Jarenlang scheen het boek Efeziërs ontwijkende geheimen voor mij te hebben. Het eerste probleem valt het meest duidelijk te zien in het tweede hoofdstuk. Als Israël een verworpen natie was en Paulus de apostel voor de natiën, waarom voegt Paulus dan gelovigen van de natiën bij het burgerschap van Israël (2:19)? Waarom voegt hij gelovige Israëlieten niet bij een heidens lichaam?
Ten tweede spreekt de context van hoofdstuk 2 over de natiën als zijnde buitenstaanders van de belofte-verbonden en het burgerschap van Israël. Dit klinkt alsof Paulus nog in de O.T. situatie leefde. Maar terwijl hij van Israël spreekt met deze O.T. terminologie, definieert hij de zegeningen van zijn evangelie in hoofdstuk 1 in termen die niet overeenkomen met de O.T. verwachting.
Het derde probleem dat ik had was vast te stellen wie in de Efezebrief wordt aangesproken. Doorheen de eerste twee hoofdstukken stuitert Paulus voortdurend heen en weer tussen ons (eerste persoon meervoud voornaamwoorden) en jullie (tweede persoon meervoud voornaamwoorden). De vragen "Wie zijn deze ons?" en "wie zijn deze jullie?" worden zelden gesteld. In plaats daarvan nemen we het voor vanzelfsprekend aan dat alles wat de apostel zegt rechtstreeks op hedendaagse gelovigen is gericht; als Paulus "ons" zegt denken we dat hij ons vandaag met hem insluit, en als hij "jullie" zegt dan denken we dat hij rechtstreeks tot ons vandaag spreekt. Het probleem met deze benadering is dat Paulus onderscheid maakt tussen "ons" en "jullie," en daarom missen we zijn perspectief als we er niet in slagen ze te identificeren. De identiteit van "ons" en "jullie" zou vastgesteld moeten worden door de context van het boek.
Efeziërs is geschreven aan twee groepen van gelovigen: (1) gelovige Israëlieten - de heiligen, en (2) de getrouwen of gelovigen uit de natiën. Deze beide groepen zijn opgesteld in 1:1 zoals het in de Authorized Version (AV) is vertaald. Maar de variëteit van interpretaties en vertalingen van dit vers in de vele versies die vandaag beschikbaar zijn, verbergt het feit van de twee groepen voor de meeste gelovigen.
En alsof deze problemen nog niet voldoende waren, hebben we nog een vierde probleem, omdat er ook verzen zijn waar de voornaamwoorden universeel zijn, verwijzend naar alle ontvangers van de brief, zoals tegengesteld aan sommige passages waar de voornaamwoorden verwijzen naar hun specifieke groep. Waar is de oplossing voor deze problemen?
We zullen de context van de brief gebruiken om deze problemen op te lossen en ook om te ontdekken dat Paulus de verschillende voornaamwoorden gebruikt om een structuur te scheppen waarin hij zich herhaaldelijk bij de verschillende groepen voegt, zich weer afscheid en zich weer bij hen voegt.
Ontving Paulus openbaringen en een speciaal evangelie van genade? (zie mijn evangelie:Rom. 2:16; 16:25; 2 Tim. 2:8; en speciale onthullingen: Rom. 16:25-26; 1 Kor. 2:6-10; 9:17; Gal. 1:10-2:10; 2 Kor. 12:1-7; Efe. 3:1-11; Kol. 1:23-2:3; 1 Tim. 1:11; 2 Tim.1:8-11; Tit. 1:1-3; 2 Pet. 3:14-16). Dat deed hij! En als hij het deed, zou hij dan niet eerst het uitdragen naar zijn eigen volk, de Israëlieten?. ("eerst aan de Jood en ook aan de Griek" - Rom. 1:16; 2:9, 10; Rom. 10:1-4; Gal. 2:1-2). En als hij de apostel voor de natiën is, zou hij niet naar de natiën gaan en proberen de gelovigen van de natiën toe te voegen aan die van Israël? Dit is precies wat we hem zien doen in de eerste twee hoofdstukken van Efeziërs. Ja, zijn methode van het herhaaldelijk scheiden en toevoegen van de twee groepen maakt het des te meer invoelend.
Het vocabulair van Efeziërs benadrukt dit thema van twee groepen die samengevoegd worden in één lichaam door het gebruik van zoveel woorden - meestal samengesteld - die de gedachte van "samen' bezitten:
aphE: gezamenlijk | sussoma: gezamenlijk lichaam |
sun: met, of samen | sunoikodomeomai: samen gebouwd |
sugkathizO:: deed (ons) samen zitten | suniEmi: begrijpend |
sugklEronomos: mede-erfgenamen | sunesis: begrijpen - samen kennis |
sugkoinOneO: broederschap | sumpolitEs: mede-burgers |
suzOpoieO: heeft (ons) samen verlevendigd | sunegeirO: samen opgewekt |
sumbibazO: samen verbonden zijn | sundesmos: gezamenlijke banden |
summetochos: gezamenlijke deelnemers | proskollaomai: samen verbonden |
sunarmologeomai: samen passend verbonden |
Toegevoegd aan het gebruik van deze samen/gezamenlijk woorden, doordringt de gedachte van eenheid de brief. Het woord eenheid (henotEs) komt slechts twee maal voor in het N.T. en beide komen voor in Efeziërs. Het woord één (heid en mia - mannelijk en vrouwelijk) komt 16 maal voor. Het woord allen (pas) wordt vele malen in de brief gevonden en vaak in de zin van alle leden in eenheid. Het woord elkaar (allElOn) komt 4 maal voor, steeds met een zin van eenheid. Ook de woorden leden (melos) en lichaam (sOma) komen 2 en 9 maal voor. Zonder zinnen te noemen is het duidelijk dat de vereniging van verschillende groepen een krachtig thema van het boek is.
De schets van de tekst is gegeven in de Concordant Version (CV), met uitzondering van 1:1, die uit the King James (AV) is. Men zou moeten opmerken dat alle hoofdletters van het woord Geest in de tekst door mij is. De CV heeft over het algemeen er voor gekozen geen hoofdletters voor Geest te gebruiken en laat de lezer bepalen waar het woord wordt gebruikt in verband met de Geest van God en waar ze het woord in andere betekenissen gebruikt. In sommige passages is het moeilijk vast te stellen. Ik wil geen enkele indruk wekken van gebrek aan respect coo de Geest van god, daarom heb ik verandering aangebracht waar ik dacht dat het passend was. De uitleg van de Cv kan gevonden worden op pag. 619-620 van het Concordant Literal New Testament.
Door naar deel 1...
Terug naar de index.