De structuur van Efeziërs
Hoofdstuk 5
Gedrag van gelovigen in de roeping van de Vader van Heerlijkheid: 4:1-29


door J. Philip Scranton



   

De laatste hoofdstukken van de Efezebrief ontwikkelen ook het thema van de drie verzoeken van waarneming over de Vader van heerlijkheid. Paulus wil zich eerst richten op de verwachting van de roeping van de Vader in 4:1:29. In 4:30 t/m 5:17 zal hij bezig zijn met het lotdeel van de Vader onder de gelovigen in Efeze, en in 5:18 - 6:20 illustreert hij en instrueert hij de heerlijke kracht van de Vader voor gelovigen. 6:20 is de afsluiting van de brief.

Men zou kunnen vragen: "Handelen de hoofdstukken 4 t/m 6 niet slechts met het gedrag van de Efeziërs?" Ja, dat doen ze. Maar bij nader onderzoek kan men zien dat het eerste deel kenmerken van gedrag van de gelovigen noemde als het lichaam van Christus, en de eenheid en volwassen-wording ondergaan zij in relatie met hun Heer en met elkaar als zonen van God - als vervulling van hun roeping. Het tweede deel behandelt hun gedrag in relatie tot God de Vader als de Godheid die onder hen verblijft - God's lotdeel onder de heidenen. Het derde deel spreekt van hun gedrag in relatie tot hun kracht in liefde voor God's Geest die in hen verblijft.

Gedrag van gelovigen in de roeping van de Vader van Heerlijkheid: 4:1-29.

Een van de eerste dingen die ons opvallen bij het bestuderen van de tekst van hoofdstuk 4 is een opvallende gelijkheid tussen de verzen 1-6 en de verzen 17-19. We nemen onze aanwijzing voor het bezien van het hoofdstuk uit deze gelijkheid, waarvan een vergelijking volgt. Beide delen die deze gelijke leiding van passages volgen zullen in twee paragrafen verdeeld worden, ons een totaal deel van zes korte paragrafen gevend. De eerste helft van dit deel (1-16) geeft aansporingen voor gedrag vanuit een positief perspectief. De tweede helft wordt meer gegeven aan de negatieve benadering van hun eerdere wandel en hoe die veranderd zou moeten worden.

(4:1) Ik, de gevangene in de Heer, (17) Dit dan zeg ik, en ik geef getuigenis in de Heer,
ik roep jullie dan op te wandelen op een wijze de roeping waardig waarmee jullie werden geroepen,dat jullie niet meer wandelen zoals ook de natiën wandelen,
met alle nederigheid en zachtmoedigheid, met geduld elkaar verdragend in liefde, beijverend de eenheid van de geest te bewaren in de band van de vrede, één lichaam en één geest, in de zinloosheid van hun denken, verduisterd zijnde in de denkwijze, vervreemd zijnde van het leven van God, vanwege de in hen zijnde onwetendheid, vanwege de verstening van hun hart,
zoals ook jullie werden geroepen in één hoop van jullie roeping, één Heer, één geloof, één doop, één God en Vader van allen, Die over allen, door allen en in allen is.die, afgestompt zijnde, zichzelf overleveren aan de losbandigheid tot in werkzaamheid van alle onreinheid, in hebzucht.

In de eerste vergelijking van de kaart spreekt Paulus tot de Efeziërs "in de Heer" in hun plaats van dienen en verplichting aan hun Eigenaar. Hij nodigt uit tot een goddelijk gedrag en hij geeft getuigenis dat zij zich niet langer moeten gedragen zoals zij deden voordat ze gingen geloven. In de tweede vergelijking verwijst hij naar zowel hun nieuwe manier van leven en hun oude als een wandel. De derde vergelijking is die tussen het ordelijke leven van Christus en het goddeloze leven van de wereld. In de laatste vergelijking wordt het noemen van hun roeping herhaald en ook tegengesteld met een synoniem: beroep [ergasia]. In plaats van een heilige roeping tot eenheid te hebben onder het hoofdschap van Christus, en in de overeenkomst aan Zijn beeld, gaven de natiën zich, als lemmingen, over aan wat onreinheid is in de ogen van God. Dit is hier zozeer het geval dat Paulus het hun baan of beroep noemt of levenstaak - hun roeping. De overeenkomsten en tegenstellingen van deze passages spreken voor zichzelf.

Het volgende paar delen is de verzen 7-13 en 20-25. De verzen 7-13 beginnen met de maat van het vrije geschenk van Christus en sluiten af met het lichaam dat tot de maat van de omvang van het complement van de Christus gekomen is. De maat of omvang van het geschenk waarin God voorzag door Zijn Zoon te geven, en de maat die de Zoon leverde in Zijn gehoorzaamheid, is de maat van onze omvorming. Deze omvorming is gezegd bereikt te worden door de nederdaling van Christus in de dood en Zijn opvaart naar de hemel die daarop volgde. Vanuit die verhoogde positie gaf Hij de geschenken die het lichaam in staat stellen te rijpen tot Zijn beeld.

De verzen 20-25 beginnen met het leren van Christus en door Hem geleerd worden - dit brengt ons bij de waarheid, aangezien de waarheid in Jezus is. Deze verzen sluiten af met de gedachte aan alles afleggen wat fout is en de waarheid spreken met onze metgezellen - onze medeleden in het lichaam van Christus. Deze omvorming wordt bereikt door het eerdere gedrag van de oude mensheid af te leggen dat door haar verleidelijke verlangens verdorven was. Verderf is een taak van de dood en levert zo een parallel aan Christus' afdalen in het graf. Dan wordt de nieuwe mensheid aangedaan, die geschapen is - een parallel met Christus' opstanding - naar God in ware rechtvaardigheid en vriendelijkheid. De schets hier beneden zal de sterke en nauwkeurige parallelismen van deze paragraaf tonen.

De derde en zesde paragraaf hebben een gezamenlijk thema, maar vertonen niet hetzelfde soort vergelijkbare relaties die we in de andere zien. Het derde, de verzen 14-16, begint met de krachtige verklaring dat we niet langer onvolgroeide minderjarigen of kinderen moeten zijn. Het sluit af met de leden van het lichaam die bijdragen aan de groei en rijping van elkaar. De omvorming wordt bereikt door weg te keren van het onverenigbare en zwakke leiderschap van mannen naar het solide leiderschap van Christus. Door de geschenken die Hij heeft gegeven vinden de leden van het lichaam hun plaats en taak als leden van het geheel.

De zesde paragraaf, de verzen 26-29, is gearrangeerd als een set van drie coupletten. Elk begint met een voorbeeld van het gewone gedrag voordat men Christus kende. Elk sluit af met de uitnodiging en instructie om het verkeerde gedrag te vervangen door een beter, dat het individu een beter lid van het lichaam zal maken en het geheel zal versterken en opbouwen.

Hoofdstuk 4:1-29: Schets: Gedrag naar de roeping. Verzen 1-6

A1. "Ik, de gevangene in de Heer, ik roep jullie dan op te wandelen op een wijze
       de roeping waardig waarmee jullie werden geroepen,
B1.        met alle nederigheid en zachtmoedigheid, met geduld elkaar verdragend
             in liefde, beijverend de eenheid van de geest te bewaren in de band van
             de vrede, één lichaam en één geest,
A2. zoals ook jullie werden geroepen in één hoop van jullie roeping,
      één Heer, één geloof, één doop, één God en Vader van allen,
      Die over allen, door allen en in allen is."

Paulus begint dit deel van zijn brief door te herinneren aan de eerste van de drie verzoeken in zijn gebed voor de Efeziërs: om de verwachting van de roeping van de heerlijke Vader waar te nemen (1:15-19). Hij roept de Efeziërs op te leven op een manier die overeenkomt met deze hoge roeping van het zijn van zonen van God. Op dit punt zouden we ons de eerste twee hoofdstukken van de brief moeten herinneren en de gevarieerde en herhaalde methoden die Paulus gebruikte bij het tonen van de eenheid van Joodse en heidense gelovigen. Niets zou meer schade toebrengen aan het getuigenis van de ekklesia dan te moeten vechten en verdeeldheid onder haar leden. Dezelfde Geest van God was in Joodse en heidense gelovigen, maar als deze verschillende groepen animositeit toonden, of zelfs minachting voor elkaar, dan zouden hun daden het feit ontkennen dat zij zonen van dezelfde God zijn en dienaren van dezelfde Heer. Zelfs een menselijke meester zou vechten onder zijn eigen slaven niet toestaan. Vandaag zijn we zo gewend aan het verdeeld zijn door verschillen van mening en enige triviale zaak, dat we deze oproep te licht nemen, als we er al niet helemaal aan voorbij zien.

Met het terzijde werpen van Israël als God's uitverkoren natie, was er maar één lichaam van gelovigen. Er was maar één geloof: het geloof van Jezus Christus. Het geloof van de gelovige eigent zich toe of neemt bezit van het geloof van Christus, dat tentoongespreid werd in Zijn niet geëvenaarde gehoorzaamheid aan de Vader. Joodse gelovigen zouden in de stappen van het geloof van Abraham volgen, dat hij had voordat de wet en Israël's verbond werden gegeven (Rom. 4:12-14). De Joden vereisten een teken als een vertoon van kracht, maar het geloof van Abraham geloofde alleen, zelfs als er geen teken was gegeven (Gen. 15:6). Heidenen komen niet in Israël's verbond, maar in geest nemen zij de principes ware die door de wet werden voorafschaduwd (Gal. 5:25).

Galaten sprak van een evangelie voor de besnijdenis (verbonds Israël) en van een evangelie voor de onbesnedenheid (heidenen en Joden van wie het geloof in Christus was voor het vervullen van alle verbonds-verantwoordelijkheden voor hen). Maar het terzijde werpen van nationaal Israël werkte het besnijdenis-evangelie en de lichamelijke zegeningen weg die er mee verbonden waren. Onder Paulus' evangelie van genade werden gelovigen van beide groepen één enkele eenheid. Het besnijdenis-evangelie was verbonden met het uitgieten van God's Geest over Israël, fysieke zegeningen en wereld-leiderschap. Het verwijderde niet de centrale barrière-muur tussen Jood en heiden (2:13-18). Paulus' gedetailleerde uiteenzetting hier over de eenheid in onze roeping is er op gericht deze waarheid over te brengen aan zowel Joodse als heidense gelovigen.

De enkele doop die Paulus hier noemt is ook een duidelijke markeerder dat het besnijdenis evangelie onderbroken was. Johannes' waterdoop was een uiterlijke wassing die bedoeld was om de verbondsrelatie te herstellen. Het weerspiegelde het wassen van Israël's kleding in de Sinaï na de Exodus, toen Israël pas het verbond met God was aangegaan (Exo. 19:10-11), maar aangezien dat een lichamelijke wassing was in plaats van het wassen van kleding, toonde Johannes' wassing de noodzaak aan voor hart en leven reiniging, niet slechts de uiterlijke reiniging van wandelen volgens de wet. Johannes zelf sprak van drie wassingen: (1) een doop van berouw in water - een verandering van hart en denken; (2) een doop van vuur - een oordeel om doorheen te gaan; en (3) de doop in de Heilige Geest - een vulling met God's eigen Geest. Israël verwierp en vermoordde Johannes, de waterdoper. Jezus moest de Doper in de Heilige Geest zijn en zij brachten ook Hem om. De Heilige Geest was Degene waarin zij gedoopt moesten worden en Stefanus zei dat zij Hem verwierpen (Hand. 7:51), en zij bewezen het door Stefanus en een paar van de apostelen te doden.

Jezus vertelde Nicodemus dat zij nooit het koninkrijk zouden zien als zij niet uit water en Geest geboren zouden worden. Dit vertegenwoordigt twee dopen en het sluit een derde niet uit. Maar gelovigen van vandaag ontvangen de Geest van God onmiddellijk nadat ze geloof ontvangen hebben. Zij hoeven niet door een doop van berouw en een wassen in water heen te gaan. Zij hoeven niet door een oordeel heen te gaan - een doop van vuur - voordat ze leven ontvangen. Deze sleutel elementen waren voor de Efeziërs bewijs dat het evangelie van genade dat Paulus bracht het oorspronkelijke evangelie aan Israël had overstegen. De kenmerken van het besnijdenis-evangelie waren opgeschort en dat was het bewijs dat deze gewone elementen, ervaren door zowel Joodse als heidense gelovigen, hen tot één lichaam maakten, de nieuwe mensheid die in Christus Jezus werd geschapen.

A1 en A2 noemen de roeping van de gelovigen en de verwachting van hun roeping, terug verwijzend naar het eerste verzoek van Paulus' gebed: om de verwachting waar te nemen van de roeping van de Vader van heerlijkheid. Het gedrag van eenheid zou er van getuigen dat de enig ware God in alle gelovigen verbleef, ongeacht wie ze waren. De Joden hadden eeuwen van afscheiding als hun achtergrond en de heidenen hadden allerlei soorten van religieuze geloven in hun verleden. Ware eenheid zou een opmerkelijk getuigenis zijn.

De verzen 7-13

A1. Maar aan een ieder van ons werd de genade gegeven overeenkomstig
      de maat van het geschenk van Christus.
B1.       Daarom zegt Hij: "Omhoog gaande tot in de hoogte, neemt Hij de
            krijgsgevangenschap krijgsgevangen en geeft Hij gaven aan de mensen."
C1.             Nu dit: Hij ging omhoog, wat is dit anders dan dat Hij ook eerst
                  afdaalde tot in de lagere delen van de aarde?
C2.             Die afdaalde, Hij is ook Die omhoog ging, boven al de hemelen,
                  opdat Hij alles zou vervullen.
B2.       En Hij geeft inderdaad de afgevaardigden en de profeten en de
           evangelisten, en de herders en leraren, tot de toebereiding van
           de heiligen tot in het werk van bediening, tot opbouw van het lichaam
           van Christus,
A2. tot wij allen zouden bereiken tot in de eenheid van het geloof en van
      het besef van de Zoon van God, tot een volwassen man, tot een maat van
      statuur van de volheid van de Christus,...

In A1 hebben we de maat van het vrije geschenk van Christus die overeenkomt met de maat van het formaat van het complement van de Christus in A2. A2 spreekt van het verkrijgen van de eenheid van het geloof en de verwezenlijking van de zoon van God. Dit voert ons terug naar onze roeping als zonen van God, zoals beschreven in hoofdstuk 1:3-6. B1 zegt dat de opgevaren Christus geschenken gaf aan de mensheid. B2 noemt de geschenken en geeft hun doel aan. In C1 en C2 hebben we de herhaling van opvaren en neerdalen en ook de tegenstelling van de lagere delen van de aarde ten opzichte van allen die van de hemelen zijn. Christus' geven van geschenken en hun uitvoering is wat het lichaam in overeenstemming brengt met Hem.

B1 zegt dat toen Christus opsteeg naar boven, Hij de gevangenschap gevangen nam. Het beeld is er een van een complete overwinning. De overwinnaar overwon het bolwerk, liet hen vrij die de vijand gevangen had gehouden en beloonde zijn kapiteins en soldaten met beschenken - mogelijk landen en steden. Het citaat is uit Psalm 68:18. Deze zelfde passage schijnt de achtergrondverwijzing te zijn voor Handelingen 2:35 als een verklaring voor het uitstorten van de Geest. De meningen variëren nogal over welke historische gebeurtenis verbonden was met het schrijven van deze psalm in David's dagen. Sommigen verbinden het met het brengen van de ark naar Jeruzalem, anderen met de overwinning van de Jebusieten en het worden van Jeruzalem tot de nieuwe hoofdstad van Israël.

De kontekst van Psalm 68 vertelt van God's verblijfplaats die vanuit de Sinaï naar Jeruzalem komt. De verzen 15 en 16 van de psalm spreken van de bergen en pieken van Bashan in Noord-Palestina als zijnde jaloers en beledigd dat God de laagste heuvel van Zion zou kiezen voor Zijn verblijfplaats en niet hun verheven sneeuw-bedekte pieken. Ook dat is in overeenstemming met Paulus' boodschap in Efeziërs. Israël was oorspronkelijk gekozen, niet omdat zij de grootste of sterkste natie waren, maar omdat zij de kleinste waren (Deut. 7:7). En toch veroverden zij natiën die groter waren dan zijzelf. God zond een nederige Messias om gehoorzaam te zijn tot de dood, en door die gehoorzaamheid overwon Hij de dood, plunderde vorstendommen en krachten en steeg op naar de troon van God de Vader. Paulus heeft de Efeziërs opdracht gegeven nederig te zijn en zachtmoedig, en toch vertelt hij hen dat zij geroepen waren om deel uit te maken van het beheer dat allen in de hemel en op aarde onder het hoofdschap van Christus zal brengen.

Christus nam de dingen gevangen die de mensheid gevangen hadden genomen. Hij vervulde de wet - die welke de Joden gevangen had genomen. Hij kruisigde het vlees - dat wat de natiën gevangen had genomen. Hij overwon de dood - de kracht van Satan, die nog niet verwijderd is van het regeren van deze wereld. De dood heeft de mensheid gevangen genomen. Nu geeft Hij geschenken om Zijn dienaren toe te rusten die Hem dienen en het universum aan Hem onderschikken en Zijn leven verspreiden.

De verwijzing naar Christus' opstanding is zeer passend. Het was de opstanding die Christus als Zoon van God aanwijst (Rom. 1:4; Hand. 13:32-34: Psalm 2:7). En het is door in Hem te geloven dat wij zonen van God worden. En door de uitoefening van de gaven van Zijn glorieuze overwinning worden wij volwassen in de verwezenlijking van het zijn van een zoon van God en van het zijn van Christus' complement (v. 13). Hier ligt een zeer sterke nadruk op Paulus' eerste verzoek.

De verzen 14-16

A1. "opdat wij niet meer onmondigen zullen zijn,
B1.       op en neer golvend en rondgedragen wordend in elke wind van
            onderwijzing, in de willekeur van de mensen in sluwheid naar
            de methode van de dwaling.
C1.             Maar waarachtig zijnde in liefde zouden wij groeien tot in Hem,
                  de Alles, Die het hoofd is: Christus,
B2.       vanuit Wie heel het lichaam is, samen verbonden wordend en
            verenigd wordend door elke assimilatie van de verstrekking
A2. overeenkomstig de inwerking van de maat van ieders deel. De
      groei van het lichaam wordt gedaan tot opbouw van zichzelf in liefde."

A2 echoot hier het woord maat dat te zien was in zowel A1 als A2 van de verzen 7-13. Dit chiasme gaat meer over tegenstellingen dan over gelijkheden. De gebiedende wijs dat wij niet langer minderjarigen zijn wordt vergeleken met de genade van Christus die aan elke gelovige wordt gegeven voor hun groeien en volwassen worden, wat nodig is om te voorkomen dat wij minderjarigen blijven. B1 en B2 zijn zeer compacte uitspraken die onregelmatig gebruikte woorden benutten. We zullen hieronder dit chiasme herhalen in een poging de gedachte te versterken en over te brengen. In de kern zegt B1 dat de wereld rondom ons het lichaam van Christus in veel richtingen zou verstrooien, maar het hoofdschap van Christus en het groeien in Hem en Zijn gelijkenis is wat ons samenbrengt en ieder van ons in zijn juiste plaats zet. De wereld voert ons verwarring, maar de genade van God voedt ons zodat we kunnen groeien om als Christus te worden. C1 is het kernpunt. Het noemt twee dingen die herhaald zullen worden. De gebruikte liefde bij het allen doen groeien om als Christus te worden wordt in A2 herhaald, daarmee de gedachte afsluitend. Ook in C1 is de gedachte van waar zijn in Christus zeer belangrijk. Dit zal herhaald worden in de A1 en A2 van de verzen 20-25. Dus we zien dat terwijl er in deze korte paragrafen verschillende gedachten zijn, er beslist doorheen dit deel een voortvloeiende gedachtengang is.

Hoofdstuk 2:11-22 was het deel van de brief dat handelt met leer over Paulus' eerste verzoek: de verwachting van de heerlijke roeping door de Vader. Dat deel kwam in detail door het gebruik van de figuur van het bouwen van een tempel om de principes van het verzoek te illustreren. Hier hebben we hetzelfde beeld van het bouwen of doen groeien van een lichaam. Veel van de taal is behoorlijk gelijk. Het N.T. woord, sunarmologeomai, wordt maar twee maal in het N.T. gebruikt, beide in deze brief, en beide in delen die spreken van onze roeping. Het woord wordt weergegeven met "samen verbonden" in 2:21 en in 4:16. Zulke ongebruikelijke herhalingen voegen geloofwaardigheid toe aan onze aanduiding dat deze twee passages verwijzen naar hetzelfde verzoek van Paulus' gebed.

De verzen 14-16 in een vereenvoudigde weergave

A1. opdat jullie niet kinderen blijven!,
B1.       Jullie zullen niet langer gedreven en verstrooid worden door winden van
            vals onderwijs. Jullie zullen niet langer verstrikt raken in een netwerk van filosofieën en leugens!
C1.             Maar waar zijnde en handelend in liefde zouden wij alle leden van het lichaam moeten helpen te groeien in hun relatie en onderschikking aan Christus.
B2.       En Christus als Hoofd hebbend, in plaats van misleid te worden door menselijke impulsen, worden we samen bekrachtigd door hun broederschap in Hem. En in plaats van verstrooid te worden door de winden van het onderwijs van valse geesten, worden we verenigd in de wederzijdse genade die we delen.
A2. En zo bouwt het lichaam zich op in liefde, volwassen wordend.

Er kan in deze verzen een subtiele weerspiegeling zijn van dingen die Paulus zei in hoofdstuk 2. Eerst zegt hij ons niet voort te gaan als kinderen. In hoofdstuk 2 noemde hij de heidenen zonen van koppigheid die handelden in overeenstemming met de prins van de kracht van de lucht. De correlatie tussen geest en wind is suggestief voor de prins van de kracht van de lucht, degene zijnde die de winden van valse leer rondblaast die de leden van het lichaam verstrooien. In hoofdstuk 2 verwees hij naar de Joden als kinderen van verontwaardiging. In plaats van vanuit het hart God's wet te volgen, volgden zij de impulsen van het vlees en de leer van de natiën rondom hen. Er is niet veel verbeelding nodig om deze gedachten te zien als onderliggende gedachten in deze passage. Het zou logisch en normaal zijn het onderwijs van principes op te volgen met illustraties die hetzelfde patroon navolgden als het onderwijs.

De verzen 17-19

A1. Dit dan zeg ik, en ik geef getuigenis in de Heer, dat jullie niet meer wandelen zoals ook de natiën wandelen,
B1.       in de zinloosheid van hun denken, verduisterd zijnde in de denkwijze,
            vervreemd zijnde van het leven van God, vanwege de in hen zijnde
             onwetendheid, vanwege de verstening van hun hart,
A2. die, afgestompt zijnde, zichzelf overleveren aan de losbandigheid tot in
      werkzaamheid van alle onreinheid, in hebzucht.

De verzen 20-25

A1. Maar jullie leerden Christus niet zo kennen, zeker indien jullie Hem horen
      en in Hem werden onderwezen (zoals waarheid is in Jezus),
B1.       jullie de oude mens weg doen die, overeenkomstig het vroegere gedrag,
           verdorven wordt, overeenkomstig de begeerten van de verleiding,
C1.             maar verjongd te worden in de geest van jullie denken,
B2.       en de nieuwe mens aan te trekken, die overeenkomstig God
            geschapen wordt in rechtvaardigheid en in rechtschapenheid van
            de waarheid.
A2. Daarom: spreekt, de leugen weg doende, waarheid, een ieder met
      zijn naaste, omdat wij leden van elkaar zijn.

Er is een mooie voortgang en continuïteit tussen de verzen 17-19 en de verzen 20-25. In 17-19 hebben we de volgende zinsneden: "...de zinloosheid van hun denken, verduisterd zijnde in de denkwijze, vervreemd zijnde van het leven van God, vanwege de in hen zijnde onwetendheid..." Dit wordt gevolgd in de verzen 20-25 door de zinsneden: "Maar jullie leerden Christus niet zo kennen,... in Hem werden onderwezen (zoals waarheid is in Jezus), ... maar verjongd te worden in de geest van jullie denken, ..." In de voorafgaande delen handelde Paulus met de overgang van kind zijn naar volwassen zijn. Hier behandelt hij dezelfde zaken vanuit het gezichtspunt van de overgang van onwetend zijn naar opgevoed zijn in de waarheid.

Het gebruik van het woord 'waarheid' is van groot belang. In de eerste drie hoofdstukken komt het alleen en opvallend voor in 1:13. " in Wie ook jullie het woord van de waarheid horen, het evangelie van jullie redding, in Wie ook, gelovend...". Het Hebreeuwse woord "amen" draagt veel van de gedachte van waarheid met zich mee. Waarheid is iets dat stevig was, solide, betrouwbaar en echt. Het Griekse woord heeft een soortgelijke achtergrond vanuit de gedachte van niet-verberging. Het goede nieuws van Christus is zo'n stevige en stabiele werkelijkheid, gegrondvest in de wijsheid en kracht van God.

Toen de Efeziërs tot geloof in Christus kwamen, kwamen zij op een waar fundament voor hun leven - een fundament dat ongelijk is aan de golven van een stormende zee- een fundament dat niet gelegd werd op de door wind opgezweepte zandstranden van menselijke filosofie. Zij kwamen tot een nieuwe werkelijkheid - een nieuwe manier van leven, dat de manier waarop zij leefden en de manier waarop zij anderen behandelden beheerste. Na Paulus' enkelvoudige gebruik van het woord 'waarheid' in de leerstellige hoofdstukken van zijn brief, gebruikte hij het 4 maal in dit deel over gedrag dat overeenkomt met onze roeping (4:15, 21, 24, 25), éénmaal wanneer hij spreekt van gedrag in verband met ons lotdeel (5:9), en éénmaal wanneer hij spreekt over ons gedrag in de kracht van de Geest (6:4). (6 maal aletheia, 1 maal aletheuo).

De symmetrie en parallellismen van de verzen 20-25 zijn prachtig. De passage begint en eindigt met waarheid. De gelovige leert waarheid van Christus en dan wordt waarheid de toetssteen van de relatie van de gelovige met anderen. In B1 en B2 wordt gedrag voordat en nadat men tot geloof is gekomen, vergeleken met de kleding waarmee men is gekleed. De oude kleding is het oude leven en de nieuwe kleding het nieuwe leven. Kleed uzelf in het nieuwe en prachtige. Verander uw manier van leven om overeen te komen met uw roeping als een zoon van God. Het oude leven was verdorven met haar verleidende verlangens en het nieuwe is in overeenstemming met God. Al deze figuurlijke uitdrukkingen zijn prachtig gemengd in een helder, concreet voorbeeld dat gemakkelijk te begrijpen is. Dit alles komt tot stand door een nieuwe houding in een verjongd denken. Dit is een groot thema in de Filippenzenbrief - heb deze houding (phroneO) in jezelf die in Christus werd getoond. De eerdere ijdelheid of leegte van het denken was te wijten aan afwezigheid van of gebrek aan de kennis van Christus. De zegeningen die van God komen door Zijn Zoon tot de mensheid, vullen en vernieuwen het denken.

De uitdrukking 'nieuwe mensheid' komt slechts twee maal voor in Efeziërs: 2:15 en 4:24. Deze beide delen houden zich bezig met de verwachting van onze roeping zonen van God te zijn.

De verzen 26-29

A. Zijn jullie boos? Zondigt niet!
B.       Laat de zon ondertussen niet ondergaan over jullie irritatie! Geeft ook geen plaats aan de duivel!

A. Die steelt, laat hem niet meer stelen,
B.       maar laat hem veeleer zwoegen, het goede werkend met de handen, opdat hij mee te geven zal hebben aan die behoefte heeft.

A. Laat geen enkel rot woord vanuit jullie mond uitgaan,
B.       maar spreek indien jullie iets goeds hebben voor de opbouw van de behoefte, opdat het genade zal geven aan die horen.

De verzden 26-27: De parallellen van de eerste A-B hier zijn verontwaardiging en kwelling, en zondigen en ruimte geven aan de Tegenstander. Vertel de waarheid! Kunt u echt voor langere tijd boos zijn en u weerhouden van zondigen? Sta niet toe dat u lang genoeg boos bent en dan een kans hebben om te zondigen. Geef de duivel geen kans om zijn voet tussen de deur te krijgen.

Vers 28: In de tweede A-B wordt stelen in tegenstelling geplaatst met zwoegen en werken met de handen. Doorgaan met stelen wordt in tegenstelling geplaatst met iets delen, en de aanvullende gedachte van benodigdheden voor anderen wordt aangevoerd. Er is hierin zoveel van Christus! De verandering in houding laat het motief van winst voor zichzelf verkrijgen achter en gaat door naar het motief van het helpen van anderen. Hij achtte gelijkheid aan God in vorm iets dat niet gestolen of gegrepen kan worden.

Vers 29: In de laatste A-B wordt elk besmet woord tegengesteld aan een goed woord dat goede resultaten zal brengen. "Jullie mond uitgaan" noemt de vooronderstelde en kennelijke resultaten van besmette woorden niet. Maar door het resultaat van enige goed woord weg te laten - noodzakelijke opbouw en genade gevend - wordt het benadrukt.

Door naar deel 6...

Terug naar de index.


Heeft u een woord gelezen waar u meer over wil lezen, vul het dan hieronder in.

   


© www.hetbestenieuws.nl