De Bijbel is eenduidig, van Genesis tot en met Openbaringen. De zaak van de tempel en de symboliek er van is hier een voorbeeld van. In deze uiteenzetting laten we het begin en einde zien van Gods plan voor de verlossing van de mensheid. Het is een glorieus plan waarvan God nooit is afgeweken.
De tempel was een tastbare replica van Gods hemelse verblijfplaats. Toen Mozes werd opgedragen een tempel te maken, werd hem verteld die draagbaar te maken - het was een tent of tabernakel.
"8 En zij maken voor Mij een heiligdom en Ik zal in hun midden tabernakelen.
9 Naar alles wat Ik jou toon, het model van de tabernakel en het model*1) van heel de uitrusting er van, zo zullen jullie die maken."
(Exo. 25:8,9;SW)
Noot 1:
Zie het artikel “The Patterns of the Temple” ( http://www.askelm.com/temple/t031102.htm) dat hetzelfde woord "model" laat zien dat voor het eerst in Exodus wordt gebruikt voor de tabernakel en later in verband met de tempel.
In het boek Hebreeën wordt ons verteld dat de tabernakel, en alles wat er bij hoort, "voorbeelden van die in de hemelen" (Hebr. 9:23) waren. De tastbare voorwerpen die met het aardse heiligdom verbonden waren, waren "voorstellingen van het ware"(Hebr. 9:24) - een "voorbeeld en schaduw... van hemelse dingen"(Hebr. 8:5). Elk tastbaar voorwerp had zijn geestelijke tegenhanger in de hemel. Dus zolang er een tabernakel of tempel op Aarde was, was er een materiële weerspiegeling van Gods hemelse paleis waar de mensen naar konden kijken. *2) De tempel vertegenwoordigde Gods huis op Aarde. Natuurlijk verblijft God niet letterlijk in door handen gemaakte tempels (Hand. 17:24), en hoewel de tempel in Jeruzalem een echt beeld was van de hemelse, wordt het in Hebreeën meer dan duidelijk dat het aardse heiligdom van God "niet zelf het beeld van de [hemelse] zaken" is (Hebr. 10:1). Het waren slechts "voorstellingen van het ware" (Hebr. 9:24).*3)
Noot 2:
Bedenk dat het tabernakel/tempelsymbolisme op een bepaalde wijze duurde van de tijd van Mozes, van ongeveer 1450 v.Chr. tot 70 n.Chr., met een onderbreking vanwege de vernietiging van de tempel, de verbanning van de Joden naar Babylon en de herbouw van de tempel in ongeveer 520 v.Chr. Dit is een opmerkelijk lange periode van zo'n 1450 jaren (1520 als je de 70 jaren rust van het land en de verbanning van het volk meetelt). Nu is de ecclesia de tempel van God en de huishouding van God (Efe. 2.19-22; 1Tim. 3:15; hebr. 3:2-6, 1Pet. 2:5).
Noot 3:
In Hebreeën 12:24 wordt het bloed dat Jezus sprenkelde, vergeleken met het bloed van Abel uit Genesis 4:8.
Indien we willen weten hoe Gods hemelse verblijfplaats echt is, dan moeten we het belang verstaan van de drie algemene compartimenten in het aardse heiligdom, de meubelen, en de personen (die priesters) die dienden binnen de heilige gebieden. Al deze tastbare dingen zijn typen van hun geestelijke tegenhangers in de hemel. De hemelse verblijfplaats is waar God op dit moment is.
In het boek Openbaringen, dat een stuk tijd beschrijft dat voor ons nog toekomst is, wordt Johannes door de Geest naar de hemel verplaatst (Openb. 4.2). Terwijl hij daar is, ziet hij een troon waarop God gezeten is. Rond de troon waren 24 oudsten en vier levende schepselen (Cherubim). Voor de troon was een kandelaar met zeven armen en een zee van glas. De hemelse wezens geven heerlijkheid en eer aan de Vader, Die op de troon zat (Openb. 4:2-11). Binnen deze hemelse tempel - de binnenste tempel - zag Johannes ook individuen God aanbidden die de zon niet langer nodig hadden voor licht (Openb. 7:14-16). In de binnenste tempel zag hij de echte ark van het verbond (Openb. 11:19) en de pot met manna (Openb. 2:17). En tenslotte bevatte het binnenste heiligdom "de boom van het leven, die is in het paradijs van God"(Openb. 2:7)
Buiten het Heilige der Heiligen, en net ten oosten er van, was de algemene Heilige Plaats. Daarin zag Johannes een gouden altaar met wierook en een wierookvat, dat er bij hoorde (Openb. 8:3). Geplaatst voor dit wierookaltaar, buiten de Heilige Plaats, was een ander altaar, waaronder de zielen waren van "de gedoden vanwege het woord van God en vanwege het getuigenis dat zij hadden"(Openb. 6:9).
Elk van deze hemelse zaken werd in typerende vorm vertegenwoordigd door het tastbare heiligdom op Aarde. De complete en permanente tempel was die van Salomo, die hij in Jeruzalem bouwde. Daarin werden alle hemelse factoren getoond. De hemelse troon van God werd uitgebeeld door het verzoendeksel, in het Heilige der Heiligen.
"19 Hebbende dan, broeders, vrijmoedigheid voor het binnengaan van de heilige plaatsen, door het bloed van Jezus,
20 dat Hij ons toewijdt, door een recente en levende weg, door het gordijn, dit is Zijn vlees."
(Hebr. 10:19,20;SW)
"Wij dan mogen naderen in vrijmoedigheid tot de troon van de genade, opdat wij barmhartigheid zouden verkrijgen en genade zouden vinden..."
(Hebr. 4:16;SW)
De troon van God is er een van genade. Ook binnen het heiligste deel van Salomo's tempel was de "gouden urn, hebbende het manna"(Hebr. 9:4). Zij die van dit manna zullen eten "brengen Hem goddelijk dienstbetoon, dag en nacht, in Zijn tempel"(Openb. 7:15).
Naast deze pot met manna stond de "ark van het verbond"(Hebr. 9:4). In de aardse tabernakel van Mozes en de tempel van Salomo waren de stenen tafelen, waarop de tien geboden waren gegraveerd, in deze ark geplaatst, een kist-achtige structuur, ondersteund door twee horizontale stokken die het mogelijk maakten dat hij gedragen werd*4). Deze stenen werden de "tafelen van het verbond" genoemd (Hebr. 9:4). Deze tastbare stenen met hun wetten waren alleen voor Israel onder het Oude Verbond bedoeld*5). Geestelijke wezens hebben deze fysieke inzettingen van het Oude Verbond niet nodig, daarom heeft de ark van het getuigenis in de hemel deze twee stenen tafelen niet in zich of de extra boekrollen die naast de ark geplaatst waren (Deut. 31:26).
Noot 4:
Voor meer informatie over de ark en de Cherubim die hem omgaven, zie het artikel: “The Cherubim Had Wheels” op www.askelm.com.
Noot 5:
Let er op dat niet alle wetten van de Tien Geboden die op de stenen waren genoteerd, toepasbaar zijn op geestelijke wezens. Aangezien God of geesteswezens geen overspel kunnen begaan of de Sabbat breken, zijn deze wetten op stenen tafelen voor hen overbodig. De Sabbat was alleen voor de mens gemaakt (Marc. 2:27) en God werkt altijd op de Sabbat (Joh. 5:17). Trouwens, de Tien Geboden wetgeving, hoe mooi ook voor de tijd waarvoor ze bedoeld was, werd door Paulus herkend als "de bediening van de dood, in letters gegrift zijnde op stenen, ... de bediening van de veroordeling" (2Kor. 3:7,9;SW). "De letter doodt, maar de geest is levendmakend"(2Kor. 3:6;SW). "Waar de geest van de Heer is, is vrijheid" (2Kor. 3.17;SW).
Alleen de ark zelf is in de hemel. Ze vertegenwoordigt het uiterlijke getuigenis dat God de macht heeft om alle noodzakelijke wetten te maken voor de supervisie over het universum. De ark kon figuurlijk verschillende wetten bevatten voor het beheer van de verschillende fasen van goddelijke heerschappij, die God aan Zijn schepselen oplegt. Daarom werden de stenen tafelen die voortkwamen uit de granieten uitstulpingen van de berg Sinaï nooit in de hemelse ark geplaatst. Ze werden uit de Sinaï gebeiteld en alleen in de ark geplaatst ten tijde van Mozes.
Kort voordat de tempel door de Babyloniërs werd vernietigd, in de 6e eeuw voor Christus, werden die stenen, zoals Joodse traditie zegt, door Jeremia overgebracht naar een plaats ten oosten van de Dode Zee, vlakbij waar Mozes begraven werd (2Macc. 2:4-8). Jeremia zou geprofeteerd hebben dat de ark eens gevonden zal worden, aan het einde van deze tijd, en dat die, samen met de stenen tafelen, geplaatst zal worden in de millenniale tempel. Dit is zeer waarschijnlijk. Een ding is zeker: die materiële stenen werden nooit in de hemelse ark geplaatst. Ze zijn begraven ten oosten van de Dode Zee. Voor zover we weten is er niets(in een letterlijke betekenis) in de hemelse ark.
Maar wat stond er nog meer in het Heilige der Heiligen? In de hemel waren vierentwintig oudsten. Op Aarde worden zij getypeerd door de vierentwintig priestergroepen (met elk een hoofdpriester aan het hoofd), die bij toerbeurt de gebruikelijke dagelijkse diensten verzorgden in de tempel (2Kron. 24:1-19). De vader van Johannes de Doper beeldde de rol uit van een van deze hemelse oudsten toen hij in de achtste van de vierentwintig groepen dienst deed (Luc. 1:5,8).
Er waren in de hemelse tempel ook de Cherubim. Er werden beelden van gemaakt en naast het verzoendeksel geplaatst in de aardse tempel. Binnen het Heilige der Heiligen was ook "de staf van Aäron, de ontkiemende" (Hebr. 9:4). Deze staf was gemaakt van een tak van een amandelboom (Num. 17:8). De amandelboom is in de lente de vroegste boom die bloeit in het Heilige Land. De staat voor nieuw leven - het eerste nieuwe leven van elk nieuw jaar. Deze staf, gemaakt van een amandelboom, was een type van de boom des levens die in de Hof van Eden stond.
"Aan de overwinnende, Ik zal hem te eten geven van de boom van het leven, die is in het paradijs van God."
(Openb. 2:7;SW)
Met deze verwijzing naar de boom des levens zijn we klaar om het thema van de uiteenzetting te onderzoeken: "Tempelsymbolisme in Genesis". De gebeurtenissen die verband houden met het verhaal van Adam en Eva, de Hof van Eden, Kaïn en Abel, het land van Nod, enz., zullen normale kenmerken aannemen die iemand in de tijd van Mozes zou hebben herkend. Zelfs in het Nieuwe Testament waren de tonelen binnen de Hof van Eden weerspiegelingen van zaken in Gods hemelse tempel. Johannes vertelde de kerk van Efeze dat zij een recht konden hebben deel te hebben aan "de boom des levens" die zich bevindt in Gods paradijs in de hemel (Openb. 2:7). Er was ooit een echte "boom des levens" in de Hof van Eden.
Indien alle symbolische kenmerken letterlijke tegenhangers hebben (en dat hebben ze), dan moet deze "boom des levens" vertegenwoordigd zijn door een echte amandelboom, groeiend in de Hof van Eden. Maar er was ook een andere boom in de Hof, genaamd "de boom van kennis van goed en kwaad"(Gen. 2:17). Onze eerste ouders was, in het begin, toegestaan te eten van elke boom in de Hof (inclusief de boom des levens). Allen de boom van kennis van goed en kwaad was voor hen verboden terrein. Indien de amandelboom de boom des levens was, wat was dan die andere boom? De identificatie zou ook wel eens in de Bijbel te vinden zijn. We zullen dat op een later moment laten zien.
Het is nodig dat we de basispatronen van de tempel herkennen, voordat we kunnen vatten wat er (symbolisch gezien) gebeurde in het verhaal over Adam en Eva. De tempel had drie compartimenten met grote "meubelstukken" geplaatst in elk er van.
Let er op dat de ingang naar de tempel vanuit het oosten was. Alleen aan Israelieten was toegestaan door de oostpoort binnen te gaan en de hof van Israel te betreden. Aan de westelijke zijde van deze hof, en pal voor de ingang naar het Heiligdom, was het altaar van het opstijgoffer [ook wel brandoffer genoemd; WJ]. Dit was het altaar waarop dieren werden geofferd. In het volgende compartiment (het Heiligdom) mochten alleen de priesters binnen gaan. Ook zij kwamen binnen vanuit het oosten. En in de derde ruimte (het Heilige der Heiligen) kon alleen de Hoge Priester binnen gaan, op de Grote Verzoendag. Ook hij kon alleen binnen gaan vanuit het oosten. Ik benadruk nogmaals dat de ingang naar alle compartimenten was vanuit het oosten. Daar is een belangrijke reden voor die ik zo dadelijk zal uitleggen.
Toen Adam en Eva in de tuin gebracht werden, waren zij in een toestand van morele en geestelijke perfectie*6). Als gevolg daarvan waren zij in staat God op zichtbare wijze waar te nemen en op bepaalde momenten van de dag zelfs met Hem te praten. Pas nadat zij gezondigd hadden werd dit voorrecht weggenomen. Dit gebeurde toen zij uit de Hof gezet werden.
Noot 6:
Let op Gods handelen: "En Yahweh Elohim plant een tuin in Eden, in het oosten, en daar plaatst Hij de mens die Hij vormde. ... En Yahweh Elohim neemt de mens en laat hem achter in de tuin van Eden, om die te dienen en te bewaren." (Gen. 2:8,15;SW). Adam was in Eden. Yahweh "neemt" en "laat [Adam] achter" in de Hof van Eden, van buitenaf! Zoals Walter Vogels opmerkt, wordt het werkwoord "nemen" in vele Bijbelse teksten gebruikt om het idee over te brengen van het naar voren brengen of een intrede (Deut. 30:4; Eze. 36:24, 27:21; Jes. 14:2). Het werkwoord bevat tegelijkertijd de gedachte aan uitverkiezing. Zie "Gods Universal Covenant: A Biblical Study (University of Ottawa Press, 1986, page 19). Hij merkt op dat dit idee van uitverkiezing niet langer naar voren komt in welk van onze vertalingen dan ook, Vogels vraag waarom: "Had dit schitterende paradijs en hof van God, met al zijn bomen die goed waren om van te eten (2:9), het nodig dat ze bewerkt moest worden? En wat kan de betekenis zijn van 'te bewaren'? Tegen wie? Het verstaan hiervan kan heel wel eenvoudig worden wanneer we het zien in de context van het verbond." (Vogels. p.20). Voor Vogels betekent "verbond" het gehele rituele systeem, inclusief de tabernakel en de tempel.
Voordat ze zondigden, echter, waren zij in een bevoorrechte staat. Hoeveel van alle menigten van geestelijke wezens in het universum zijn in staat zulk een nauw en dagelijks contact te hebben met de Schepper God? Het zijn er maar zeer weinig - misschien zij die verbonden zijn met de troon zelf, zoals de Cherubim en de vierentwintig oudsten. Maar in de Hof waren twee menselijke wezens in de nauwst mogelijke band met God Zelf. Het moet de hemel op Aarde zijn geweest! En ja, dat is precies wat het was, op een symbolische manier. Het was alsof Gods hemelse paleis tijdelijk op Aarde was gekomen. Zelfs de Hof, de Cherubim van de Hof, het altaar dat door Kaïn en Abel werd gebouwd, het land Eden, en het land Nod, zijn alle verbonden met het tempelsymbolisme en zijn rechtstreekse beelden van Gods hemelse verblijfplaats. Tijdens de korte periode voor de zonde van Adam en Eva was de hemel echt hier op Aarde.
In de Hof waren onze eerste ouders in staat van aangezicht tot aangezicht met God te praten. Maar let op dit belangrijke punt: ze hadden allen gesprekken met Hem op bepaalde tijden van de dag. Ze zagen Hem niet altijd. Het was "in de koelte van de dag" dat zij in de "aanwezigheid van de Heer" kwamen (Gen. 3:8;KJAV). De uitdrukkingen "koelte van de dag" en de "aanwezigheid van de Heer" was onderdeel van het tempeltaal*7). De "koelte van de dag" was de tijd dat de zon lager in de hemel begon te staan en de koele zeebries normaal gesproken over het Palestijnse land trok. Dit was de tijd van het avondoffer (1Kon. 18:36; Dan. 9:21) - zo rond drie uur in de middag. Dit was de tijd dat gewoonlijk de dieren geslacht werden (en ook 's morgens rond negen uur). Op deze tijden werd het volk geacht "in de aanwezigheid van God" te zijn (2Kron. 20:19).
Noot 7:
Isaac Hellmuth merkt op daty de rabbijnen dat "het aangezicht" of de "aanwezigheid" van God verwezen naar de Shekinah heerlijkheid. Zie Biblical Thesaurus, Genesis (London, 1884), p. 49 over Genesis 3:8.
Uiteindelijk zondigden Adam en Eva. Zij aten van de boom die voor hen verboden terrein was. Ook deze boom stond, net als de boom des levens, midden in de Hof. Maar door hun eten er van werd God boos en zond Hij hen uit de Hof. Nooit zouden ze in dit leven terugkeren in de Hof.
"22 En Yahweh Elohim zegt: "Zie, de mens werd als een van ons, kennende goed en kwaad. En nu, opdat hij niet zijn hand uitstrekt en hij bovendien neemt van de boom van de levens en hij eet en hij voor de aion leeft."
23 En Yahweh Elohim zendt hem weg uit de tuin van Eden om de grond te dienen waaruit hij was genomen.
24 En Hij verdrijft de mens, en Hij doet de cherubim verblijven ten oosten van de tuin van Eden en de vlam van het zwaard dat zichzelf draait, om de weg naar de boom van de levens te bewaken. "
(Gen. 3:22-24;SW)
Aan deze episode zijn zeer belangrijke kenmerken verbonden. Let er op dat ze aan de oostzijde van Eden waren uitgewezen. Cherubim (engelwezens - later verbonden met het tempelsymbolisme) werden ook geplaatst aan de oostpoort van de Hof, met een vlammend zwaard, om te voorkomen dat Adam en Eva zouden terugkeren*8). Toen dit gebeurde raakte de boom des levens buiten hun bereik. Hun aangezicht tot aangezicht contact met God vond een einde. De Cherubim bewaakten de oostelijke ingang (de enige poort) naar de Hof en verboden iedereen binnen te gaan. We zullen zo dadelijk zien dat deze kenmerken precieze uitwerkingen vonden in de latere tabernakel en tempel.
Noot 8:
Adam moest de Hof bewaren (bewaken). Toen Adam uit de Hof gezet werd, werd de Cherubim opgedragen de Hof te bewaken, kennelijk overgekomen van waar God was (in het midden van de Hof), naar de buitenzijde van de Hof. Umberto Cassuto in "A Commentary on the Book of Genesis" (Jerusalem, 1961), p. 122, merkt op dat het Hebreeuwse woord "shamar" wordt gebruikt om de functie van de Cherubim aan te geven: "om de weg naar de boom van de levens te bewaken", is hetzelfde woord als in Genesis 2:15, waar Adam, terwijl hij in de Hof van Eden is, krijgt opgedragen "die te dienen[abad] en te bewaren[shamar]." Shamar betekent niet alleen bewaren, maar ook bewaken en beschermen. Daarom moest Noach de dieren "bewaren" (Gen. 6:19,20; 7:3) en Abraham en Israel werden aangemoedigd Gods verbond "te bewaren". De priesters en de Levieten moesten ook het heiligdom dienen (abad), beschermen (shamar) en bewaken(een ander Hebreeuws woord; mishmereth) tegen niet toegstane mensen, indien nodig met het zwaard. Zie Numeri 1:51–53, 8:26, 18:2–7, 31:30, 47; Jozua 22:27 and Ezechiël 44:8, 15. Zie Edmund P. Clowney, “The Final Temple” in Westminster Theological Journal, vol. 35 (Winter 1973), p. 160, online beschikbaar op http://www.beginningwithmoses.org/articles/finaltemple.htm
Onze eerste ouders werden uit de Hof geworpen, om er in dit leven nooit weer in terug te keren. Ze bleven echter nog in het gebied van Eden. Het is van belang op te merken dat de "Hof" en het land "Eden" niet synoniem zijn. De Hof was in Eden, maar de Hof stond niet voor heel Eden. Kijk naar een modern voorbeeld. Mijn huis staat in Pasadena, Californië. Pasadena is in Californië, maar niet heel Californië is Pasadena. Adam en Eva werden slechts uit de Hof in Eden verwijderd. Ze waren nog steeds in staat in de andere gebieden van Eden te leven.
Adam en Eva kregen daarna kinderen. De eerste waarvan we een verslag hebben zijn Kaïn en Abel. Kaïn werd een bewerker van de grond - hij verbouwde vruchten en groenten. Abel was schaapherder (Gen. 4:2).
"3 En het gebeurt aan het einde van dagen dat Kaïn vrucht van de grond brengt als cadeau voor Yahweh.
4 Bovendien brengt Abel van de eerstelingen van zijn kudde en van hun vet. En Yahweh sloeg acht op Abel en op zijn cadeau,
5 en op Kaïn en op zijn cadeau sloeg Hij geen acht, en Hij is erg boos op Kaïn. En zijn gezicht betrekt.
6 En Yahweh zegt tot Kaïn: "Waarom ben jij boos? En waarom is jouw gezicht terneergeslagen?
7 Indien je goed doet, zou je het niet opheffen? En indien je niet goed doet, rust zonde voor de deur. Voor jou is het een aansporing en jij heerst in hem."
8 En Kaïn spreekt met Abel en hij komt. En zij geraken in het veld. En Kaïn staat op tegen Abel, zijn broer, en hij doodt hem."
(Gen. 4:3-8;SW)
Er zijn in dit verhaal drie hoofdpunten te overwegen. Eerst: beide mannen besluiten offers te brengen op een bepaalde tijd van het jaar, op een bepaalde dag. De zinsnede "aan het einde van dagen" wordt vaak gezien als het einde van het landbouw- of het civiele jaar (1Kon. 17:7) en was aan het begin van de herfst. Denk er aan dat de Israelieten verplicht waren drie maal per jaar bij de tempel te verschijnen (Exo. 23:14-17). Een van deze gelegenheden was aan het einde van het jaar (vers 16). Dit laat zien dat de broers voor God verschenen moeten zijn op een precies moment tegen de herfst van het jaar. Dit betekent dat God hen verteld moet hebben wanneer ze het moesten brengen.
Twee: hen moet ook verteld zijn waar ze het moesten brengen, want zij "brachten" hun offers op één altaar.
Drie: ze twijfelden er niet aan wat ze moesten brengen. God zou nauwelijks boos zijn geweest op Kaïn, tenzij hij offers bracht die niet door God goedgekeurd waren.
Dit is gelijk aan wat er gebeurde met de latere Israelieten in verband met de tempel. Hen werd verteld wanneer, waar en wat naar de tempel te brengen. Alle offers konden alleen bij het heiligdom gebracht worden. Onder geen voorwaarde was een andere locatie toegestaan (Deut. 16:5-6, 11, 16). Bij Kaïn en Abel zijn dezelfde factoren aantoonbaar. In die vroege tijd gingen ze naar een gebied waarvan ze wisten dat God er verblijf hield. Hij was inwoner van de Hof. Ze bouwden hun altaar zo dicht bij God als maar mogelijk was, bij de oostelijke ingang naar de Hof.
Toen de juiste tijd daar was, offerden beide mannen hun gaven, ze in offerende lofprijzing bewegend voor God, van Wie ze meenden dat Hij in de Hof was. De oudste broer was zonder twijfel verteld een lam of geit te brengen, maar Kaïn offerde vruchten en groenten. Het deed God geen genoegen en Kaïn's gezicht betrok. God antwoordde toen:
"6 En Yahweh zegt tot Kaïn: "Waarom ben jij boos? En waarom is jouw gezicht terneergeslagen?
7 Indien je goed doet, zou je het niet opheffen? En indien je niet goed doet, rust zonde voor de deur. Voor jou is het een aansporing en jij heerst in hem.""
(Gen. 4:6,7;SW)
Veel mensen zijn generaties lang gestruikeld over de betekenis van dit vers. Toch is het heel duidelijk wat er wordt bedoeld als men begrijpt dat er tempeltaal wordt gebruikt. God was in werkelijkheid erg genadig tegenover Kaïn. De genade was deze: Indien Kaïn berouw zou hebben en alsnog het juiste offer zou brengen ("Indien je goed doet"), dan zou het aanvaard worden; maar indien hij het niet deed, dan "rust de zonde [een zondeoffer] voor de deur". Deze zonde was een zondeoffer. God zei dat Hij zou een zondeoffer zou leveren dat Hij "voor de deur" zou leggen. Wat was deze deur?
de zaak wordt duidelijk zodra deze "deur" geïdentificeerd is. Het woord in het Hebreeuws is pehthagh en verwijst in andere delen van het Oude Testament naar de ingang van welke tent dan ook(Gen. 18:1), maar meer in het bijzonder naar de deur van de tabernakel (Exo. 29:4), of naar de deur van de tempel (Eze. 8:7, 16), of de "deur der Oostpoort van het huis des HEEREN" (Eze. 10:19;SV).
In het geval van Kaïn en Abel bouwden zij hun altaar bij de oostpoort van de Hof, pal voor de Cherubim die de ingang er van bewaakten (Gen. 3:24). God gaf aan Kaïn aan dat hij nog steeds een kans had om een juist offer te halen en het te offeren. Maar Kaïn was een bewerker van de grond. Hij had geen lam, tenzij hij er een van zijn broer kreeg. God begreep het probleem en daarom voegde Hij er aan toe: "indien je goed doet" (zelfs indien Kaïn niet in staat was het juiste dieroffer te verkrijgen) zou God een zondeoffer leggen "bij de deur" van de Hof, waar het altaar was*9).
Noot 9:
Dit werd erkend door Edmund Clowney in “The Final Temple” in The Westminster Theological Journal v.35 (Winter 1993), p. 160.
De volgende zinsnede is voor velen een raadsel geweest. "Voor jou is het een aansporing en jij heerst over hem". Deze uitdrukking wordt uitgelegd in Genesis 3.16. Zoals een vrouw verlangde naar haar echtgenoot, en zoals een echtgenoot in Oud-Testamentische tijden heerste over zijn vrouw (Gen. 3.16), zo zou aan Kaïn een zondeoffer geleverd worden dat hem in staat zou stellen over de "zonde" te heersen. Het betekende gewoon dat Kaïn de overhand zou krijgen over de zonde, over zijn fouten, door een offer dat God zou leveren (Gen. 4:7). Dit was een nobel gebaar van genade van Gods kant. Maar ondanks deze daad van genade verkreeg Kaïn niet het juiste dier, noch aanvaardde hij Gods genade die hem een zondeoffer zou leveren om de zonde de baas te worden. Hij reageerde met iets dat heel kwaad was en op geen enkele manier in overeenstemming met het goddelijk gebod. Hij offerde zijn eigen broer.
"En Kaïn spreekt met Abel"(Gen. 4:8). De marge in de KJAV heeft "ruzieden". Ze kregen woorden, "En Kaïn staat op tegen Abel, zijn broer, en hij doodt hem."(Gen. 4:8). Deze moord vond plaats in het veld. God berispte Kaïn: "Wat deed je? De stem van het bloed van jouw broer schreeuwt tot Mij van de grond!"(Gen, 4:10). In latere tijden werd erkend dat de moord op Abel een offer was van een van Gods heiligen. Zulke offers vonden symbolisch plaats op het altaar van God. Jezus zei:
"zodat over jullie [farzieeën] alle rechtvaardig bloed zal komen, uitgestort op de Aarde, van het bloed van Abel, de rechtvaardige, tot het bloed van Zacharias, zoon van Barachias, die jullie vermoordden tussen de tempel en het altaar"
(Matt. 23:35;SW)
IN Openbaringen werd het bloed van rechtvaardige heiligen ook gerekend als vloeiend van het altaar waarop ze figuurlijk waren geofferd.
"9 En toen het het vijfde zegel opende, nam ik onder het altaar de zielen waar de gedoden vanwege het woord van God en vanwege het getuigenis dat zij hadden.
10 En zij schreeuwen met luide stem, zeggend: "Tot wanneer, de heilige en ware Eigenaar, oordeelt U niet en wreekt U ons bloed niet op hen die wonen op de Aarde?""
(Openb. 6:9,10;SW)
Dit lijkt erg veel op wat God zei over Abel: "De stem van het bloed van jouw broer schreeuwt tot Mij van de grond!"(Gen. 4:10). Er werd in het Nieuwe Testament duidelijk een verband gelegd tussen Abel en de eindtijdmartelaren die in Openbaringen worden genoemd. Net als bij Abel droop het bloed van hun geofferde lichamen in het vat dat onder het altaar was. Deze vergaarbak voor het bloed werd geacht die voor de dieren te zijn, maar in het geval van de rechtvaardige Abel en alle andere martelaarheiligen werd hun dood beschouwd als een menselijk offer - gedood op het altaar van God. Abel's moord was te veel voor God om te aanvaarden.
"11 En nu, vervloekt ben je door de grond, die haar mond wijd opent om het bloed van jouw broer van jouw hand op te nemen.
12 Omdat jij de grond dient zal zij niet voortgaan jou haar kracht te geven. Jij zal iemand worden die dwaalt en rondzwerft in het land."
(Gen. 4:11,12;SW)
Aangezien Kaïn in hetzelfde gebied van Eden had gewerkt als zijn broer en ouders, werd hij nu uit het land gezonden. Hij zou een zwerver worden, een zonder vaste verblijfplaats. Hij zou leven op afstand van God. Kaïn vond dat dit bijna te veel was om te dragen.
"13 En Kaïn zegt tot Yahweh: "Mijn verdorvenheid is te groot om te dragen.
14 Zie, verdrijf mij vandaag van het oppervlak van de grond en van voor Uw aangezicht zal ik verborgen zijn, en ik word een dwalende en een rondzwervende in het land. En het zal zo zijn dat iedereen die mij vind mij zal doden."
(Gen. 4:13,14;SW)
Kaïn's straf hield in dat hij verdreven werd van het land dat hij eerder bewerkte, weg van het "aangezicht" van God.
"En Kaïn gaat weg van voor het aangezicht van Yahweh en hij verblijft in het land van Nod, ten oosten van Eden."(Gen. 4:16;SW)
Wat een schitterend onderwijs is te vinden in dit laatste stukje Schrift, als eenmaal begrepen wordt dat door Mozes tempeltaal werd gebruikt. Let er op dat Kaïn UIT EDEN werd gezonden. Hij ging ten oosten van Eden. En door Eden te verlaten, ging hij "weg van voor het aangezicht van Yahweh". Kijk nu naar het tweede diagram. Het zal gelijk zijn aan de omlijning van de tempel, die we eerder gaven, maar dit keer betrekken we het verhaal van Adam en Eva, de Hof, de Cherubim met het vlammende zwaard, het altaar van Kaïn en Abel, het land Eden en het land Nod er bij. Het heeft een uitstekende les in zich.
Het hele verhaal draait rond het latere ontwerp van de tabernakel van Mozes en de tempel van Salomo. De Hof waarin Adam en Eva in het begin werden geplaatst werd later vertegenwoordigd door de Heilige Plaats, waarin alleen priesters mochten binnen gaan. Toen Salomo de tempel bouwde in Jeruzalem, versierde hij de buiten- en binnenmuren van de Heilige Plaats op een wijze dat deze op een tuin leken.
"En op al de muren van het huis rondom, die van de binnenste en van de buitenste zaal, bracht hij ingesneden beeldwerk aan: cherubs, palmen en open bloemknoppen."
(1Kon. 6:29;NBG)
Israelieten kwamen de hof van de tempel binnen en keken naar het westen, voorbij het altaar van de brandoffers, naar de Heilige Plaats; het zag er uit als een tuin, bewaakt door Cherubim. Dit beeldt precies de Hof van Eden uit!
Toen Adam en Eva in het begin in de Hof waren, konden zij op gezette tijden spreken met God. Hij was onder de bomen(Gen. 3:8). De twee belangrijkste bomen (de boom des levens en de boom van kennis van goed en kwaad) waren geplaatst "in het midden van de hof"(Gen. 2:9). En in het Heilige der Heiligen (in het "midden" van de tempel) was Aäron's staf geplaatst, die uitbotte en amandelbloesem voorbracht. Deze staf was niet met de grond verbonden; ze had geen water of voedingsstoffen nodig om te groeien. Ze vertegenwoordigde het leven dat komt vanuit een bovennatuurlijke bron. Het was een passende beschrijving van de boom des levens. De boom des levens werd zonder twijfel gesymboliseerd door de amandelboom.
Er waren vele soorten bomen in de Hof (Gen. 2:9; Eze. 31:9). Maar het voornaamste type dat Salomo het meest verbond met de Hof, was de palm - de dadelpalm (1Kon. 6:29). In feite kwam in Salomo's tempel alleen de dadelpalm prominent in beeld*10). Dit was ook het geval bij Ezechiël in diens toekomstige tempel. Daarom zou het, naast de belangrijkste amandelboom, heel goed zo kunnen zijn dat de dadelpalm de boom van kennis van goed en kwaad vertegenwoordigde. Eva zag "dat de boom goed voor voedsel is en dat hij aantrekkelijk is voor de ogen"(Gen. 3:6;SW). Dit zou heel goed de dadels kunnen beschrijven die in trossen groeien in de top van de palmboom.
Noot 10:
Salomo bouwde de tempel volgens het patroon dat koning David van God Zelf ontving (1Kron. 28:11-13). Psalm 92 (die spreekt van een toekomstige sabbatsrust voor de rechtvaardigen) roept een Eden-achtige symboliek op.
"De rechtvaardige zal groeien als een palmboom, opschieten als een ceder van de Libanon; geplant in het huis des Heren groeien zij in de voorhoven van onze God;" (Psalm 92:12,13;NBG)
Binnen de toekomstige tempel zoals die door Ezechiël worden beschreven, zijn er vertegenwoordigingen van Cherubim en palmbomen, direct binnen het Heilige der Heiligen (Eze. 41:18-20, 25-26)*11). Dit kan aantonen dat de boom van kennis van goed en kwaad, midden in de Hof, naast de boom des levens (de amandelboom), een dadelpalm was. Het is interessant dat Jeremia meende dat de palm een boom was die verbonden is met goed en kwaad (Jer. 10:5). Natuurlijk is er niets verkeerd aan dadelpalmen of de dadels die zij voortbrengen, maar als God zei dat ze niet mochten eten van een boom in de Hof (wat voor boom dan ook), werd het slecht, niet voor de boom, maar voor een ieder die er van zou nemen. Dit is de kern van het verhaal.
Noot 11:
Nogmaals: de Cherubim bewaken de bomen in het midden van de Hof symbolisch, zelfs in de tempel van Salomo.
Kaïn werd naar het land Nod gezonden, ten oosten van Eden, weg van de aanwezigheid van God. Hij werd afgesneden van de Eeuwige. God gaf hem een "teken" om te laten zien dat Kaïn niet volledig vergeten was en dat een mate van bescherming aan hem en zijn nakomelingen was toegewezen. Kaïn werd een vertegenwoordiger van alle heidenen. Zij werden gerekend als zijnde in Nod, zwervend, zonder een vast geestelijk huis. En hoewel zij de oostelijke ingang naar Eden konden benaderen, konden zij niet naar binnen gaan. Er was een barrière rond Eden geplaatst. Het altaar dat Kaïn en Abel maakten in het gebied van Eden, bij de oostpoort van de Hof, was buiten bereik voor hen die in Nod leefden.
Deze toestand bestond doorheen de periode voorafgaand aan de Vloed. Maar door de grote Vloed van Noach werd alles vernietigd: de Hof, het altaar, de barrières, enz. Toen Noach en zijn kinderen de Aarde begonnen te bevolken, werd geen van de eerdere zaken behouden, behalve in de herinnering van de mens en alleen in symbolen. In de tijd van Mozes, echter, koos God de Israelieten uit om Zijn natie te zijn, met een bevoorrechte status bij Hem. Mozes werd opgedragen een tabernakel te bouwen die de toestand weergaf die bestond in de tijd van voor de Vloed. Buiten de tabernakel werd het land Nod vertegenwoordigd. De hof aan de binnenzijde van de omheining van de tabernakel(de hof van Israel) was Eden. De Heilige Plaats was de Hof. Het Heilige der Heiligen was het centrum van de Hof. De tabernakel vertegenwoordigde niet alleen Eden en de Hof, maar het was ook een tastbaar type van Gods hemelse verblijfplaats.
De Israelieten werden geacht als in Eden te zijn, zoals Adam en Eva dat waren. Maar zelfs de bevoorrechte natie kon alleen maar door de oostelijke ingang naar de Heilige Plaats gaan, die de Hof vertegenwoordigde. In de Heilige Plaats (de Hof) konden alleen de priesters binnen gaan ten tijde van de morgen- en avondoffers (in de koelte van de dag). En zelfs de priesters waren uitgesloten van het binnen gaan van "het midden van de Hof", het Heilige der Heiligen. Ze waren alleen in staat dicht bij het gordijn te komen dat de buitenste hof scheidde van de binnenste.
Slechts één maal per jaar werd iemand toegestaan binnen te gaan in het Heilige der Heiligen. Op de Grote Verzoendag kon de Hogepriester, na vele reinigingsceremoniën en nadat hij de hele binnenste kamer vol had gezet met wierook, zodat het verzoendeksel voor het oog verborgen was, het gordijn terzijde schuiven en kort binnen stappen in het binnenste heiligdom. Nadat hij de vereiste taken had gedaan, ging het gordijn opnieuw dicht en werd het Heilige der Heiligen (het midden van de Hof) weer voor een jaar afgesloten. Dit laat zien dat terwijl de tabernakel stond, God nog steeds barrières tussen Zichzelf en de mensheid plaatste*12).
Noot 12:
Joshua Berman merkt in "The Temple: Its Symbolism and Meaning Then and Now" (Northvale, NJ: Jason Aronson, Inc., 1995), p. 30, op dat de Cherubim, naast het bewaken van de weg naar de boom des levens in de Hof, ook de tafelen van de Wet bewaakten in de ark van het verbond in het Heilige der Heiligen, in zowel de tabernakel als de tempel. Denk er aan dat het aanraken van de ark de dood betekende (2Sam. 6:7), precies wat de Cherubim in Eden dreigden te doen met hun zwaarden. Zij symboliseerden de ontoegankelijkheid van de mens tot God.
Hoewel Adam en Eva, voordat ze zondigden, in staat waren getuige te zijn van Gods aanwezigheid, waren hun zonden er de oorzaak van dat ze uit de Hof (de Heilige Plaats) gezonden werden. Kaïn en zijn afstammelingen werden nog verder naar het oosten gezonden - ze waren uit Eden verbannen en gingen naar Nod. Maar toen de Vloed kwam verdwenen de Hof, het altaar, Eden enz. van de Aarde. De mensheid vond zichzelf terug zonder een tastbaar gebied op Aarde waarin God woonde. Daarom wilden de vroege afstammelingen van Noach een toren bouwen die tot de hemel reikte (Gen. 11:1-9). Ze wilden Gopd bereiken, weer toegang hebben tot Zijn hemelse aanwezigheid. Maar God liet het niet toe. Hij was boos op de mens geweest vanwege diens wandel, daarom verwarde Hij hun talen en verspreidde Hij hen over heel de Aarde. Hij plaatste heel de mensheid in een toestand van "Nod".
Tenslotte koos God Abraham uit om vader te worden van een natie die verantwoordelijk zou zijn voor het, stapje na stapje, terug leiden van de mens naar God. Tegen de tijd van Mozes had de familie van Abraham al de omvang van een natie gekregen. Mozes bouwde de tabernakel en Israel werd weer in Eden terug gebracht. Er werd echter een tussenmuur van scheiding opgericht, die alle heidenen buiten hield. God legde zelfs Israels beperkingen op. Hen werd verteld dat ze buiten de Heilige Plaats (de Hof) moesten blijven. Aäron en de priesters mochten naar binnen gaan, maar niemand werd toegestaan in het Heilige des Heiligen te komen, behalve de Hogepriester op Grote Verzoendag - en zelfs dan was het hem (dan de heiligste man op Aarde) niet toegestaan het verzoendeksel te zien. Dit alles laat zien dat God nog verschillende barrières had die vele delen van de mensheid weg hield van een intieme relatie met Hem.
Door het offer Christus, Die het zondeoffer was waarvan God Kaïn vertelde, dat God uit genade zou plaatsen op het altaar bij de deur van de Hof, zou het hele systeem van barrières worden afgeschaft. In plaats van een stap na stap uitzetten van de mens naar het oosten in een relatieve vergetelheid (zoals gebeurde met Adam, Eva, Kaïn, de wereld van voor de Vloed en met hen bij de toren van Babel), zouden alle barrières naar God, zoals te zien in de tempel en in de Hof, in Christus verwijderd worden. Paulus zei: "want Deze is onze vrede, die de beide één maakt en de centrale muur van de scheiding afbreekt"(Efe. 2:14;SW). Dit betekent dat de heidenen (zoals Kaïn), die in een toestand van zwerven waren en zonder enig vast geestelijk thuis, in de hof van Israel kunnen komen waar het altaar staat. Dit bracht hem terug in Eden. Maar er is meer dan het alleen maar toegang krijgen tot het heilige altaar.
Wanneer eenmaal het "zondeoffer bij de deur" is aanvaard, kunnen zij hand in hand gaan met de Israelieten (met beide volken nu "de nieuwe mens" genoemd - niet meer Israeliet en heiden), en samen de vijftien stappen lopen naar het Heilige Plaats. De Cherubim zullen hen niet langer buiten sluiten met hun vlammende zwaard. Ze waren nu terug in de Hof waaruit onze eerste ouders verbannen. Maar dat is niet het einde. Toen Christus stierf op het kruis, werd het gordijn in de tempel dat de Heilige Plaats scheidde van het Heilige der Heiligen (het midden van de Hof) op bovennatuurlijke wijze in tweeën gescheurd, van boven naar beneden (Matt. 27:50,51). In Hebreeën wordt ons verteld dat de vernietiging van deze laatste barrière ons nu de "vrijmoedigheid [geeft] voor het binnengaan van de heilige plaatsen, door het bloed van Jezus, dat Hij ons toewijdt, door een recente en levende weg, door het gordijn..." (Hebr. 10:19,20;SW).
"Wij dan mogen naderen in vrijmoedigheid tot de troon van de genade, opdat wij barmhartigheid zouden verkrijgen en genade zouden vinden voor passende hulp."
(Hebr. 4:16;SW)
Wat een heerlijke leer! Alle obstakels die God, sinds de tijd van Adam en Eva, in toenemende mate oprichtte om Zichzelf van de mensen te vervreemden (op geestelijke wijze), heeft Hij door het werk van Christus Jezus op systematische wijze afgeschaft.
"want Deze is onze vrede, Die de beide één maakt en de centrale muur van de scheiding afbreekt, (de vijandschap in Zijn vlees), de wet van de geboden in inzettingen opheffend, opdat Hij de twee in Hem zou scheppen in één nieuwe mens, vrede makend"
(Efe. 2:15;SW)
Alle geboden en inzettingen die God tevoren uitvaardigde om Zichzelf te scheiden van de verschillende volkeren, zijn in Christus verwijderd. Adam en Eva, Abel en Kaïn, Israeliet en heiden, u en ik, zijn nu terug "in de Hof", en zijn er nu in het middelste deel. We hoeven zelfs niet te wachten op "de koelte van de dag" om in contact te komen met onze Vader. We hebben nu een voortdurende aanwezigheid - in een geestelijke zin. En de dag komt spoedig dat wij zelf geestelijke wezens zullen zijn (1Kor. 15:42-55).
Wanneer die dag komt zullen we niet slechts in staat zijn van aangezicht tot aangezicht met God te spreken, zoals onze eerste ouders dat deden, maar "wij zullen zijn zoals Hij is, want wij zullen Hem zien zoals Hij is"(1Joh. 3:2;SW). Zoals God Geest is, zo zullen wij zijn. Wij zullen zijn "zoals Hij is" - als Zijn eigen geest-geboren kinderen. Dit is veel heerlijker dan het geval was bij onze eerste ouders. Ja, het bereiken van deze positie is nu precies het doel van het leven. Onze ervaring met zonde, met een vervreemding van God, met lijden, zal ons voor alle eeuwigheid helpen God, onze Vader, op een veel grotere wijze lief te hebben dan onze eerste ouders in staat waren te ervaren. Wat wacht de mensheid een heerlijke toekomst door Christus!
Het Heilige der Heiligen is nu open voor alle mensen op Aarde, zonder sociaal, raciaal, of uiterlijk religieus onderscheid. Het is Christus Die Adam en diens familie met Zichzelf verzoende. Christus' dood aan het kruis en Zijn opstanding uit de doden, zijn voor de mensheid de garantie van een zekere redding. Ze komt naar ons toe door Gods genade, niet door werken van de mens. Op een dag zal heel de mensheid deze waarheid verstaan.
In welke geografische regio was de Hof van Eden? De Bijbel geeft het antwoord. Mozes zei dat een stroom de Hof van water voorzag. Uit het midden er van kwam het water van vier rivieren. Aangezien het vanzelfsprekend is dat rivieren van hoog naar laag vloeien, is dit een aanwijzing dat de Hof gelegen was op een verhoogd gedeelte van de Aarde - mogelijk op een berg. Ezechiël zei dat Eden "de hof van God" was, "de heilige berg van God"(Eze. 28:13,14)*13). Toen de tabernakel door Jozua in het land Palestina werd gevestigd, plaatste hij ze op de top van een heuvel genaamd Shiloh. Herinner u dat de tabernakel en de tempel de Hof en het land Eden vertegenwoordigen. Ze waren beide geplaatst op een "hoge plaats", om zo te lijken op de "berg van God," waar onze eerste ouders Hem zagen. Daarom volgde Salomo hetzelfde patroon en bouwde hij de tempel op de berg Moriah in Jeruzalem (2Kron. 3:1).
Noot 13:
Ezechiël 28 is vol van beelden van zowel Eden als van de tempel. Bijvoorbeeld: Berman, in "The Temple", p. 26, merkt op dat de 9 kostbare stenen die in Ezechiël 28:13 genoemd worden, er 9 zijn van de 12 stenen die aanwezig waren op de borstplaat van de Hogepriester, als afgebeeld in Exodus 28:17-20. In feite zijn er meerdere punten waar het Eden van Genesis overeenkomt met het Eden van Ezechiël 28: beide hebben een Hof, beide hebben wonderlijke bomen binnen de Hof, beide hebben tenminste 1 Cherub er mee verbonden, beide zijn in de bergen, beide hebben schepselen die overtreden, beide bevatten zinsnedes die nauw op elkaar lijken ("in de dag ... geschapen," "wandelend" in de Hof), beide hebben de bewaker die de overtreder is, beide overtreders worden uitgewezen en beid worden tot voorbeeld voor anderen.
Alle volken van de wereld erkenden dat de Hof van God eerst op een berg had gelegen. Dat is de reden waarom zij vrijwel altijd hun heidense altaren en tempels oprichtten op "hoge plaatsen", om zo deze vroegtijdse situatie na te bootsen. Hoewel dit punt op zich juist is, combineerden zij zulke heidense praktijken met hun aanbidding, dat de profeten zich gedwongen voelden deze "hoge plaatsen" zwart te maken (Num. 22:41; Jer. 48:35). De heidenen geloofden dat hun tempels op "hoge plaatsen" hen in nauw contact zouden brengen met hun goden in de hemelen. Dit was een zeer vroeg geloof en wordt weerspiegeld in de bouw van de toren van Babel, niet lang na de Vloed. Ze bouwden ze hoog, zodat "de top daarvan in de hemelen" zou reiken(Gen. 11:4). Zij wilden dat God met hen in contact zou treden op dit Mesopotaamse heiligdom.
Professor Mercea Eliade, de beroemde historicus van oude religieuze geloven, zei: "Volgens Mesopotaamse geloven verbindt een centrale berg hemel en Aarde."*14) Deze "berg" was een middel om de hemel te bereiken. Dus was het óf een tempel op een berg óf een hoge toren tot in de hemelen die de vroege mensen gebruikten als middel van aanbidding van hun goden, of zelfs de echte God. Toen Jakob op een plaats was die Luz heette, zag hij een ladder die tot aan de hemel leek te reiken. "en zie!, een trap wordt opgesteld naar het land en de top er van raakt de hemelen. En zie!, er zijn boodschappers van Elohim op, opstijgend en neerdalend" (Gen. 28:12;SW). Jakob was zo onder de indruk van deze gebeurtenis, dat hij de plaats "Bethel" noemde - het huis van God. Deze term werd synoniem met het latere woord "tempel". En opvallend: de regio waar Jakob deze ervaring had werd "De berg Bethel" genoemd (1Sam. 13:2).
Noot 14:
Mercea Eliade, Cosmos and History, vertaald door Wullard Trask (New York: Harper & Row, 1959) p. 13.
Dit alles weerspiegelt het feit dat de oorspronkelijke Hof van Eden (waar God in contact kwam met de mens) op een berg lag - een "hoge plaats". De Hof, zoals we zagen in de uiteenzetting, werd gezien als een archetype van de hemelse verblijfplaats van God. De latere tabernakel en tempels lieten hetzelfde zien. Zelfs de heidenen wilden dat hun tempels (of heilige plaatsen) voor hun goden - in hun manier van denken - leken op de levende plaatsen. Plato's ideale stad werd geacht een hemelse tegenhanger te hebben (Plato's Republiek, 592b; cf.500e). De heidenen dachten dat God zou komen en hen bezoeken, als zij maar een huis of een stad op Aarde bouwden zoals dat waarin Hij woonde in de sterren. En het is waar dat God Mozes vertelde (en later David) dat hij voor Hem een huis moest bouwen dat leek op Zijn huis in de hemel. Zo werden de tabernakel en de tempel gebouwd. Dit waren slechts typen, maar zij dienden om de mensheid een voorbeeld te geven van hoe het paleis van God werkelijk is. Gods huis te kennen doet ons helpen Hem te kennen.
Bij Eden passen de aanvaarde beschrijvingen over wat een tempel is. John Lundquist geeft in zijn artikel "Wat is een tempel? Een inleidende typologie", 15 beschrijvende motieven voor Midden-Oosterse tempels*15). Het is interessant dat hoewel bij de meeste tempels niet meer dan een meerderheid van deze motieven passen, Eden tot op zekere hoogte past bij alle. Lundquist merkt op dat tempels in het Midden-Oosten:
Noot 15:
In The Quest for the Kingdom of God: Studies in Honor of George F. Mendenhall, ed. By H.B. Huffman, et al. (Winona Lake, IN, 1983), pp. 207–219.
- bouwkundige voorbeelden zijn van "kosmische bergen." De tempel is de berg zelf.
- op bergen zijn die oprezen uit wateren die de oorspronkelijke Aarde tijdens de schepping bedekten.
- wateren van leven hebben die uit hen voortkomen (figuurlijk en soms feitelijk).
- gebouwd zijn op een afgezonderde of heilige plaats.
- gericht zijn naar alle vier windrichtingen.
- een bouwkundige oriëntatie hebben naar de hemel.
- bouwkundige plannen hebben die door een godheid aan de mens is onthuld
- centrale instituten hebben voor sociale eenheid en welzijn; hun verlies een ramp is voor de gemeenschap.
- zijn waar koningen, priesters, aanbidders en beelden van de goden heilig gemaakt worden voor contact met de godheid, eeuwig leven en heilig huwelijk.
- het verbindingspunt zijn tussen deze wereld en de volgende.
- zijn voor rituele maaltijden.
- zijn voor communicatie met de godheid.
- zijn waar de godheid mensen wetten geeft.
- zijn om te offeren.
- zijn een plaats van geheimzinnigheid.
Feitelijk is het waarschijnlijk meer correct te zeggen dat Eden het archetype was of het patroon is voor alle daarna volgende tempels in het Midden-Oosten, inclusief de tabernakel en de tempels in Jeruzalem. Ja, zoals Dr. Martin aan het begin terecht aanduidt, zegt de auteur van Hebreeën dat de tabernakel een schaduw was van hemelse dingen, maar voor de periode vóór de Vloed ten tijde van Noach, was het Eden waar God Zelf wandelde. En voor zover we weten ging Eden door tot aan de Vloed. Eden was een plaats van direct contact met God, waar de Aarde verbonden was met de hemel, ook al was Eden voor de mensen verboden terrein na Adam's zonden, net zoals de hemel dat vandaag nog is.
Wanneer we alle factoren naast elkaar leggen, kunnen de parallellen tussen Eden en de tempel als volgt samengevat worden: *16)
Noot 16:
Deze diagrammen, schemas en modellen dienen alleen ter illustratie.
Hof "in midden van" (binnen de Hof)
Yahwehs aanwezigheid
Boom des levens
Boom van goed en kwaad(geen parallel)
Ingang aan de oostzijde
De Hof (binnen Eden)
Ingang aan de oostzijde
Cherubim bij de ingang
Land van Eden (binnen het land Nod)
Kaïn en Abels offer
Bron van vier rivieren
Ingang aan de oostzijde
Land van Nod
Afgesneden van God
|
Heilige der Heiligen
Shekinah heerlijkheid
Aäron's staf
Ark (geen parallel)
Ingang aan de oostzijde
Heiligdom (binnen de hof van Israel)
Ingang aan de oostzijde
Pilaren (in de tempel) oostzijde
Meubelstukken (geen parallel)
Hof van Israel (tussen de heidenen)
Altaar van het brandoffer
Bronzen zee/wasvat/levend water
Ingang aan de oostzijde
Land van de heidenen (buiten het kamp)
Afgesneden van God
Mikhad altaar-rode vaars(geen parallel)
|
Noot 17:
Er zijn natuurlijk verschillen tussen Eden en de tabernakel/tempel. De Hof heeft geen elementen zoals de pot met manna, de ark, de tafel van de toonbroden, het wierookaltaar of de kandelaar. De afmetingen en verhoudingen van de Hof worden ons niet gegeven.
God woonde niet in de Hof, maar Zijn aanwezigheid was daar. God woonde niet in de tabernakel, maar het was daar waar Hij Israel ontmoette. De tabernakel was een tent waar Hij met hen afsprak (Exo. 25:22, 29:42, 30:36). Ook woonde Yahweh niet in de tempel (2Kron. 6:21,33). De Hof, de tabernakel en de tempel waren waar God op bepaalde tijden aanwezig was.
De relaties tussen de volgende schemas van vooruitgang kunnen begrepen worden door een ander diagram:
Het bovenstaande schema heeft te maken met Gods relatie met verschillende volkeren. Het houdt verband met het rituele systeem. De heidenen konden God alleen via Israel (een koninkrijk van priesters) benaderen. Dit zal zelfs in het Millennium het geval zijn, wanneer de heidenen door Israel tot God zullen komen (Jes. 2:2-4 en Micha 4:1-3). Als gevolg daarvan zullen de heidenen niet alleen Yahweh (h-)erkennen als hun God, maar zij zullen beginnen Hem ook te dienen. Tot Christus kon Israel alleen God benaderen door de Levieten en de priesters. De priesters konden alleen God benaderen op bepaalde momenten en in bepaalde plaatsen, die God koos. Dat is voorbij en alle vereisten zijn door Christus vervuld, en God de Vader kan, symbolisch, van aangezicht tot aangezicht, benaderd worden.
Voor u en mij is het hele schema vereenvoudigd. Wij kunnen God rechtstreeks benaderen met slechts één Bemiddelaar. "Want er is één God en één Middelaar van God en van mensen: de Mens Christus Jezus" (1Tim. 2:5; zie ook Galaten 3:19-24 en Hebreeën 8 en 9). Er bestaan voor u en mij geen barrières meer tussen God en ons.
Tempelsymboliek is in u vervuld, niet in een plaats of in een schema van grenzen, of in dagen van het jaar, of in taken die uitgevoerd moeten worden, maar eenvoudig in de persoon van de opgestane Christus Jezus. Hij alleen brengt ons direct in de aanwezigheid van God de Vader, door de Geest van God, "de kracht van de Allerhoogste" (Luc. 1:35), die komt van de Vader en Christus door naar u, zodat u nu een kind van God bent:
"15 Want jullie hebben niet een geest van slavernij gekregen, om opnieuw vrees te hebben, maar jullie hebben de geest van zoonschap gekregen, door welke wij roepen: ABBA, Vader!
16 Deze geest getuigt met onze geest dat wij kinderen van God zijn.
17 Maar indien kinderen, dan ook lotdeelgenieters; jazeker, gezamenlijk lotdeelgenieters van God en van Christus. Indien wij samen lijden, dan is dat om ook samen verheerlijkt te worden."
(Rom. 8:15-17;SW)
U heeft ieder recht de handelen en om te gaan met andere mensen als het kind van God dat u echt bent, handelend uit liefde en mededogen voor anderen. Het is uw erfenis. Wordt het u bewust, omarm het, leef het.