In de zaak van "toekomstige bestraffing" zou er geen verwarring van meningen zijn als allen hun leer zouden baseren op de duidelijke uitspraken van God, in plaats van gelijkenissen die gegeven worden om te verhullen, niet om te onthullen (Matt. 13:10-17), of in onjuiste vertalingen.
Over heiligen zegt Paulus: "Want het is voor ons allen bindend openbaar gemaakt te worden, vlak voor de bêma van Christus, opdat een ieder de dingen op zou halen die hij door het lichaam deed, in verband met de dingen die het verricht, hetzij goed, hetzij slecht" (2 Kor. 5:10:SW). Er is geen oordeelszetel. Er is geen oordeel. Er is geen vergelding of beloning.
Mattheus 25:31-46 spreekt van het oordeel over de natiën. Daarin is geen genade. Er wordt niets gezegd over geloof. Het bloed van Christus wordt niet genoemd. Niets anders dan redeneren zou deze binnen deze les kunnen krijgen en de Schrift wijst redeneren altijd af. Het oordeel gaat vooraf aan de basis van hoe elke natie de broeders van Christus heeft behandeld.
Redeneren maakt het tot "het algemene oordeel;" individuen worden beoordeeld; de rechtvaardigen gaan naar de hemel, de onrechtvaardigen gaan naar een eindeloze hel! Zo wordt een on-Schriftuurlijke uitdrukking, "het algemene oordeel," geïntroduceerd en passages die "eeuwigdurend leven" op basis van geloof leren (zie Joh. 3;16) worden tegengesproken, want dit redeneren doet individuen zonder geloof binnen gaan in eeuwig leven. Ook is het niet beter als een correcte weergave wordt gebruikt en dezelfde redenering wordt gevolgd. Correct weergegeven zal de gelovige aionisch leven hebben, terwijl de redeneerder mensen zonder geloof doet binnen gaan in aionisch leven.
Als we God geloven is de les eenvoudig.
De tijd van het oordeel: "Wanneer nu ook maar de Zoon van de mens zal komen in Zijn heerlijkheid en al de heilige boodschappers met Hem, dan zal Hij gaan zitten op de troon van Zijn heerlijkheid" (Matt. 25:31;SW).
Wie zullen geoordeeld worden? "al de natiën" (vers 32).
Basis van het oordeel: "Amen! Ik zeg tot jullie, zoveel als jullie doen voor één van dezen, de minste van Mijn broeders, doen jullie het voor Mij" (vers 40). "Dan zal Hij hen antwoorden, zeggend: 'Amen. Ik zeg tot jullie, zoveel als jullie niet doen* voor één van dezen, de minsten, doen* jullie het ook niet voor Mij." (vers 45).
Resultaat van het oordeel: "... dezen zullen wegkomen tot in aionische tuchtiging, maar de rechtvaardigen tot in het aionische leven." (vers 46).
Iedereen die God's Woord kent en het gelooft weet dat dit oordeel plaats zal vinden aan het begin van de "duizend jaren" (Openb. 20:4), en dat het oordeel in verband staat met het koninkrijk. Er is niets definitiefs in en het is niet geloof dat definitiefs in de les inbrengt. Het is menselijk redeneren dat dit doet.
Een doorzoeken van het Woord zal hen die God geloven overtuigen dat er in de Schrift geen uitspraak is die zegt dat God zal straffen in verband met enige toekomstig oordeel. Hebreeën 10:29 spreekt van sommigen die bestraffing waard zijn, maar zegt niet dat zij die ook zullen krijgen. Bovendien: zij die onder de overweging zijn zijn God's volk. Lees de hele passage!
"... aionische uitroeiing vanaf het gezicht van de Heer en vanaf de heerlijkheid van Zijn sterkte", (Jes. 2:10,19,21), "wanneer ook maar Hij zal komen om glorieus gemaakt te worden in Zijn heiligen en verwonderd gemaakt te worden in allen die geloven, ziende dat het getuigenis van ons bij jullie werd geloofd, in die dag" (zie 2 Tess, 1:9). Er zal meer plaats nodig zijn dan duizend jaren voorafgaand aan het oordeel voor de witte troon. Zoals het oordeel van de natiën is het een uitroeiing in verband met het koninkrijk. Het betekent dood, omdat ongelovigen, als individuen, buiten geloof om geen aionisch leven kunnen hebben; maar het is dood, niet voor de eeuwigheid, maar tijdens de perioden waarin anderen het gezicht van de Heer zullen zien en de heerlijkheid van Zijn kracht. Ik herhaal: het is in verband met het koninkrijk.
De passage die spreekt over het oordeel voor de witte troon zegt niets over zowel kastijding of bestraffing. In plaats daarvan wordt het woord "veroordeeld" gebruikt. Laten we het niet veranderen in iets anders.
Noch noemt de passage kwelling. Het woord is "dood." God niet gelovend hebben sommigen de zinsnede "de tweede dood van waaruit geen opstanding is" uitgevonden. Zij die God geloven hoeven geen zinsnede uit te vinden. Zij nemen die van Paulus aan: "maar nu openbaar gemaakt wordend door het tevoorschijn komen van onze Redder, Christus Jezus, Die inderdaad, de dood buiten werking stellend..." (2 Tim. 1:10;SW).
De kwelling van de Lasteraar, het wilde beest en de valse profeet betekent voor de aionen van de aionen (Openb. 20:10) precies dat. Ongelovig redeneren omvat alle ongelovigen.
De kwelling van de aanbidders van het wilde beest (Openb. 14:9-12) slaat niet op anderen. Maar dezelfde ongelovige reden doet het allen insluiten die "niet uitverkoren" zijn of die "Christus niet aanvaarden," afhangend van of de redeneerder een Calvinist is of een Armeniaan.
Ook zegt God niet dat hun kwelling eeuwigdurend zal zijn. De redeneerder zegt dat dit zo is.
Correct tijdgebruik wordt hier door de redeneerder terzijde gelegd. God zegt dat ze gekweld zullen worden en dat zij dag en nacht geen rust zullen hebben. Hun rusteloosheid is een huidige ervaring, terwijl ze het wilde beest aanbidden. Hun kwelling zal volgen. Als het essentieel zou zijn dat we weten of de kwelling vóór of na het oordeel bij de witte troon zal zijn, dan zou God het ons gezegd hebben. En laten wij, aangezien Hij dat niet deed, Zijn zwijgen hierover op waarde schatten!
© Concordant Publishing Concern