Die ene daad van ongehoorzaamheid, van die ene mens Adam, werd ter plekke beoordeeld, en hij werd onderschikt aan de dood (Gen. 2:17; Rom. 5:17). Geen enkele zonde werd ooit op dezelfde wijze behandeld, zelfs niet Adams andere zonden. Had God dat wel gedaan, dan zou niemand van de mensheid hebben overleefd. Na zijn zonde droegen Adam en Eva door verwekking aan het hele ras van de mensheid een stervend leven over, en door de dood vloeide het oordeel door naar heel hun nageslacht. Zelfs het "evangelie" noch de "genade van God" kan deze doem omkeren. Deze ene daad, van die ene mens, is de enige zonde waaruit geen ontsnapping is. God oordeelde die, zo Adam onder de scepter van de dood stellend.
Indien dit het geval zou zijn, dan hebben alle theologen fundamenteel fouten gemaakt in hun theologieën van verzoening en plaatsvervanging. Zelfs zij die van veel fout denken zijn bevrijd, hebben de menselijke theologie in deze opgedronken, als men zou denken: "de eerste dood was natuurlijk, en alleen de tweede dood rechterlijk." We moeten toch zeker hebben gezien dat als de zonde niet natuurlijk is, dat dan de dood, die het oordeel over zonde is, niet natuurlijk kan zijn. De ergste fase van deze fout is de leer dan Christus voor deze zonde van Adam stierf, en de schuld van het ras afwentelde, alle mensen "verantwoordelijk" latend voor hun eigen zonden.
De Schrift leert dat alleen Adam schuldig was aan die eerste "daad" van zonde, maar bij het ondergaan van het oordeel er over stierf hij niet alleen zelf, maar droeg hij de dood over aan heel zijn nageslacht (Rom. 5:12). Zo maakte God heel de mensheid tot zondaren door Adams ongehoorzaamheid (Rom. 5:19). De Schrift leert dat Christus stierf voor "zonden," "overtredingen," "beledigingen" - niet een paar, maar alle (Rom. 5:16; 2 Kor,5:14; Hebr. 2:9).
We zijn er niet in geslaagd ten volle te grijpen dat, ten eerste, Christus' verzoening een vertoon was van Gods rechtvaardigheid, opdat Hijzelf gerechtvaardigd zou worden. Het scheen erg onrechtvaardig van God om heel de mensheid (Rom. 3:23) tot zondaren aan te stellen, door de ongehoorzaamheid van Adam. Mensen kunnen er net zo weinig aan doen dat ze zondaren zijn dan dat zij geboren werden (Joh. 3:6). "God, Die rijk aan erbarmen is" voorzag in een verzoening, opdat zij die zondaren waren gerechtvaardigd zouden worden, en bovenal dat God Die de mensheid tot zondaren gesteld had, Zichzelf zou rechtvaardigen(Rom. 3:26). "In Adam" vervreemde God de wereld van Zichzelf (Rom. 1:28). "In Christus" verzoent God de wereld met Zichzelf (2Kor. 5:19).
Jarenlang hebben de heiligen Efeziërs en Korinthiërs gelezen met de ene, vrijwel de enige, gedachte van het "ene lichaam," er niet in slagend de andere heerlijke waarheden te zien over de tempel, Gods woonplaats, de geheime bedeling, het universele hoofdschap van de Christus, en speciaal de belangrijke waarheid van de twee mensheden.
Christus is de Schepper, maar Adam is het hoofd van de oude mensheid. Toen het "Woord" vlees werd, werd Hij de laatste Adam, de tweede Mens, de Heer van de hemel; maar in de opstanding werd Hij een "levendmakende Geest," in tegenstelling tot een "levende ziel" (1 Kor. 15:45). Als zodanig is Hij het Hoofd van een nieuw ras, "een nieuwe schepping," "een nieuwe mensheid" (2 Kor. 5:16,17). De oude mensheid werd in de laatste Adam gekruisigd. Dat was het einde van het "vlees van zonde," praktisch en rechterlijk. Zij die nu in Christus zijn, zijn een nieuwe schepping, een nieuwe mensheid (2 Kor. 5.17). Heel de mensheid zal op den duur "in Christus" zijn (Efe. 1:10).
Toen Christus stierf droeg Hij de zonde van het ras op Zich (2 Kor. 5:14). Hij stierf aan de hand van God voor zonde in z'n totaliteit (2 Kor. 5:21). Hij stierf ten behoeve van zondaren; Zijn dood was voor hun welzijn (Rom. 5:6). Zij waren niet verantwoordelijk voor het "zondaren" zijn, hoewel ze desalniettemin aansprakelijk zijn voor God, als Zijn schepselen (Pred. 12.14; Rom. 2:6,12,16). Christus legde in Zijn dood rekening af voor hun zonden en beledigingen, maar allen, gelovigen en ongelovigen, zullen aansprakelijk zijn voor hun "daden" of werken, buiten de vraag van zonden om, hetzij bij de "bema" of bij de "grote witte troon," om zo een rechtvaardig oordeel te krijgen, voor God, Die al het kromme recht zal maken.
De Vader heeft al het oordelen toegewezen aan de Zoon (Joh. 5:22), Die ook "de Redder van de wereld" is (1 Joh. 4:14). Laten we nooit het zicht verliezen op het "Redderschap" van Christus, wanneer we ons bezighouden met de rechtvaardigheid van Zijn oordelen! "O diepte van rijkdom en wijsheid en kennis van God! Hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk Zijn wegen! Want wie kende het denken van de Heer, of wie werd Zijn raadgever? En wie geeft eerst aan Hem, en het zal hem terug betaald worden? Want uit Hem en door Hem en tot Hem is het al. Hem zij de heerlijkheid tot in de aionen. Amen."