"Ik ben gered uit de muil van de leeuw" (2Tim. 4:17). Paulus gebruikte deze zinsnede figuurlijk in zijn tweede brief aan Timotheüs om zijn verlossing te beschrijven uit een moeilijke en beproevende situatie. Zo'n krachtige, schilderachtige uitdrukking illustreert op dramatische wijze de kracht van God om Zijn uitverkorenen te bevrijden uit ieder mogelijk dilemma.
Daniël werd ook op een zeer letterlijke manier gered uit de muil van leeuwen. Maar Daniël's geval was slechts typerend en illustrerend voor de grotere bevrijding die God aan Zijn Zoon zou geven.
Psalm 22 begint met: "Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten" en eindigt met: "omdat Hij het gedaan heeft". De kruisiging begint met dezelfde woorden (Matt. 27:46) en eindigt met de gelijksoortige uitdrukking: "Het is volbracht" (Joh. 19:30). De details doorheen de 22e Psalm laten duidelijk zien dat deze profetisch spreekt van de kruisiging. En we mogen te midden van die details deze uitspraken niet over het hoofd zien: "zij sperren hun muil tegen mij open, een verscheurende, brullende leeuw" (vers 14), en: "verlos mij uit de muil van de leeuw" (vers 22). De leeuw die Christus tegemoet trad aan het kruis, was de dood. De kracht van de dood was toegewezen aan de ene waarvan in 1Petrus 5:8 wordt gezegd: "Waakt! Jullie aanklager, de Tegenstander, loopt rondt als een brullende leeuw,..." (zie ook Hebr. 2:14).
God had er een genoegen in de wonderlijke werken van Zijn Zoon doorheen de pagina's van de Hebreeuwse Schrift te voorafschaduwen en te typeren. De overeenkomsten tussen de verlossing van Daniël uit de leeuwenkuil en de verlossing van Christus uit de dood, zijn onze overdenking waard.
Daniël en Christus leefden beiden in tijden waarin hun natie onderschikt was aan vreemde machten. Deze politieke omstandigheden beïnvloedden de straffen die tegen hen uitgedeeld en uitgevoerd werden. Er werd tegen zowel Daniël als tegen onze Heer samengespannen door hen die jaloers op hen waren (Dan. 6:4; Marc. 15:10; Joh. 11:47-53). Daniël en Christus bekleedden beide een positie van gezag over hun verraders (Dan. 6:1; Joh. 6:70,71). Daniël en Christus waren trouw en foutloos in de uitvoering van hun taken (Luc. 23:5; Joh. 19:6). De enige hoop die Daniël's vijanden hadden bij het iets tegen hem vinden, lag in zijn relatie met zijn God (Dan. 6:5). Zo was ook de uiteindelijke beschuldiging tegen Christus gebaseerd op Zijn relatie met God (Joh. 19:7). Zowel Daniël als Christus deden wat ze deden openlijk (Dan. 6:10; Luc. 22:52,53). Daniël zag men drie maal per dag bidden (Dan. 6:10), en Christus bad drie maal in Gethsemane, waar Hij verraden werd. Noch de samenzweerders tegen Daniël, noch die tegen Christus, hadden het gezag hun slachtoffer te executeren, maar beide groepen voerden de druk op bij iemand met hoger gezag om hun wensen te vervullen (Dan. 6:11-13; Joh. 19:8-12). Zowel Darius als Pilatus probeerden zonder succes de beschuldigde te verlossen van hun aanklagers (Dan. 6:14-16; Joh. 19:8-12).
Het graf van Christus en de leeuwenkuil werden met een steen afgesloten (Matt. 27:60; Dan. 6:17). Zowel het graf als de leeuwenkuil werden door officieel gezag verzegeld (Matt. 27:62-66; Dan. 6:17). De muilen van de leeuwen werden gesloten en zij deden Daniël geen kwaad (Dan. 6:18); en het was voor de dood niet mogelijk Christus vast te houden (Hand. 2:24). De discipelen en volgers van Christus treurden zeer over Zijn kruisiging en waren de vroege bezoekers van Zijn graf, net zoals Darius treurde over Daniël en zich vroeg in de ochtend naar de leeuwenkuil haastte (Dan. 6:18-20).
Zowel Daniël als Christus werden door Gods kracht uit de kuil en het graf opgehaald (Dan. 6:22,23; Hand 2:22-24). Net zoals Daniël's aanklagers voor de leeuwen werden geworpen (Dan. 6:24), werd Israel, dat zich de bloedschuld van Christus had toegeëigend (Matt. 27:25), verworpen door God en onderging men de vernietiging van hun natie in 70 n.Chr. Deze straf is nog steeds van kracht.
Vanwege Daniël's verlossing, moest er een boodschap over de kennis van Daniël's God, een boodschap van welzijn, van vrede, verzonden worden naar alle natiën op Aarde (Dan. 6:25-27). Zo zal ook, door de opstanding van Christus, de vrede van God uit gaan naar heel het universum (Kol. 1.20). Net zoals het Daniël, na het uit de kuil komen, goed ging in het koninkrijk (Dan. 6:28), zo werd ook Christus, na Zijn opstanding uit de dood, verhoogd tot de hoogste positie van gezag (Efe. 1:20-23; Filip. 2:9-11).
Christus werd door de macht van Gods kracht gered uit de muil van de "leeuw". God deed Hem opstaan uit de dood. Deze kracht is nu ook in ons werkzaam (Efe. 1.19,20). Wat is dit een bemoediging, niet alleen dat we gered worden uit de muil van de leeuw, maar ook dat we begenadigd zullen worden om deel uit te maken van die grote bediening, waarin de leeuw van de dood uitgeschakeld zal worden (1Kor. 15:26).