wagenrennen toegaan. Ook van de spelen in de arena moeten jullie je verre houden. Aan de volksfeesten die de stedelijke overheid zo dikwijls organiseert kunnen jullie niet meer deelnemen. En nu het ter sprake komt - worstelwedstrijden zijn uit den boze. Werelds vermaak is voor christenen levensgevaarlijk. Met genot en plezier moet het afgelopen zijn". Zó menen wij te kunnen strijden tegen wereldgelijkvormigheid.

Paulus schreef dat echter niet, al spoorde hij aan tot een eerbare wandel (Rom.13:13). Hij keerde zich juist tégen mensen die de gemeente zulke regels wilden opleggen (Kol.2:20-23). Opgelegde ascese was volgens hem geen leer van God, maar van demonen (1 Tim.4:1-5). Hij schreef kernachtig:
"Voor de reinen is alles rein, maar voor de besmetten en ongelovigen is niets rein; zowel hun verstand als hun geweten is besmet"
(Tit.1:15, Voorhoeve).
"Gelijkvormig aan de eeuw" wordt een gemeente wanneer zij de band met de levende Christus onbelangrijk gaat achten, en uiteindelijk niet meer vasthoudt aan het Hoofd (vgl. Kol.2:19 e.v.). De christelijke gemeente is immers geen organisatie, maar een organisme. De leden van dat lichaam brengen geen vrucht voort omdat hun dat door middel van een wet is bevolen, maar omdat het leven van Christus in hen is. Een fruitteler hoeft een appelboom niet te bevelen dat hij appels moet voortbrengen. De boom kan niet eens anders, want appels zijn de uitdrukking van zijn innerlijk leven. Problemen zouden er pas ontstaan als iemand hem zou bevelen dat hij voortaan druiven moest opleveren. Iets dergelijks geldt ook voor de dienst die gelovigen tot Gods eer mogen verrichten. Elke christen ontvangt levenskracht vanuit het Hoofd en benut die op een unieke wijze ten bate van het geheel (Efe.4:16, Kol.2:19). Een kerkelijke organisatie of een centraal bestuur hebben niet het recht om voor te schrijven wat broeder X of zuster Y moeten gaan doen. Want dat bepaalt Gods Geest. Hij deelt ieder in het bijzonder toe gelijk Hij wil (1 Kor.12:11, vgl. Rom.12:3). Zijn wil is voor ieder het goede, het welgevallige en het volkomene (Rom.12:2). Wie zich daarentegen door mensen laat knechten, zal nare ervaringen opdoen. En wie zijn medegelovigen begint te knechten, brengt binnen het Lichaam tweespalt teweeg.
Tijdens de kerkgeschiedenis hebben christenen voortdurend de neiging gehad, om sjablonen te maken en van hun medegelovigen te eisen dat die zich in zo’n geprepareerde mal zouden persen. Vooral met het oog hierop merkt Paulus op:
"Want krachtens de genade, die mij geschonken is" [d.w.z. de genade van het apostelschap], "zeg ik een ieder onder u: koester geen gedachten, hoger dan u voegen, maar gedachten tot bedachtzaamheid, naar de mate van het geloof, dat God elkeen in het bijzonder heeft toebedeeld. Want, gelijk wij in één lichaam vele leden hebben, en de leden niet alle dezelfde werkzaamheden hebben, zo zijn wij, hoewel velen, één lichaam in Christus, maar ieder afzonderlijk leden ten opzichte van elkander"
(Rom.12:3-5).
Een vereniging bestaat uit leden, die waar het de vereniging betreft onderling gelijk zijn, met uitzondering van de vier of vijf personen, die een bestuursfunctie bekleden. In geval van nood kan iedereen voor het bestuur worden gevraagd. Maar binnen een lichaam heeft elk lid zijn eigen taak en zijn eigen plaats. Geen enkel orgaan kan worden gemist. De christelijke gemeente is geen vereniging, maar een lichaam. Waar ze op een vereniging begint te lijken, is ze wereldgelijkvormig geworden. Daar heeft men uit het oog verloren, dat niet alle gelovigen dezelfde gaven hebben, of men leeft in de waan dat de meeste gelovigen geen enkele gave zouden bezitten. Christenen zijn dan niet langer individuen, maar nummers in een kaartenbak.

Eenheid
Wat Paulus in Rom.12:9-16 over de verhoudingen binnen de gemeente opmerkt, vloeit voort uit het onderwijs dat hij in de verzen 1-8 aangaande het wezen van de gemeente had gegeven. Hij spoort aan tot hartelijke broederliefde, eerbetoon, ijver in het dienen van elkaar, goedgeefsheid als er ten behoeve van medegelovigen een beroep op ons wordt gedaan, gastvrijheid wanneer rondreizende of dakloze christenen gehuisvest moeten worden, nederigheid en onderlinge eensgezindheid. Wie beseft, dat God de ander als een onmisbaar lid aan het lichaam van Christus heeft toegevoegd, zal niet alleen met diens lot zijn begaan maar ook zijn uiterste best doen om de door God geschapen eenheid te bewaren. Christenen hoeven die eenheid niet tot stand te brengen. Ze bestaat al tussen allen die de Here toebehoren. Maar helaas kunnen gelovigen, die "eigenwijs" zijn (Rom.12:16) wel falen om de door God gegeven eenheid te handhaven (vgl. Efe.4:1-6).

Scheuringen en partijschappen zijn een onmiskenbaar teken van oprukkende wereldgelijkvormigheid binnen de gemeente - ongeacht welke partij men kiest.
"Want als er jaloersheid en twist onder u is, bent u dan niet vleselijk en wandelt u niet naar de mens? Want wanneer iemand zegt: Ik ben van Paulus, en een ander: Ik van Apollos, bent u dan niet menselijk?... Is Christus gedeeld? Is Paulus soms voor u gekruisigd, of bent u tot de naam van Paulus gedoopt?... Laat niemand zichzelf bedriegen. Als iemand onder u meent wijs te zijn in deze eeuw, laat hij dwaas worden, opdat hij wijs wordt. Want de wijsheid van deze wereld is dwaasheid voor God... Laat daarom niemand in mensen roemen"
(1 Kor.3:3-4, 1:13, 3:18-21; Voorhoeve).
De Here is nu al bijna tweeduizend jaar lang bezig om één lichaam te vormen (1 Kor.3:3, Efe.4:4). Maar christenen, die "wijs willen zijn in deze eeuw", bouwen een huis ter nagedachtenis van de een of andere voorman en sluiten dit af tegen andersdenkenden. Paulus noemt dat: "bouwen op het éne fundament met hout, hooi of stro" (1 Kor.3:12). Tegen het vuur van de dag des Heren zal zulk materiaal niet bestand blijken te zijn. Toch worden christenen die bij zo’n streven hebben geholpen wel degelijk behouden, al lopen ze een deel van hun loon mis (1 Kor.3:13-15).

Vijanden
In Rom.12 spreekt Paulus niet alleen over de verhoudingen binnen de gemeente, maar ook over de verhouding van gemeenteleden tot buitenstaanders (vs.14,17-21). Hier vloeien zijn vermaningen voort uit de wetenschap, dat God gemeenteleden als Zijn kinderen heeft aangenomen (Rom.8:14-17). Kinderen horen het karakter van hun Vader te weerspiegelen. Over dit onderwerp heeft de Here Jezus opgemerkt:

"Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult uw naaste liefhebben en uw vijand zult gij haten. Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief en bidt voor wie u vervolgen, opdat gij kinderen moogt zijn van uw Vader, die in de hemelen is; want Hij laat Zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Want indien gij liefhebt, die u liefhebben, wat voor loon hebt gij? Doen ook de tollenaars niet hetzelfde? En indien gij alleen uw broeders groet, waarin doet gij meer dan het gewone? Doen ook de heidenen niet hetzelfde? Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is" (Mat.5:43-48).
Als christenen in dit opzicht niet "méér doen dan het gewone", dan zijn ze wereldgelijkvormig geworden.
Dikwijls gaan wij ervan uit, dat christenen hun opponenten in maatschappelijk en politiek opzicht zoveel mogelijk moeten tegenwerken. Vroeger gingen christenen er (in het voetspoor van Augustinus) zelfs van uit dat gewapende strijd geoorloofd was als het erom ging, de zaak van Christus te verdedigen. Zodoende is het christendom in het oog van buitenstaanders de wreedste en bloeddorstigste godsdienst geworden die de wereld ooit heeft gekend. Joden houden de christelijke religie verantwoordelijk voor wat hun tijdens de Holocaust is aangedaan. In het licht van de geschiedenis (kruistochten, pogroms, gedwongen kerstening) schuilt er in die opvatting beslist een kern van waarheid.
Paulus keerde zich tegen alle strijdlust onder het mom van religie. Hij schreef:
"Zegent wie u vervolgen, zegent en vervloekt niet.... Vergeldt niemand kwaad met kwaad; hebt het goede voor met alle mensen... Wreekt uzelf niet, geliefden... Maar, indien uw vijand honger heeft, geeft hem te eten; indien hij dorst heeft, geeft hem te drinken, want zo zult gij vurige kolen op zijn hoofd hopen. Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede"
(Rom.12:14,17,19,20-21).
Vurige kolen op zijn hoofd. Dat is beeldspraak die aan de offerdienst van Israël is ontleend (Spr.25:21-22). Toen Jesaja’s lippen met een "vurige kool van het altaar" werden aangeraakt, was zijn ongerechtigheid geweken en zijn zonde verzoend (Jes.6:7). Door vurige kolen op het hoofd van je tegenstander te stapelen kun je hem van gedachten doen veranderen. Je hebt je vijand pas écht overwonnen als je hem in een vriend hebt omgetoverd. Dan overwin je zoals je hemelse Vader.
Als de apostel nu schrijft:
"maar laat plaats voor de toorn, want er staat geschreven: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de Here"
(Rom.12:19)
dan moeten we dat niet als een tegenspraak met het bovenstaande opvatten. Inderdaad zal God binnenkort de wereld gaan oordelen en voorgoed een einde maken aan het kwaad. Hij is de Enige die dat kan. Zijn gerichten zijn niet zinloos en ook niet willekeurig. Want Hij heeft gezworen bij zichzelf,
"waarheid is uit zijn mond uitgegaan, een woord dat niet zal worden herroepen: dat voor Hem elke knie zal buigen en bij Hem elke tong zal zweren"
(Jes.45:23).
Tot dat doel werken niet alleen Zijn barmhartigheden, maar ook Zijn gerichten mee. In het Nieuwe Testament wordt de profetie van Jesaja zo uitgelegd, dat
"in de naam van Jezus zich alle knie zal buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zal belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader"
(Fil.2:10-11).
Wat een troost om te mogen weten dat dit woord ondanks het falen van de christelijke gemeente
"niet zal worden herroepen! De Here zal al zijn vijanden beschamen en hen uiteindelijk hun verzet doen opgeven."
(Jes.45:24-25).
Besluit
Wie aan de hand van Rom.12 over secularisatie begint na te denken, komt tot een opmerkelijke conclusie. Niet alleen atheïsten of randkerkelijken zijn geseculariseerd. Binnen de kerk mogen we de secularisatie ook niet alleen in vrijzinnige of in bijbelkritische hoek zoeken. "Orthodoxe" christenen zijn volgens Paulus net zo goed geseculariseerd. Het christendom als geheel is geseculariseerd. Wijzelf zijn geseculariseerd. De enige oplossing is: Terug naar de levende Christus.



© www.hetbestenieuws.nl