De eerste grote vraag
De meest over het hoofd geziene en meest tot de zaak behorende vraag in de studie over de tweede dood zou de meest voor de hand liggende moeten zijn: Wat is de eerste dood? En vervolgens: Is de tweede dood een herhaling van de eerste dood? Als de eerste dood niet gedefinieerd is kunnen we nauwelijks de tweede definiëren. Onmiddellijk rijst er een bezwaar op: "Maar we kennen de dood! Moeten we die dan nog definiëren? Hij nam opa en oma van ons weg. Toen trok hij pa en ma weg, met hen stukjes van ons meenemend. Het is de prijs die onze gezegende Redder moest betalen om ons te redden. We kennen de dood. We hebben er over gehoord sinds we jong waren, en we hebben z’n werk kunnen zien. En we weten dat hij wacht tot de tijd rijp is om ons weg te nemen." Maar, levend in een tijdperk waarvan de Bijbel zegt dat Satan god is (2 Kor. 4:4), kunnen we er zeker van zijn dat we weten wat de ware God over de dood heeft gezegd? De mensheid worstelt om de volle waarheid te vatten in welk veld van streven dan ook. In het Christendom alleen al zijn er verscheidene vooraanstaande inzichten over de dood, die alle de Bijbel opeisen als hun bron en gezag. Veel takken van het Christendom gebruiken de tweede dood als deel van hun definitie van de eerste dood. Kunnen we er zeker van zijn dat de waarheid over de dood in onze schoot is geworpen? De massamedia wedijveren om een invloedrijke positie, shows uitzendend die spookhuizen tonen, bijna dood ervaringen en mediums die communiceren met dode mensen, die afgebeeld worden alsof ze bewustzijn hebben, worstelend met beslissingen, en zelfs het maken van keuzen om hun eindbestemming vast te leggen.
Kennen we de dood?
De dood is voor de mensheid altijd een bedekte zaak geweest. Het boek Genesis opent met een dood die een vloek over heel de mensheid brengt. Het Nieuwe Testament opent met een dood die de vloek van de mensheid wegneemt. De misleiding van de Tegenstander is onmiddellijk met deze beide doden verbonden. In Genesis was de misleiding: "Jullie zullen zeker niet sterven" (Gen. 3:4). En in het Nieuwe Testament was het: "Zeg dat Zijn discipelen, vannacht komend, hem gestolen hebben"(Matt. 28:13;SW). De waarheid over de dood verkondigt het belang van opstanding. De Tegenstander misleidt ons over de dood en deze misleiding over de dood is er de oorzaak van dat wij de opstanding van Christus misverstaan en ook de tweede dood. Christus’ dood was voor de zonden van de wereld. Dit feit alleen, eenmaal volledig verstaan, maakt Zijn opstanding tot de bron van niet ophoudende vreugde.
De opstanding van Jezus Christus is een onlosmakelijk deel van het evangelie. Alleen Christus is opgestaan tot onsterfelijkheid. De opstanding markeert Gods goedkeuring op het werk, leven en de identiteit van Christus (Rom. 1:4). De opstanding van Christus specificeert Hem als degene doorheen Wie God alle bewoners van de aarde zal oordelen en degene door Wie geloof bekleed zou worden (Hand. 17:31). Christus’ opstanding is de opkomende straal van zowel hoop als oordeel. De opstanding van Jezus Christus is de bekrachtiging van de rechtvaardiging van gelovigen (Rom. 4:25), en maakt daarom deel uit van de vrede met God in genade (Rom. 5:1,2). De opstanding van Jezus Christus is een verbazingwekkende onthulling van Gods heerlijkheid (Rom. 6.4;enz).
De opstanding van Jezus Christus is een trompetstoot voor de mensheid. Er kan niet aan voorbij gegaan worden. De mens kan proberen er aan voorbij te gaan. Hij kan zeggen dat het nooit is gebeurd. Hij kan beslissingen uitstellen over hoe hij er op zal reageren. Maar de grote gelijkmaker, de dood, komt er aan. En wanneer we ons er van bewust worden dat de dood rond ons huis wandelt, wanneer we ons er van bewust worden dat hij een wake houdt bij ons bed, dan moet er rekening mee gehouden worden dat slechts Één ooit blijvend uit het graf is teruggekeerd, gekleed in onsterfelijkheid. Wanneer ons vertrouwen in het vlees faalt, en het zal falen, zijn alleen de vragen over Jezus waard beantwoord te worden. "Waarom stond Jezus op uit het graf? Wat was er zo bijzonder aan Hem? Hoe ontsnapte Hij aan de klauwen van de dood? Wat moet ik doen om aan Hem gelijk te worden?" De opstanding van Jezus Christus vraagt om een antwoord van ieder individu dat zich bewust is van de werkelijkheid van de dood.
Veel van het Bijbels onderwijs over de dood dat vandaag gegeven wordt is gebaseerd op delen van de Bijbel waarin het hoofdonderwerp iets anders is dan de dood. De gelijkenis van de rijke man en Lazarus, de belofte aan de zich bekerende dief op Golgotha en het huis van de Vader in Johannes 14 zijn vooraanstaande voorbeelden. Gewapend met een verkeerd begrip over deze passages, zijn studenten van de Schrift gedwongen geworden in te stemmen met interpretaties van andere passages waar de dood wel het hoofdonderwerp is.
Wat iemand gelooft over de dood kleurt en controleert wat geloofd kan worden over de opstanding. Als iemand gelooft dat de dood een onbewuste toestand is, dan zijn de terugkeer van Christus en opstanding van allesoverheersend belang. Deze gebeurtenissen wijden leven en omgang met God in en brengen ons naar de heerlijkheid. Opstanding beëindigt de dood, en bevrijdt ons uit de klauwen van de vijand. Aan de andere kant maakt het geloof dat de dood ons naar de hemel brengt de opstanding en komst van Jezus Christus slechts van secundair belang, en maakt het kennelijk tot een vage versterking van een reeds zegenrijke toestand. Zulk geloof verzwakt de verwachting van de gelovige naar de komst van Christus in de lucht en naar de opstanding.
Indien een gelovige onmiddellijk na zijn overlijden naar de hemel zou gaan, dan gaat hij of zij zonder een lichaam. Het lichaam blijft in het graf, in afwachting van opstanding en verheerlijking. Hoewel de geest terugkeert naar God (Luk. 23:46), is dat geen basis om aan te nemen dat deze een bewust bestaan heeft bij Hem. Toen Salomo zei dat de geest naar God terugkeert, was zijn volgende zin: "IJdelheid der ijdelheden, … het is allemaal ijdelheid."(Pred. 12:8;SW). Ook de geesten van dieren keren terug naar God (Psa. 104:29,30), maar dat betekent niet dat alle dieren die ooit geleefd hebben, bewust in Gods aanwezigheid zijn.
Indien een gelovige bij zijn dood rechtstreeks naar de aanwezigheid van Christus zou gaan, dan omringen geesten, die wachten op lichamen, de Zoon van God. Maar Christus’ opstanding was "uit de doden" (1 Kor. 15:12,20). Christus werd opgewekt naar onsterfelijkheid, een leven dat alleen Hij nu heeft. Hij verblijft in een licht dat zo glansrijk en heerlijk is dat mensen Hem niet kunnen zien, laat staan toegang tot Hem hebben (1 Tim. 6:16). Het is dan ook te betreuren dat gelovigen de dood, de dodelijke wond van Satan, eren als hun begeleider naar de aanwezigheid van Christus.
Indien de verlorenen direct naar een kwelling gaan, hebben ze geen lichaam om die kwelling te ervaren, en worden ze veroordeeld voordat ze geoordeeld zijn. Als God kwelt of een oordeel uitspreekt voordat Hij oordeelt, dan is God onrechtvaardig en wordt de komst van Christus van veel van het belang er van beroofd.
Had de schrijver van Prediker het verkeerd? "Al wat jou hand vindt om te doen, doe het met kracht. Er is geen daad en bedenksel en kennis en wijsheid in het ongeziene, daar waar jij heen gaat" (Pred. 9:10;SW). Hij stelt duidelijk dat de dood een toestand is waarin geen bewustzijn is. Toch zouden we naar de populaire mening kunnen overwaaien die zegt dat dit slechts het zicht "onder de zon" is, ware het niet dat er andere, talrijke ondersteunende getuigenissen zijn. De Psalmist zei: "Want in de dood is er geen herinnering aan U. Wie zal in het ongeziene U loven?" (Psa. 6:5;SW). "De doden zullen JAH niet loven, noch allen die afdaalden in de stilte" (Psa. 115:17;SW). Johannes schreef: "En niemand is opgestegen in de hemel, dan Die uit de hemel neerdaalde, de Zoon van de mens" (Joh. 3:13;SW). Op de Pinksterdag, lang na Christus’ hemelvaart, zei Petrus: "Want niet David is opgevaren in de hemelen"(Hand. 2:34;SW). Geen van deze Bijbelschrijvers plaatste overleden gelovigen in de hemel of in een toestand van bewustzijn.
1 Thessalonicenzen 4:13-18
"13 Maar wij willen jullie niet onwetend laten, broeders, over de rustenden, opdat jullie niet bedroefd zouden zijn, zoals ook de overigen, die niet een verwachting hebben. 14 Want indien wij geloven dat Jezus stierf en opstond*, zo ook zal God die rustend zijn, door Jezus, samen met Hem meevoeren. 15 Want dit zeggen wij in een woord van de Heer, dat wij, die leven, die overblijven, in de aanwezigheid van de Heer zeker niet die rusten zouden voorbijstreven, 16 want de Heer Zelf zal afdalen van de hemel, met een bevelsroep, met de stem van de aartsengel en met de trompet van God, en de doden in Christus zullen eerst opstaan. 17 Daarna zullen wij, die leven, die overblijven, tegelijkertijd, samen met hen, weggegrist worden, in wolken, in een treffen met de Heer in de lucht. En zo zullen wij altijd samen met de Heer zijn. 18 Bemoedig elkaar daarom met deze woorden!
(1 Thess. 4:13-18;SW)"
Vers 13 stelt duidelijk dat deze context het onderwerp behandelt van gelovigen die gestorven zijn. Overlevende broeders en zusters hoeven niet in dezelfde mate, of op dezelfde wijze, te treuren als zij die het verlies van geliefden betreuren zonder het geloof in Christus.
Vers 14 wordt in de meeste Engelse vertalingen nogal armoedig weergegeven. Slapend in Jezus is een verkeerde weergave van de oorspronkelijke taal en gedachte, en het veronderstelt gedachten die vreemd zijn aan de tekst. Het "in" [in het Engels;vert.] is in feite "door". Spreekt Paulus hier over enkelen die "door" Jezus zijn gestorven? Spreekt hij over martelaarschap of dat Christus verantwoordelijk is voor hun dood? In het geheel niet! Het "door" is misplaatst. Sommige gelovigen stierven en God zal, "door Jezus," hen terugbrengen! Er is nog een commentaar op dit vers nodig. De zinsnede "met Hem" is in het origineel alleen "Hem." Het woord "met" is toegevoegd en kan niet begrepen worden dat het betekent dat hij gelooft dat de doden "met Christus" zijn in de zin dat ze in zijn nabijheid zijn. En de rest van de passage bevestigt dat de gelovige doden niet met Christus uit de hemel terugkeren bij Zijn komst.
In vers 15 verzekert Paulus de Thessalonicenzen dat de gelovigen niet over het hoofd gezien zullen worden of achtergelaten – de levende gelovigen zullen hen niet vooraf gaan bij de ontmoeting met Christus. Het is duidelijk dat de Thessalonicenzen niet dachten dat de gelovige doden al bij Christus waren – ze dachten dat ze onherroepelijk verloren zouden zijn als zij niet zouden leven bij de komst van Christus!
Vers 16 zegt dat de eerste stap bij de presentatie van het Lichaam van Christus aan hun Heer de opstanding ten leven zal zijn van de gelovigen die gestorven waren. Niemand ontmoet de Heer terwijl hij dood is.
Vers 17 zegt dat zodra de dode gelovigen opgewekt zullen zijn, de levende gelovigen "tegelijkertijd" weggegrist zullen worden, samen met de opgewekte gelovigen, "in een treffen met de Heer in de lucht." Of gelovigen sterven lang voordat de Heer terugkomt, of dat ze leven tot Hij komt, ze ontmoeten allen tegelijkertijd de Heer.
Het woord dat met "tegelijkertijd" is vertaald betekent "op hetzelfde moment." Dit woord werd gebruikt in de gelijkenis van het graan en de dolik in Mattheüs 13:29. De dolik mocht niet vóór de oogst uitgetrokken of gewied worden van tussen het graan, want het zou onmogelijk zijn de ene te verwijderen zonder tegelijkertijd de andere te ontwortelen. De wortels van de twee planten waren zo verstrengeld dat ze niet gescheiden konden worden. Indien de een de grond zou verlaten, zou de ander tegelijkertijd de grond verlaten. Gelovigen die gestorven zijn ontmoeten de Heer niet wanneer zij sterven. Ze gaan pas naar Hem toe bij de opstanding. Ze zullen de Heer gelijktijdig ontmoeten met die gelovigen die in leven zijn bij de terugkeer van Christus.
Vers 18 zegt: "En zo zullen wij altijd samen met de Heer zijn." Zo betekent "op deze manier" of "wanneer deze gebeurtenissen plaatsvinden", zullen we gezamenlijk met de Heer zijn. Dit is de boodschap van hoop die gebruikt mag worden om die treuren te troosten.
1 Korinthe 15:50-55
"50 En dit beweer ik, broeders, dat vlees en bloed niet in staat zijn een lotdeel te genieten in het koninkrijk van God, noch verkrijgt het vergankelijke de onvergankelijkheid. 51 Zie, ik zeg u een geheim! Wij zullen niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden, 52 in een ogenblik, in het knipperen van het oog, in de laatste trompetstoot. Want Hij zal de trompet blazen en de doden zullen onvergankelijk worden opgewekt, en wij zullen veranderd worden. 53 Want dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen, en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen. 54 En zodra dit vergankelijke onvergankelijkheid zal hebben aangedaan, en dit stervende onsterfelijkheid zal hebben aangedaan, dan zal het woord waar worden dat werd geschreven: "De dood werd verzwolgen in de overwinning." 55 Waar, dood, is jouw overwinning? Waar, dood, is jouw steek?
(1 Kor. 15:50-55;SW)"
Deze passage levert verdere details over de gebeurtenissen die in 1Thessalonicenzen 4.13-18 worden vermeld. Maar hier benadrukt Paulus het aspect van de onsterfelijkheid. Vers 50 maakt het onmiskenbaar duidelijk dat niemand de heerlijkheid binnen gaat – niemand gaat de hemel binnen, voordat deze vernederde lichamen zijn veranderd. Verderf kan het lotdeel van onvergankelijkheid niet genieten. Nogmaals, de volgorde is dezelfde als in Thessalonicenzen. De doden zullen opstaan in verheerlijkte lichamen en de levende gelovigen zullen veranderd worden. Met dit veranderen komt onze heerlijkheid mee. Met dit veranderen ontmoeten we Christus. Het is deze overwinning over onze dood en sterfelijkheid die ons bij Christus brengt.
1 Korinthe 15:12-34
1. Maar indien er geen opstanding van doden is,
A. dan werd Christus nog niet opgewekt!
I. Indien Christus nog niet werd opgewekt,
a. dan is als gevolg daarvan ook onze verkondiging leeg
b. en ook is jullie geloof leeg.
B. Dan worden wij ook valse getuigen van God gevonden, omdat wij getuigen van God dat Hij de Christus opwekt, Die Hij niet opwekt als het zo is dat doden niet worden opgewekt (v. 13-15).
2. Want indien doden niet worden opgewekt,
A. dan werd Christus ook niet opgewekt.
I. En indien Christus niet werd opgewekt,
a. dan is jullie geloof voor niets;
b. jullie zijn dan nog in jullie zonden.
B. Dientengevolge zijn ook de ontslapenen in Christus verloren.(v. 16-18).
3. Indien wij alleen in dit leven in Christus onze verwachting hebben,
A. [dan] zijn wij de meest beklagenswaardige van alle mensen (v. 19 – de verzen 20-28 zijn een tussenzin en daarom hier weggelaten).
4. Wat anders zullen zij doen die ten behoeve van de doden gedoopt worden, indien feitelijk geen doden worden opgewekt?
A. Waarom worden zij ook ten behoeve van hen gedoopt?
B. Waarom zijn ook wij ieder uur in gevaar? Ik sterf elke dag door jullie roem, broeders, die ik heb in Christus Jezus, onze Heer. Indien ik naar de mens vecht met wilde beesten in Efeze, wat is voor mij het voordeel als doden niet worden opgewekt? (v. 29-32).
5. Indien de doden niet sterven,
A. Laten wij [dan] eten en drinken, want morgen sterven wij! (v. 32).
6. De afsluiting van de zaak:
A. Maar wees niet misleid! Boze gesprekken bederven zachte karakters!
B. Word nuchter, zoals het hoort, en zondig niet langer! Want sommigen zijn onwetend van God.
C. Ik zeg dit tot jullie beschaming (v. 33-34).
Citaten zijn uit de SchriftWoord vertaling. Zij die op de hoogte zijn met de problemen van vers 29 zullen deze vertaling op prijs stellen. De King James vertaling maakt gebruik van het herhalend gebruik van indien en dan op een wijze die de gedachtegang van Paulus’ betoog goed onderstreept.
1.
De eerste these beslaat de verzen 13.15. Eenvoudig gesteld zegt Paulus dat als er geen opstanding is dan: A. is Christus niet opgestaan(wat het dubbele gevolg heeft van het ontkennen van enige waarde aan Paulus’ prediking en het geloof van de Korinthiërs), en B. Paulus zou een valse getuige van God zijn geweest.
In Paulus’ "indien" betoog staat het woord dood in het meervoud. Paulus verwijst naar alle doden, niet alleen de doden van Christus. Indien niemand uit de dood zal worden opgewekt, dan werd ook Christus niet opgewekt, en was alles dat de gelovige Korinthiërs hadden ervaren – de gaven van de Geest, vrede met God, gemeenschap en omgang, nutteloos. Alles wat was bij de Korinthiërs was gebeurd sinds de tijd dat Paulus was komen prediken, was onmiskenbaar echt voor hen.
Zij hadden de kracht van de boodschap en de goddelijke bekrachtigingen van de waarheid er van ervaren.
Het hoofdschap van Christus over de mensheid wordt hier uitgesproken. Zoals Paulus later in de verzen 20-28 zal aantonen, is Christus’ opstanding onlosmakelijk verbonden met de opstanding van heel de mensheid. Hij is de Eersteling, de Eerstgeborene uit de doden, en de Eersteling staat voor heel de oogst. Niemand van de mensheid kan buiten Christus om opgewekt worden, en in Zijn opstanding ligt de goddelijke belofte dat heel de mensheid zal opstaan.
Ten tweede, indien de doden niet worden opgewekt, dan waren Paulus en zijn medewerkers valse getuigen van God. Is God in staat de doden te doen opstaan? Was God werkzaam in Christus? Vragen stellen bij de opstanding, en daarmee bij het evangelie van God, is vragen stellen bij zowel de kracht van God als bij de waarheid van het evangelie. Dit is de som van zijn eerste these van het betoog.
2.
"Want indien doden niet worden opgewekt,"(v. 16). Opnieuw volgt Paulus zijn indien stelling met twee niet te weerspreken gevolgen: A. Christus was nog niet opgestaan, de Korinthiërs zonder redding latend, nog steeds in hun zonden, omdat rechtvaardiging van zonden bewezen wordt door Christus’ opstanding (Rom. 4:25). Dit verwijst weer naar het Hoofdschap van Christus. "Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden" (1 Kor. 15:22;SW). Christus stierf voor de zonden van de mensheid (Joh. 1:29). Alles wat verloren was gegaan door Adams ongehoorzaamheid, is meer dan hervonden in de gehoorzaamheid van Christus (Rom. 5:12-21), en de opstanding van Christus bewijst dat de zonden die Hij droeg volkomen opgelost zijn (Hand. 17:30,31; Rom. 1:4; 4:25-5:2).
Het tweede onweerlegbare gevolg is: B. Gelovigen die stierven zijn vergaan. De uitspraak zou moeten lezen: "Indien de doden niet opstaan, dan zijn de gelovigen in Christus die gestorven zijn vergaan." Natuurlijk zullen sommigen bezwaar maken en zeggen dat de uitspraak betekent dat gelovigen in de dood vergaan, alleen als Christus Zelf niet zou zijn opgewekt. Nogmaals, de meervoud van het woord dood wijst dit bezwaar af. Indien er geen opstanding van de doden is, welke doden dan ook, dan zijn de gelovigen die gestorven zijn vergaan.
Wat zegt het woord vergaan over de toestand van de doden? Het kan niet beperkt zijn tot alleen het lichaam, want de context omvat de opstanding van Christus en ook die van de gelovigen. Vergaan kan onmogelijk een bewust bestaan beschrijven in de aanwezigheid van Christus, ongeacht wat velen claimen wat de dood is.
En wat zegt Paulus wat de gelovigen beschermt tegen vergaan zijn? Zegt hij dat, aangezien zij op een bepaald moment in hun leven geloofden, gelovigen die stierven niet vergaan zijn? Nee. Zegt hij dat, omdat gelovigen die overleden zijn met Christus zijn, zij niet vergaan zijn? Nee. Hij zegt dat, zonder de opstanding, gelovigen die stierven vergaan zijn. Gelovigen die gestorven zijn wachten op de opstanding om hen te bevrijden van wat, als er geen opstanding zou zijn, een toestand van vergaanheid is.
3.
"Indien wij alleen in dit leven in Christus onze verwachting hebben"(v. 19). Dit is een variatie op Paulus’ oorspronkelijke these. "Indien er geen opstanding is." Het is duidelijk dezelfde gedachte. Verwachting in Christus die beperkt is tot het huidige leven is hetzelfde als geen verwachting hebben. En luister naar Paulus resultaat! Indien er geen opstanding van de doden is, dan zijn gelovigen de meest meelijkwekkende groep van heel de mensheid!
Waarom zou dit waar zijn? Het zou waar zijn omdat de dood het einde van het bestaan voor gelovigen zou zijn. Er is geen gelukzalige tussenstaat voor gelovige zielen. Zonder opstanding is een dode mens niet beter dan een dode hond of dode mug. Alleen opstanding kan een mens terugbrengen tot leven en bewustzijn.
Drie maal heeft Paulus de zware gevolgen beargumenteerd indien er geen opstanding zou zijn. Hij zal dat argument nog twee maal naar voren brengen. Maar alleen al de gedachte dat er geen opstanding zou zijn, is zo schrikbarend, dat hij uitbreekt in een van de meest heerlijke passages van de Bijbel. "Maar nu: Christus werd opgewekt uit doden, als Eersteling van de ontslapenen" (v. 20). En hij gaat voort tot hij kan afsluiten met die heerlijke en naar verlangde voleinding: "dat God zal zijn Alles in allen" (v. 28). En aan het einde zal zijn bespreking van de opstanding uitlopen op een uitroep van overwinning, de dood tartend! "Waar, dood, is jouw overwinning? Waar, dood, is jouw steek? … Maar dankbaarheid aan God, aan Die ons de overwinning geeft door onze Heer, Jezus Christus"(1 Kor. 15:55-57;SW).
Paulus’ betoog wordt hervat in vers 29.
4.
Paulus’ vierde these over het onderwerp houdt verband met dopen, het dagelijks leven van de gelovige en het testen van geloof. Waarom zou iemand die geen hoop had op ontsnappen aan het graf gedoopt worden?! Denkend aan de spanningen in Korinthe over het dopen (1:10-17; ook 10:2; 12:13), is het eenvoudig te zien dat Paulus het belang van de opstanding probeert over te brengen door gebruik te maken van voorbeelden die voor hem kostbaar waren. De doop beeldt zowel de dood als de opstanding uit. Wat was het een berisping voor Paulus om deze vraag aan de Korinthiërs te stellen! Het is alsof hij zei: "Hoe kunnen jullie er in roemen dat jullie door Apollo gedoopt werden of gedoopt door Paulus? Jullie zeggen dat er geen opstanding is. En indien er geen opstanding is, dan is de doop een beeld van niets en betekent niets! Welke mogelijke reden zouden jullie kunnen hebben om gedoopt te worden, als jullie niet echt in opstanding geloven?" (zie 1 Kor. 1.12-15; 15.29).
Dit volgt hij op met het onderwerp van vervolging. Waarom zou iemand zijn leven afleggen voor het getuigenis van Christus, als er geen ontsnapping uit het graf zou zijn? Of, de gedachte anders formulerend: "Het zou stom zijn om vervolging te lijden voor de naam van Christus, als geen opstanding zou zijn! Indien er geen opstanding is, dan waren de gelovigen die stierven door de kaken en klauwen van beesten in de arena van Efeze dwazen! Ze stierven voor niets!"
Deze uitspraken zijn zo krachtig, dat er twee dingen gezegd moeten worden. Ten eerste: er is geen zegen in de dood voor de gelovige of wie dan ook. De dood is een vijand, op wiens vernietiging wij met grote spanning wachten. Ten tweede: de opstanding wordt vandaag verkeerd verstaan en gekleineerd. De opstanding wordt niet geëerd met de nadruk en heerlijkheid die hij verdient.
5.
Paulus’ vijfde these brengt hem naar de afsluiting van het debat deel van zijn betoog. Indien de doden niet opgewekt zullen worden, eet en drink dan, want morgen sterven jullie! Indien er geen opstanding is, neem dan alle genot dat je uit het leven kan halen, want in en voorbij het graf is dan niets.
Christus’ opstanding is de belofte dat de dood afgeschaft zal worden. Christus’ opstanding markeert het begin van de nieuwe schepping en de uitwissing van alle daden van de Tegenstander. Christus’ opstanding is onze hoop en heerlijkheid!
6.
Paulus sluit zijn betoog af met een oproep om de kwaden van deze valse leer te corrigeren. Hij zegt drie dingen, hier geparafraseerd: (1) "Wees niet misleid! Het gevolg van het onderhouden van zulke leringen en leraren is verderf, zowel van geloof als gedrag." (2) "Wees je bewust van het kritieke belang van de opstanding en mis het doel van de waarheid niet bij het corrigeren van deze valse leer. Deze vergissing heeft onwetendheid over God en Zijn woord als bron." (3) "Ik heb dit betoog gebracht tot de volle diepte die het verdient. Misschien denken jullie dat ik extreem ben. Maar mijn doel hiermee was jullie te beschamen en jullie in verlegenheid te brengen, opdat jullie het goede gaan doen. Het gevolg is voor mij te groot om de kans te lopen dat ik niet juist begrepen wordt."
Nog één gedachte zou genoemd moeten worden in verband met deze passage. Sommigen zullen de opstanding opnieuw gedefinieerd willen zien, en zeggen dat de uitdrukking toegepast kan worden op een veranderd bestaan in een tussentoestand. Zeker, we zullen veranderd worden, maar het is zeker dat opstanding moet zijn naar een bewust bestaan in een tastbaar lichaam. 1 Korinthe 15 brengt die waarheid naar voren in niet mis te verstane woorden.
2 Korinthe 5:1-8
"1 Want wij zijn ons bewust dat indien onze aardse tent, waarin wij wonen, wordt afgebroken, wij een gebouw van God hebben, een huis, niet met handen gemaakt, aionisch, in de hemel.
2 Want ook in dit zuchten wij: wij verlangen er naar met onze woonplaats uit de hemel bekleed te worden, 3 indien wij tenminste bekleed* en niet naakt bevonden zullen worden. 4 Want ook die in de tent zijn zuchten bezwaard, waarop wij niet ontkleed willen worden, maar bekleed, opdat het stervende door het leven verzwolgen moge worden. 5 Maar die ons voor dit bereidt is God, die ons het voorschot van de geest geeft. 6 Daarom altijd moed hebbend, en waargenomen hebbend, thuis zijnd in het lichaam, dat wij ver van huis zijn, ver van de Heer.
7 Want wij wandelen door geloof, niet door waarneming. 8 Maar wij hebben moed, en wij verlangen des te meer weg te zijn van huis, uit het lichaam, en thuis te zijn bij de Heer.
(2 Kor. 5:1-8;SW)"
Paulus maakt gebruik van figuratieve uitdrukkingen, sprekend van twee huizen, één aards en één in de hemelen. En hij spreekt van twee lichamen, die hij aan elkaar tegenstelt, een een aards tabernakelhuis, en het ander, een gebouw van God, een huis dat niet met handen is gemaakt, aionisch, in de hemelen (2 Kor. 5.1).
Dan breidt Paulus zijn beeldspraak uit en spreekt hij over deze lichamen als kleding. In het aardse tabernakellichaam worden we belast en kreunen we. Maar we willen niet van dit lichaam ontdaan worden. Paulus is heel duidelijk dat hij niet naakt bevonden wil worden, wat de toestand zou zijn van zonder lichaam zijn, of dood. In het geheel niet! Hij verklaart nadrukkelijk dat hij "gekleed" wil zijn (v. 4). Hij verlangt er naar dat het aardse lichaam opgeslokt zou worden door leven. Hij verlangt er naar dat sterfelijkheid overwonnen zal worden door onsterfelijkheid, zonder over te gaan in de dood.
Met dit in gedachten is het, wanneer we vers 8 lezen, duidelijk dat Paulus’ verlangen "weg te zijn van huis, uit het lichaam, en thuis te zijn bij de Heer" (2 Kor. 5:8;SW), zeer zeker geen verlangen is om te sterven. Het is een verlangen om weg te zijn van alle lasten en worstelingen van dit leven en te genieten van de heerlijkheden van de "woonplaats uit de hemel"(v. 2). Paulus geloofde niet dat de dood ook maar enig voordeel zou brengen. Dood zijn zou naakt, ontkleed zijn.
Filippenzen 1:20-24
"20 naar mijn waarschuwing en verwachting, opdat ik in niets beschaamd zal worden, maar met alle vrijmoedigheid, zoals steeds, ook nu Christus groot gemaakt zal worden in mijn lichaam, hetzij door leven, hetzij door dood. 21 Want voor mij is het levend zijn Christus en het stervend zijn gewin. 22 Maar indien dit levend zijn in het vlees voor mij vrucht van werk is, waar zal ik de voorkeur aan geven? Ik maak het niet bekend!
23 Ik word gedwongen door de twee, het verlangen hebbend naar de losmaking* en samen met Christus te zijn, want dat is verreweg het beste. 24 Maar het blijven in het vlees is meer noodzakelijk vanwege jullie...
(Filip. 1:20-24;SW)"
"Want voor mij is het levend zijn Christus en het stervend zijn gewin" (v. 21). Deze passage wordt vaak uitgelegd dat Paulus geloofde dat martelaarschap hem zou invoeren in de gelukzaligheid van de hemel. Dat beeld is voor meerdere redenen onjuist. Ten eerste is zo’n beeld tegengesteld aan andere uitspraken van Paulus, zoals hierboven aangegeven. Ten tweede was Paulus niet geïnteresseerd in persoonlijk gewin. Als hij leeft, leeft hij om Christus te dienen. Als hij sterft zal hij een martelaar zijn voor de zaak van Christus, en hij verwacht dat zijn dood het evangelie zal bevorderen. De winst waarvan Paulus spreekt is winst voor de zaak van Christus. Deze gedachte stemt overeen met de eerdere verzen van het hoofdstuk, waar hij zijn verlangen uitdrukt om vrijgelaten te worden, zodat hij kan evangeliseren. Toch verheugt hij zich er over dat zijn opsluiting zoveel aandacht heeft veroorzaakt voor zijn toestand, dat anderen vanwege zijn afwezigheid zijn gaan evangeliseren, en dat het totale effect een groter werk is dan hijzelf tot stand zou kunnen brengen als hij vrij zou zijn.
De derde reden waarom deze passage niet betekent dat Paulus verwachte dat de dood hem "winst" zou brengen, is omdat zijn verlangen uitging naar een totaal andere oplossing. Paulus stelt duidelijk dat hij niet zal onthullen of hij denkt dat evangeliseren of martelaarschap beter is. In plaats daarvan zegt hij: "Ik word gedwongen door de twee" (v. 23). Hij geeft noch de voorkeur aan evangeliseren noch aan martelaarschap. Hij geeft de voorkeur aan "samen met Christus te zijn, want dat is verreweg het beste" (v. 23). Paulus ziet uit naar een derde optie. Hij ziet uit naar de terugkeer van Christus om hem te veranderen. Hij ziet uit naar het in de aanwezigheid van Christus zijn. Hij echoot hier hetzelfde gevoel als in 2 Korinthe 5. En hij geeft geen ondersteuning aan de gedachte dat er enige gelukzaligheid of voordeel is in de dood. In 1 Korinthe 15:32 stelt Paulus de vraag: "Indien ik naar de mens vecht met wilde beesten in Efeze, wat is voor mij het voordeel als doden niet worden opgewekt?" Gezegend zijn is afhankelijk van de terugkeer van Christus en van verheerlijking, niet van de dood.
Matt. 22:31,32; Mark. 12:26,27; Luk. 20:37,38
De God van Abraham, Izaäk en Jakob is niet de God van de doden, maar van de levenden. Betekent dit dat deze aartsvaders op dit moment in leven moeten zijn? Nee, in elk van deze passages wordt duidelijk gesteld dat hun "levend zijn" in verband staat met de opstanding. De aartsvaders zullen opgewekt worden, omdat hun God de levende God is, en geen van de Zijnen zullen eindeloos in de dood gebonden blijven. Er wordt hier niet verondersteld dat ze in leven zijn vóór hun opstanding.
"In het huis van Mijn Vader zijn vele verblijfplaatsen. Indien zij er niet zijn, zei Ik niet tot jullie: 'Ik ga om ruimte voor jullie klaar te maken'. 3 En als Ik weggegaan zal zijn en Ik ruimte voor jullie zal maken, kom Ik opnieuw en zal Ik jullie meenemen tot Mijzelf, opdat waar Ik ben, ook jullie zullen zijn"
(Joh. 14:2,3;SW)
Deze passage wordt vaak gelezen tijdens begrafenissen, op een wijze dat het doet denken dat de doden zich bij Christus gevoegd hebben en nu verblijven in een huis dat deel uitmaakt van het huis van de Vader. Christus gebruikte de term "huis van de Vader" in Johannes 2:16 in verwijzing naar de tempel in Jeruzalem die door Herodes was gebouwd, niet naar een plaats van hemelse woningen. In de geciteerde verzen zei Christus dat Hij terug zou keren en Zijn discipelen bij Zich zou halen. Het is duidelijk dat de discipelen uit moesten zien naar de terugkeer van Christus als zij binnen wilden gaan in een verblijfplaats die Hij voor hen voorbereid had. Christus zei hier niet dat doet denken dat de dood hen naar Zijn aanwezigheid zou begeleiden.
Hebr. 11:39-12:1
Wat betekenen de woorden "wij, een zo grote wolk van getuigen rondom ons hebben liggend" (12:1)? Het is waar dat wij een theater zijn voor de wereld rondom ons en voor de geestelijke wezens (1 Kor. 4:9), maar dat verwijst naar de levenden die de levenden waarnemen. In het Hebreeuws was de "wolk" van hen die gestorven waren in het geloof een getuigenis, niet omdat zij getuigden naar de levenden, maar omdat hun levens een voorbeeld waren van leven in geloof van de beloften van God. De schrijvers noteert in 11:39,40 dat de getrouwen die gestorven zijn, niet binnen gegaan zijn in de beloften en dat zij niet zonder de getrouwen van de dag van de gelovigen geperfectioneerd zullen worden. De Schrift en de geschiedenis staan vol met voorbeelden van getrouwheid. Deze voorbeelden getuigen naar hen die leven dat het leven van geloof geleefd kan en zou worden in verwachting. Dat is de bedoeling van de passage. Daarom: "leggen wij, … alle beletsel en populaire zonde af. Mogen wij de voor ons liggende wedstrijd rennen met volharding" (12:1;SW).
Door naar deel 2...